Rb. Utrecht, 30-10-2012, nr. 09/221 R
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2871
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
30-10-2012
- Zaaknummer
09/221 R
- LJN
BY2871
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BY2871, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 30‑10‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 30‑10‑2012
Inhoudsindicatie
Faillissementsrecht. Eindzitting als bedoeld in art. 352 Fw gehouden na verstrijken reguliere duur wsnp-regeling. Arrest HR 24 februari 2012 (LJN: BV0890) staat niet in de weg aan bevoegdheid tot verlenging van de duur van de regeling. In zijn arrest van 24 februari 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de toepassing van de tweede afdeling van titel III Fw - welke afdeling de gevolgen van de toepassing van de schuldsanering regelt - de schuldsanering eindigt door het aflopen van de termijn die ingevolge artikel 349a Fw voor de betrokken schuldsanering geldt. Derhalve heeft de Hoge Raad gedoeld op het eindigen van de materiële verplichtingen van de regeling. De bevoegdheid van de rechtbank om over te gaan tot verlenging van de duur van de regeling is geregeld in artikel 349a lid 1 Fw; dat artikel staat niet in de tweede afdeling van titel III van de Faillissementswet. Het arrest van de Hoge Raad staat er dan ook niet aan in de weg om bij eindzitting, voor zover die plaatsvindt nadat voornoemde termijn is verstreken, te oordelen dat, vanwege een tekortkoming die zich binnen de reguliere termijn heeft voorgedaan, de termijn van artikel 349a Fw zal worden verlengd, waardoor met terugwerkende kracht alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling voortduren tijdens de gewijzigde duur van de regeling.
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
zaaknummer: 09/221 R
nummer verklaring: SOE0210900172
uitspraakdatum: 30 oktober 2012
uitspraak op grond van artikel 349a van de Faillissementswet
(“verlenging schuldsanering”)
enkelvoudige kamer
Bij vonnis van deze kamer van 8 september 2009 is de schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:
[schuldenares],
geboren op [1978] te ,
wonende [adres] [woonplaats],
hierna: de schuldenares.
Met ingang van 19 september 2012 gelden de vorderingen als geverifieerd zoals door de bewindvoerder in overeenstemming met de artikelen 112, 113 en 114 van de Faillissementswet aangegeven.
Op 2 oktober 2012 heeft een terechtzitting als bedoeld in artikel 353 van de Faillissementswet plaatsgevonden. Op deze terechtzitting zijn verschenen de waarnemend bewindvoerder, mw. A.C.M. van den Brink en de schuldenares, bijgestaan door haar advocaat, mr. J.M. van der Linden.
De waarnemend bewindvoerder stelt in haar eindverslag van 17 augustus 2012 als bedoeld in artikel 351a van de Faillissementswet dat de schuldenares zich tijdens de regeling gedurende twaalf maanden niet aan de sollicitatieverplichting heeft gehouden. Daarnaast ontbreken er ten tijde van het opstellen van het eindverslag nog bankafschriften en salarisspecificaties vanaf juni 2012, waardoor de definitieve afdracht nog niet berekend kan worden. De bewindvoerder heeft de rechtbank geadviseerd de duur van de schuldsaneringsregeling met een jaar te verlengen.
Ter terechtzitting heeft de waarnemend bewindvoerder verklaard dat de schuldenares alsnog de ontbrekende informatie heeft verstrekt, en dat aan de afdrachtverplichting volledig is voldaan. Er is een boedelvoorstand van € 30,42. In de periode september 2009 tot en met december 2010 is slechts over een aantal maanden aan de sollicitatieverplichting voldaan. Over in totaal twaalf maanden is niet gesolliciteerd.
De schuldenares heeft ter zitting erkend dat zij zich in het eerste deel van de schuldsaneringsregeling niet heeft gehouden aan de op haar rustende sollicitatieverplichting. Zij heeft zich naar haar mening wel altijd zo goed mogelijk ingespannen. Zij stelt te lijden aan een identiteitsstoornis, hetgeen gebleken is uit een test die verricht is door de Gemeente Soest. Ook had zij destijds te kampen met depressieve klachten. Op basis van een voor haar opgesteld profiel heeft zij trajectbegeleiding gehad vanuit de Dienst Werk en Inkomen. Zij is mei 2010 begonnen met het verrichten van gericht vrijwilligerswerk en heeft steeds gewerkt aan haar herstel.
De advocaat van de schuldenares heeft opgemerkt dat het niet voldoen aan de sollicitatieverplichting verband houdt met de psychische klachten waaraan de schuldenares op dat moment leed, waarvan destijds helaas geen medische stukken zijn overgelegd aan de bewindvoerder. Betoogd is dat de schuldenares reeds vanaf 1 januari 2011 fulltime werkt en dat zij behoorlijk heeft afgedragen, zodat een verlenging van zes maanden zou (dienen te) volstaan ter zake van de tekortkoming in de sollicitatieplicht.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als onweersproken staat vast dat de schuldenares over een periode van in totaal een jaar niet aantoonbaar heeft gesolliciteerd. Ook staat vast dat aan de schuldenares geen ontheffing van de sollicitatieverplichting is verleend, terwijl het doen van een verzoek tot ontheffing destijds wel aan de orde is geweest, zo blijkt uit de openbare verslagen van de bewindvoerder. Dit betekent dat de schuldenares een verwijt kan worden gemaakt van het niet nakomen van haar sollicitatieverplichting. Aangezien de schuldenares nadien fulltime is gaan werken en ook alle overige verplichtingen van de regeling is nagekomen, is deze tekortkoming echter onvoldoende zwaarwegend om de schuldenares de schone lei geheel te onthouden. De schuldenares heeft ter zitting verklaard de schuldsaneringsregeling graag met een schone lei te willen beëindigen en in dat kader heeft zij verklaard in te stemmen met een verlenging van de duur van de regeling, waardoor ook haar afdrachtverplichting voortduurt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de feiten en omstandigheden in deze schuldsaneringsregeling een verlenging van de regeling gepast is. De termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 349a Fw was echter op 8 september 2012 reeds verstreken. In een eerdere beslissing van deze rechtbank van 10 juli 2012 (LJN BX1318) is in een zelfde situatie geoordeeld dat een verlenging dan niet meer mogelijk is. De rechtbank ziet aanleiding om op haar eerdere uitspraak terug te komen, reden waarom dit vonnis meervoudig wordt gewezen. Zij overweegt als volgt.
In een arrest van 24 februari 2012 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de toepassing van de tweede afdeling van titel III Fw - welke afdeling de gevolgen van de toepassing van de schuldsanering regelt - de schuldsanering eindigt door het aflopen van de termijn die ingevolge artikel 349a Fw voor de betrokken schuldsanering geldt. Derhalve heeft de Hoge Raad gedoeld op het eindigen van de materiële verplichtingen van de regeling. De bevoegdheid van de rechtbank om over te gaan tot verlenging van de duur van de regeling is geregeld in artikel 349a lid 1 Fw; dat artikel staat niet in de tweede afdeling van titel III van de Faillissementswet. Het arrest van de Hoge Raad staat er dan ook niet aan in de weg om bij eindzitting, voor zover die plaatsvindt nadat voornoemde termijn is verstreken, te oordelen dat, vanwege een tekortkoming die zich binnen de reguliere termijn heeft voorgedaan, de termijn van artikel 349a Fw zal worden verlengd, waardoor met terugwerkende kracht alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling voortduren tijdens de gewijzigde duur van de regeling.
Met inachtneming van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat een verlening van de duur van de regeling met zes maanden gepast is. Daarbij wordt acht geslagen op het feit dat door de waarnemend bewindvoerder niet is weersproken dat de schuldenares te kampen heeft gehad met psychische problemen, zodat de schuldenares waarschijnlijk een (gedeeltelijke) ontheffing zou zijn verleend, indien daar tijdig om was verzocht. Voorts blijkt uit de toelichting van de schuldenares ter zitting en het feit dat zij er in is geslaagd fulltime werk te krijgen vanuit vrijwilligerswerk en te behouden, dat zij steeds bereid is geweest aan haar inspanningsverplichting te voldoen.
De schuldsaneringsregeling zal thans niet worden beëindigd, maar met zes maanden worden verlengd. Derhalve zal de termijn als bedoeld in artikel 349a Fw op drie jaar en zes maanden worden bepaald.
Gedurende de verlenging blijven voor de schuldenares alle reguliere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen bestaan.
Beslissing
De rechtbank:
- -
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd;
- -
stelt de termijn als bedoeld in artikel 349a Fw, gedurende welke de toepassing van de schuldsanering van kracht is, vast op maximaal drie jaar en zes maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 8 maart 2013 maximaal.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Dijksterhuis, mr. R.J. Verschoof en mr. Y. Sneevliet en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2012.