Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/2.3.2
2.3.2 Willekeur
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
In artikel 5, eerste lid EVRM is wel een dergelijke opsomming van toelaatbare gevallen van vrijheidsbeneming opgenomen. Nowak (2005, p. 225) stelt dat aangenomen mag worden dat de daarin uitdrukkelijk genoemde gevallen in beginsel als niet-willekeurig in de zin van artikel 9, eerste lid IVBPR moeten worden beschouwd.
Nowak 2005, p. 225; Schabas & Sax, 2006, p. 76.
Nowak 2005, p. 224; Schabas & Sax 2006, p. 79; Liefaard 2008, p. 175.
MRC 23 juli 1990, Comm. Nr. 305/1988 (Van Alphen t. Nederland), par. 5.8. Zie ook: MRC 21 juli 1994, Comm. Nr. 458/1991 (Mukong t. Kameroen), par. 9.8; MRC 16 juli 2010, Comm. Nr. 1502/2006 (Marinich t. Wit Rusland), par. 10.4; MRC 26 juli 2010, Comm. Nr. 1369/2005 (Kulov t. Kirgizië), par. 8.3.
Liefaard 2008, p. 176. Vgl. ook: MRC 4 december 2012, Comm. Nr. 1940/2010 (Cedeño t. Venezuela), par. 7.10.
Liefaard 2008, p. 176.
Ibid.
Zie: Conte & Burchill 2009, p. 114.
MRC 4 november 2011, Comm. Nr. 1547/2007 (Torobekov t. Kirgizië), par. 6.3. Vgl. ook MRC 30 april 1997, Comm. Nr. 560/1993 (A. t. Australië), par. 9.4; MRC 13 november 2003, Comm. Nr. 900/1999 (C. t. Australië), par. 8.2; MRC 20 juli 2007, Comm. Nrs. 1255,1256,1259, 1260,1266,1268,1270 & 1288/2004 (Shams e.a. t. Australië), par. 7.2.
Vgl. MRC 23 juli 1990, Comm. Nr. 305/1988 (Van Alphen t. Nederland), par. 5.8.
RC 4 november 2011, Comm. Nr. 1547/2007 (Torobekov t. Kirgizië), par. 6.3. Vgl. ook mutatis mutandis: MRC 30 april 1997, Comm. Nr. 560/1993 (A. t. Australië), par. 9.4. Zie ook: Joseph, Schultz & Castan 2004, p. 312-315.
In aanvulling op het rechtmatigheidsvereiste schrijft artikel 9, eerste lid IVBPR voor dat niemand mag worden onderworpen aan willekeurige arrestatie of gevangenhouding. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van deze bepaling volgt dat het verbod op willekeur, als aanvulling op het vereiste van rechtmatigheid, in deze bepaling is opgenomen als alternatief voor een limitatieve opsomming van alle toelaatbare gevallen van vrijheidsbeneming.1 Hiermee is beoogd een ieder niet alleen bescherming te bieden tegen vrijheidsbeneming die als onrechtmatig is aan te merken, maar ook tegen onrechtvaardige, onvoorzienbare, onredelijke en disproportionele vrijheidsbeneming.2 Het verbod op willekeurige arrestatie en gevangenhouding richt zich op zowel de wetgever als de rechtsprekende en uitvoerende instanties, zoals rechters, officieren van justitie en politiebeambten: noch de wet, noch de concrete toepassing daarvan mag willekeurig zijn.3
Het MRC heeft in zijn rechtspraak nader invulling gegeven aan de notie van willekeur. Zo heeft het MRC in de zaak Van Alphen t. Nederland, met verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 9, eerste lid IVBPR, overwogen dat willekeur (“arbitrariness”) niet gelijkgesteld dient te worden met “against the law”, maar ruimer moet worden geïnterpreteerd om zo ook elementen van ongepastheid, onrechtvaardigheid en gebrek aan voorzienbaarheid te omvatten. Concreet betekent dit volgens het MRC dat de voorlopige hechtenis die volgt op een rechtmatige arrestatie van een verdachte van een strafbaar feit, niet slechts rechtmatig dient te zijn, doch ook redelijk in de omstandigheden van het geval. Voorts dient de voorlopige hechtenis noodzakelijk te zijn in de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld om te voorkomen dat de verdachte vlucht, het bewijs beïnvloedt of recidiveert.4 Liefaard wijst erop dat het MRC hiermee heeft voorzien in een kader voor de beoordeling of vrijheidsbeneming verenigbaar met artikel 9, eerste lid IVBPR moet worden geacht.5 In dit beoordelingskader ziet ‘redelijkheid’ op elementen als gepastheid, rechtvaardigheid en voorzienbaarheid van de vrijheidsbeneming, terwijl de ‘noodzakelijkheid’ van de vrijheidsbeneming afhangt van de specifieke omstandigheden van het geval, zoals het gevaar dat een verdachte vlucht, het bewijs beïnvloedt of recidiveert.6 Liefaard leidt uit deze uitspraak tevens af dat beslissingen tot arrestatie of gevangenhouding zorgvuldig moeten worden gemotiveerd om zo achteraf te kunnen beoordelen of de vrijheidsbeneming willekeurig was of niet.7
De redelijkheids- en noodzakelijkheidstoets is niet alleen relevant voor de (initiële) beslissing tot vrijheidsbeneming, maar ook voor het voortduren van de vrijheidsbeneming.8 Uit de rechtspraak van het MRC kan worden afgeleid dat vrijheidsbeneming niet langer mag duren dan de periode die door de autoriteiten gerechtvaardigd kan worden.9 Er dienen dan ook factoren te zijn die het voortduren van vrijheidsbeneming in een concreet geval legitimeren, zoals, in het kader van de voorlopige hechtenis, het gevaar dat een verdachte vlucht, het bewijs beïnvloedt of recidiveert.10 Zodra dergelijke factoren niet langer aanwezig zijn, is de vrijheidsbeneming in strijd met het verbod op willekeur.11