Hof Leeuwarden, 10-08-2012, nr. 24-000842-12
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX4253
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
10-08-2012
- Zaaknummer
24-000842-12
- LJN
BX4253
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2012:BX4253, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 10‑08‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:489, Niet ontvankelijk
- Wetingang
Uitspraak 10‑08‑2012
Inhoudsindicatie
Moord. Voorbedachten rade. Voorbereidingshandelingen. Verdachte wordt ter zake van moord op zijn (ex-)schoonzus, voorbereiding van moord op zijn ex-vrouw, opzettelijke brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, en terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is, en het opzettelijk en wederrechtelijk doden van een dier, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast wordt aan verdachte de maatregel van TBS met dwangverpleging opgelegd.
Partij(en)
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000842-12
Uitspraak d.d.: 10 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Leeuwarden van 29 maart 2012 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in [PI].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 juli 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 (moord), 2, 3 en 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege. De vorderingen van de benadeelde partijen dienen te worden toegewezen, met oplegging van schadevergoedingsmaatregelen.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is na nadere omschrijving in eerste aanleg ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 17 juni 2011, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], meerdere malen, althans éénmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in haar (boven)lichaam gestoken/gesneden, (waardoor [een] steek- en/of snijwond[en] en/of bloedverlies is/zijn ontstaan en) tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op of omstreeks 16 juni 2011, te of bij [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in het arrondissement Leeuwarden, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een chalet/caravan (te weten perceel [adres], gelegen aldaar op het terrein van camping "[naam]"), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan voornoemde chalet/caravan geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van voornoemde chalet/caravan en/of (een) belendend(e) chalet(s) en/of caravan(s) en/of de inventaris van die/dat belendend(e) chalet(s) en/of caravan(s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat/die chalet/caravan bevindende personen (te weten [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2]) en/of voor zich in die/dat belendend(e) chalet(s) en/of caravan(s) bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
3:
hij in of omstreeks de periode van 10 juni 2011 tot en met 17 juni 2011, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], in elk geval in het arrondissement Leeuwarden en/of elders in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf/de misdrijven moord en/of doodslag (op [slachtoffer] en/of [naam]) (als bedoeld in artikel 289 en/of 287 van het Wetboek van Strafrecht en/of brandstichting (in/aan/bij een caravan/chalet alwaar die [slachtoffer] en/of die [naam] zich zouden bevinden) (als bedoeld in artikel 157 ten 1e en/of ten 2e en/of ten 3e van het Wetboek van Strafrecht), (zijnde [een] misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld), opzettelijk een hoeveelheid brandstof (te weten 5,08 liter benzine) en/of een mes(sen) bestemd tot het begaan van dat misdrijf/die misdrijven, heeft verworven en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of doorgevoerd en/of uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
4:
hij op of omstreeks 16 juni 2011, te [plaats], (althans) in de gemeente [gemeente], opzettelijk en wederrechtelijk een dier (te weten een hond), geheel of ten dele toebehorend aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft gedood.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verweren ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ten aanzien van het onder
- 1.
ten laste gelegde feit bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, zodat hij van moord dient te worden vrijgesproken. Hiertoe is - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte naar de woning van het slachtoffer is gegaan met de bedoeling om zijn kinderen op te halen. De wapens die hij bij zich had, hadden tot doel andere aanwezigen in de woning af te schrikken. Op het moment dat verdachte ontdekte dat zijn kinderen zich niet in de woning bevonden, is er 'iets bij hem geknapt' en heeft hij [slachtoffer] met messteken om het leven gebracht. Gelet op het voorgaande is er volgens de raadsman sprake van doodslag en niet van moord.
Van voorbereidingshandelingen voor het plegen van doodslag dan wel moord op [naam] is geen sprake. Van voorbereiding van doodslag kan juridisch geen sprake zijn.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Beoordeling
Verdachte wordt op 18 juni 2011 in het bijzijn van een advocaat en door tussenkomst van een tolk in de Nederlandse taal, door de rechter-commissaris aan de rechtbank van eerste aanleg van Dinant, verhoord. Op de vraag of verdachte in de nacht van 16 op 17 juni 2011 bij [slachtoffer] is geweest, antwoordt de verdachte:
"Ja. Ik heb het gedaan. Ik heb haar met een mes gedood. Ik weet niet hoeveel messteken ik haar heb toegebracht. Het was een mes dat ik meegebracht had. Ik heb dat mes daar ongetwijfeld achtergelaten."
Op de vraag waarom verdachte het heeft gedaan, antwoordt hij:
"Ik heb het gedaan vanwege de zekerheid dat mijn kinderen niet bij haar zouden gaan wonen. De avond ervoor heb ik het plan uitgedacht."
Verdachte heeft vanuit de gevangenis in België een brief gestuurd aan een vriendin waarin hij schrijft:
"Op dit moment zit ik in Dinant in gevangenis. In Nederland zal ik voor meerdere dingen worden aangeklaagd dan alleen voor moord. Het was mijn plicht als vader ervoor te zorgen dat mijn kinderen nooit op een camping of in een huishouden zoals dat in [plaats] zouden worden grootgebracht. Dit is mensonterend en ik heb er dan ook lang over na moeten denken. Maar dit was voor mij de enige oplossing om zeker te weten dat dit nooit zou gebeuren."
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] 2 dagen voor haar overlijden aangifte heeft gedaan van bedreiging door verdachte. In haar aangifte van 15 juni 2011 verklaart zij dat verdachte in de voorgaande week, via internet en in telefoongesprekken diverse bedreigingen jegens haar en/of haar zus, [naam], heeft geuit, waaronder: "[naam] en [slachtoffer], jullie hebben jullie doodvonnis getekend", "[slachtoffer], jij gaat dood, als het nu met of zonder kids is" en "Jij gaat dood en [naam] ook". Daarnaast blijkt uit de aangifte dat [slachtoffer] in de middag van 15 juni 2011 getuige is geweest van een telefoongesprek tussen verdachte en [naam], waarin verdachte tegen [naam] heeft gezegd: "Als ik de kinderen vanavond niet zie, dan richt ik vanavond een bloedbad aan en dit is dan jouw schuld".
[naam] heeft verklaard over diverse door verdachte geuite bedreigingen. [naam] verklaart ook over het telefoongesprek waarin verdachte aangeeft dat hij een bloedbad in [plaats] gaat aanrichten als hij de kinderen niet mag zien.
Verdachte heeft bij de rechtbank bevestigd dat hij [slachtoffer] en [naam] heeft bedreigd.
[naam], partner van [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte op 10 juni 2011 op de radiosite van hem en [slachtoffer] heeft geplaatst: "[naam] en [slachtoffer], jullie hebben nu bij deze jullie doodvonnis getekend." Hij verklaart verder dat het AMK de aangiftes van bedreigingen had gezien en dat het de situatie zo bedreigend achtte, dat de situatie bij hen thuis niet meer veilig genoeg was voor [naam] en de kinderen. Zij zijn daarom geplaatst in het Blijf-van-mijn-lijf-huis van Stichting Fier Fryslân.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij begin juni 2011 in [plaats] een dolkmes, een hakmes en een kruisboog heeft gekocht. Omdat hij het dolkmes kort daarna verloor, heeft verdachte enkele dagen voor het delict een nieuw dolkmes gekocht. Na het in brand steken van de caravan/chalet in [plaats], waarmee verdachte in zijn beleving één van de verblijfplaatsen van de kinderen had geëlimineerd, is verdachte op 17 juni 2011 tussen 01:00 uur en 02:00 uur naar de woning van [slachtoffer] in [plaats] gegaan. Verdachte had op dat moment de twee messen en de kruisboog bij zich. De messen droeg hij in foedralen aan zijn riem. De kruisboog geladen met een pijl, gereed om te schieten had hij als een damestas om zijn schouder. Drie pijlen voor de kruisboog had hij in zijn laars. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens enkele uren zo bewapend buiten bij de woning heeft staan wachten. Nadat [naam], de partner van [slachtoffer], uit de woning was vertrokken, is verdachte naar binnen gegaan. In de woonkamer beneden heeft hij de kruisboog neergelegd en is hij bewapend met de messen en de pijlen naar boven gegaan. In de slaapkamer van [slachtoffer], waar [slachtoffer] op bed lag, heeft verdachte haar doodgestoken.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Voorbereiding van moord
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de bewezenverklaring van voorbedachte raad voor de moord op [slachtoffer] blijkt dat de handelingen die door verdachte werden verricht niet alleen ter voorbereiding waren van de moord op [slachtoffer]. De bedreigen die hij uitte waren immers niet alleen tegen [slachtoffer] gericht maar ook tegen [naam]. Verder ging verdachte er blijkbaar van uit dat niet alleen [slachtoffer] maar ook [naam] in de woning aanwezig was toen hij daar bewapend bij de woning stond te wachten en vervolgens bewapend de woning binnen ging.
Het hof acht op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte messen voorhanden heeft gehad, ter voorbereiding van de moord op [naam].
Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er in de caravan waar hij op 16 juni 2011 brand heeft gesticht, personen aanwezig waren. Het was dan ook niet zijn bedoeling om mensen in gevaar te brengen, aldus verdachte.
Voor een bewezenverklaring van brandstichting terwijl daarvoor levensgevaar voor personen is te duchten, is vereist dat uit de bewijsmiddelen volgt dat dat levensgevaar te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Dat de dader zelf dat gevaar niet heeft voorzien, is in dat verband niet van belang. Derhalve komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig bewezen en heeft het hof de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 17 juni 2011, te [plaats], opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer], meerdere malen, met een mes in haar bovenlichaam gestoken, waardoor steekwonden en bloedverlies zijn ontstaan en tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2:
hij op 16 juni 2011, te [plaats], opzettelijk brand heeft gesticht bij een chalet/caravan, te weten perceel [adres] U, gelegen aldaar op het terrein van camping "[naam]g", immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan voornoemde chalet/caravan geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inventaris van voornoemde chalet/caravan en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat/die chalet/caravan bevindende personen, te weten [benadeelde 1] en [benadeelde 2] te duchten was;
3:
hij in de periode van 10 juni 2011 tot en met 17 juni 2011, in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf
- -
moord op [slachtoffer], als bedoeld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht, zijnde een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld,
messen bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
4:
hij op 16 juni 2011, te [plaats], opzettelijk en wederrechtelijk een dier, te weten een hond, toebehorend aan [benadeelde 1], heeft gedood.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
voorbereiding van moord.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk een dier dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, doden.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is door S. Labrijn, GZ-psycholoog, en J.P.F. Koning, psychiater, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, op 28 februari 2012 een rapportage Pro Justitia uitgebracht. Deze rapportage houdt als conclusie in - zakelijk weergegeven - :
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met borderline-, narcistische en obsessief-compulsieve trekken. Hiervan was ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake.
Het hof verenigt zich met voormelde conclusie en maakt die tot de zijne. Op grond van deze vaststelling is het hof van oordeel dat bij verdachte sprake is van een zodanige gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens dat de onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Nu er anderszins geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden, acht het hof verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 17 juni 2011 opzettelijk zijn (ex-)schoonzus [slachtoffer], moeder van twee jonge kinderen, om het leven gebracht. Hij heeft [slachtoffer] volgens een vooropgezet plan in haar eigen woning, terwijl ze op bed lag, aangevallen en haar in totaal 17 steekletsels toegebracht. [slachtoffer] is door verbloeding overleden. Uit de afweerwonden aan haar handen blijkt dat zij zich op enig moment tegen verdachte heeft verzet. Zij moet pijn hebben gehad en doodsangsten hebben uitgestaan.
Tijdens het aanrichten van dit bloedbad, bevonden de 9-jarige dochter en 5-jarige zoon van [slachtoffer] zich ook in de woning. Haar dochter [naam], heeft verklaard dat ze wakker werd en haar moeders noodkreten hoorde. Nadat zij haar slaapkamerdeur had geopend, zag ze verdachte - haar oom - wegrennen, waarbij hij een mes liet vallen. [naam] heeft vervolgens haar broertje opgehaald omdat hij huilde. Op de vraag of ze ook in de slaapkamer van haar moeder is geweest, antwoordt ze ontkennend: "Ik heb niet naar mijn moeder gekeken, want ik wist dat het vreselijk was."
Uit het voorgaande blijkt dat de kinderen van het slachtoffer hebben ervaren welk drama er zich op dat moment bij hun thuis voltrok. De impact die deze gebeurtenis op hen heeft gehad is groot. Ook aan de partner en overige nabestaanden van het slachtoffer, onder wie met name haar moeder en haar zus [naam], heeft het handelen van verdachte veel leed toegebracht. Dit blijkt onder meer uit de slachtofferverklaringen.
Naast de moord op [slachtoffer] heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan voorbereiding van de moord op zijn ex-vrouw [naam]. Verdachte is bewapend met een kruisboog, een hakmes en een dolkmes naar de woning in [plaats] gegaan, alwaar hij naast [slachtoffer] ook [naam] verwachtte aan te treffen. Zij was echter kort tevoren naar een Blijf-van-mijn-lijf-huis vertrokken.
Voorafgaand aan de moord op [slachtoffer] heeft verdachte zich aan het onder
- 2.
bewezen verklaarde feit schuldig gemaakt. Ook dit betreft een zeer ernstig delict. Verdachte heeft opzettelijk brand gesticht bij een caravan/chalet. De caravan/ chalet, waarin zich ten tijde van de brandstichting [benadeelde 1] met haar dochter [benadeelde 2] bevonden, is daardoor volledig afgebrand. [benadeelde 1] en haar dochter hebben zich ternauwernood in veiligheid kunnen brengen. De hond van [benadeelde 1] is bij de brand omgekomen.
Het handelen van verdachte heeft naast de materiële schade, bij moeder en dochter ook voor veel immateriële schade gezorgd, zo blijkt uit de slachtofferverklaring die [benadeelde 1] ter zitting in hoger beroep heeft afgelegd. Verdachte heeft het leven van beiden ernstig in gevaar gebracht.
Uit het dossier blijkt dat de achtergrond van voornoemde delicten is gelegen in de scheiding van verdachte en [naam], en - in verband daarmee - de zorg voor hun kinderen. Verdachte kon niet verkroppen dat [naam] de kinderen had meegenomen en wilde 'koste wat het kost', zo heeft hij ter zitting van het hof verklaard, voorkomen dat zijn kinderen bij [naam] of haar zuster [slachtoffer] zouden opgroeien.
Het hof slaat voor de strafoplegging acht op de eerder aangehaalde rapportage Pro Justitia d.d. 28 februari 2012 waarin door J.P.F. Koning wordt geschreven:
"Er is een duidelijke toename van stress aanwezig in de aanloop naar het ten laste gelegde. Deze lijkt samen te hangen met de toename van de relatieproblematiek en het gevoel bij betrokkene dat hij de grip op de situatie verliest. Hij slaapt en eet nauwelijks en heeft een hevige hoofdpijn omdat hij zijn kinderen per direct bij zijn ex-vrouw wil weghalen. Betrokkene is namelijk in de overtuiging dat ze daar geen goede toekomst hebben. Niets doen is volgens hem geen optie meer, omdat de hulpverlenende instanties volgens betrokkene geen adequate maatregelen nemen. Hij heeft de overtuiging dat de situatie er voor de kinderen alleen maar op vooruit kan gaan, wanneer hijzelf in actie komt.
Hij betuigt geen spijt ten aanzien van de brandstichting en ook niet ten aanzien van de dood van zijn schoonzus. Betrokkene lijkt zich geen voorstelling te kunnen maken van wat zijn handelingen bij de slachtoffers van de caravanbrand en de familieleden (inclusief de kinderen) van zijn schoonzus teweeg hebben gebracht. Hij zegt er alleen voor te zorgen dat hij nooit meer in een dergelijke situatie terecht zou komen, maar lijkt wel tevreden over zijn handelen en toont geen spijt. Betrokkene hanteert een egocentrisch perspectief en het lijkt erop dat zijn doel, zorgen dat de kinderen niet opgroeien bij zijn ex-vrouw, de middelen heiligt, althans in zijn optiek."
Voorts slaat het hof acht op de conclusie in voornoemde rapportage waarin wordt geschreven:
"Betrokkene kan zich moeilijk in een ander verplaatsen waardoor hij zich lastig kan voorstellen wat de impact is van zijn handelen. Hij is star, koppig en dwingend wanneer anderen niet in zijn visie meegaan en vervalt dan steeds meer in een rigide denkpatroon. Betrokkene heeft een sterke neiging tot het normaliseren en externaliseren van problemen, steeds zijn anderen verantwoordelijk voor de eventuele problemen waarin betrokkene terecht is gekomen.
Het is niet aannemelijk dat de bij betrokkene aangetroffen persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline-, narcistische- en obsessief-compulsieve trekken spontaan zal verbeteren. Een persoonlijkheidsstoornis heeft immers een relatief duurzaam karakter. Betrokkene ziet alleen problemen bij anderen en niet bij zichzelf en is derhalve niet gemotiveerd voor behandeling voor zichzelf, en is dat ook nooit geweest in het verleden. Betrokkene lijkt weinig besef te hebben van oorzaak en gevolg in sociale relaties en is slechts beperkt in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren. De kans is groot dat door deze beperkingen betrokkene, ongewild, in soortgelijke relationele problemen terecht komt. Hij is niet in staat er zelf adequaat veranderingen in aan te brengen. Daarnaast heeft betrokkene geen spijt van de hem ten laste gelegde feiten en zou hij, naar eigen zeggen, zodra hij vrijkomt, direct de kinderen gaan ophalen.
De kans op herhaling van feiten soortgelijk als de ten laste gelegde feiten wordt vanwege het voorgaande door de rapporteurs groot geacht. Dit blijkt ook uit de afname van de HCR-20 (een veelgebruikt risicotaxatie-instrument, bestaande uit 20 aspecten die over het algemeen al dan niet in causaal verband staan met een verhoogd recidiverisico (Historical Clinical Risk management)). Hierbij zijn de volgende overwegingen verder van belang. Ten eerste is het geheel van de omstandigheden omtrent het ten laste gelegde nog aanwezig (betrokkene heeft zijn doel nog niet bereikt, de kinderen zijn nog bij zijn (ex-)vrouw, betrokkene heeft geen werk en maakt geen gebruik van zijn netwerk). Daarnaast is betrokkene nog volledig overtuigd van zijn gelijk omtrent zijn handelen en zijn toekomstige plannen om ze alsnog weg te halen bij zijn (ex-)vrouw, mocht hij hiertoe de gelegenheid krijgen. Ook binnen een eventuele nieuwe relatie is herhaling van een soortgelijke dynamiek zeker niet uit te sluiten. Het risico op het gebruik van soortgelijk geweld, indien bewezen, of mogelijke verdere escalatie door betrokkene achten de onderzoekers zeer wel mogelijk."
Het hof heeft bij de strafoplegging verder in aanmerking genomen een verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 3 mei 2012.
Het hof houdt voorts rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Het hof is van oordeel dat voor afdoening van de onderhavige zaak een gevangenisstraf van lange duur aangewezen is.
Het met voorbedachte raad benemen van het leven van een ander behoort immers tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. De rechtsorde wordt door dergelijke feiten ernstig geschokt. Naast dit onder 1 bewezen verklaarde feit heeft verdachte zich ook nog aan andere strafbare feiten schuldig gemaakt, waaronder brandstichting en voorbereiding van moord. Op beide delicten staat een strafmaximum van vijftien jaren.
Het hof merkt op dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting geen aanknopingspunt bieden nu deze slechts bestaan ten aanzien van één afzonderlijk strafbaar feit.
Oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren is - zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd - op grond van genoemde omstandigheden een passende bestraffing .
De onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde feiten zijn zeer ernstige misdrijven. Het zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan 4 jaren is gesteld.
Bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van die bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Het hof acht op grond van de hiervoor weergegeven conclusie van de deskundigen de kans op recidive groot.
Voornoemde rapporteurs adviseren de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen, met bevel tot verpleging van overheidswege. Een behandeling in een minder gedwongen kader wordt niet toereikend geacht om het recidiverisico te bestrijden.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat als de rapporteurs vinden dat hij behandeld moet worden, hij die behandeling wil.
Gelet op al het voorgaande zal het hof verdachte de maatregel van ter beschikkingstelling opleggen.
Omdat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen dat eist, zal het hof bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bestaat uit € 2.500,00 aan immateriële kosten en uit € 375,- aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, die aan verdachte kan worden toegerekend. De vordering is door de verdediging niet betwist. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de benadeelde partij geheel worden toegewezen. Ook de kosten voor rechtsbijstand komen voor toewijzing in aanmerking.
Gelet op het voorgaande, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 375,- en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bestaat uit € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding en uit € 375,- aan kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, die aan verdachte kan worden toegerekend. De vordering is door de verdediging niet betwist. Gelet op het voorgaande zal de vordering van de benadeelde partij geheel worden toegewezen. Ook de kosten voor rechtsbijstand komen voor toewijzing in aanmerking.
Gelet op het voorgaande, dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 375,-, en in de kosten van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering bestaat uit € 11.963,21 aan materiële schadevergoeding en wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade en kosten voor rechtsbijstand. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, die aan verdachte kan worden toegerekend. De vordering is door de verdediging niet betwist. Gelet hierop zal de vordering van de benadeelde partij geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente van het moment van ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening. Ook de kosten voor rechtsbijstand komen voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het voorgaande dien de verdachte te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 3.438,53, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 46, 57, 157, 289 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] terzake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 35 (vijfendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] terzake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 11.963,21 (elfduizend negenhonderddrieënzestig euro en eenentwintig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 3.438,53 (drieduizend vierhonderdachtendertig euro en drieënvijftig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3], een bedrag te betalen van € 11.963,21 (elfduizend negenhonderddrieënzestig euro en eenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 94 (vierennegentig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juni 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 10 augustus 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. A.J. Rietveld is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Parketnummer: 24-000842-12
- 11.
arrest
GERECHTSHOF LEEUWARDEN