Rb. Alkmaar, 29-03-2010, nr. 285613 - CV EXPL 08-5034
ECLI:NL:RBALK:2010:BM3733, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Alkmaar
- Datum
29-03-2010
- Zaaknummer
285613 - CV EXPL 08-5034
- LJN
BM3733
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBALK:2010:BM3733, Uitspraak, Rechtbank Alkmaar, 29‑03‑2010; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2011:BU6935, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Wetingang
art. 658 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
JA 2010/126
AR-Updates.nl 2010-0426
VAAN-AR-Updates.nl 2010-0426
Uitspraak 29‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Werknemer is belast met het toezicht op een aantal van ongeveer 100 leerlingen. Zij heeft schade ondervonden als gevolg van een voorval op het schoolplein. Schending zorgplicht werkgever, nu werkgever niet de maatregelen heeft getroffen en de aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat een werknemer bij de uitoefening van de werkzaamheden schade lijdt.
Partij(en)
RECHTBANK ALKMAAR
Sector Kanton
Locatie Hoorn
Zaaknr/rolnr.: 285613 \ CV EXPL 08-5034
Uitspraakdatum: 29 maart 2010
Vonnis in de zaak van:
[naam], wonende te Oosterblokker, gemeente Drechterland
eisende partij
verder ook te noemen: [werknemer]
gemachtigde: mr. N. Muntjewerff, advocaat te Hoorn
tegen
de stichting [naam], gevestigd te 1616 HB Hoogkarspel, gemeente Drechterland, aan [adres]
gedaagde partij
verder ook te noemen: [werkgever]
gemachtigden: mr. H.M. Kruitwagen en mr. L.M. Roorda, advocaten te Arnhem.
Het procesverloop
[werknemer] heeft een vordering ingesteld, zoals omschreven in de dagvaarding d.d. 12 december 2008 (met producties).
[werkgever] heeft bij antwoord verweer gevoerd onder overlegging van producties.
Ingevolge het tussenvonnis van 9 maart 2009 is er op 26 mei 2009 een comparitie van partijen gehouden. Bij die gelegenheid zijn verschenen [werknemer] in persoon, bijgestaan door mr. N. Muntjewerff, en [werkgever] bij haar oud-directeur [naam] en haar waarnemend algemeen directeur [naam], bijgestaan door mr. L.M. Roorda. Partijen hebben ter comparitie hun standpunten nader toegelicht en de vragen van de kantonrechter beantwoord.
Vervolgens hebben partijen gediend van repliek en dupliek, beide met producties.
Daarna heeft [werknemer] een akte uitlating producties met producties genomen. [werkgever] heeft zich vervolgens bij akte over laatstgenoemde producties uitgelaten.
De inhoud van de processtukken geldt als hier ingelast.
Ten slotte is heden uitspraak bepaald.
De vaststaande feiten
1.[werkgever] verzorgt basisonderwijs voor leerplichtige leerlingen. Zij beheert in totaal 5 scholen.
2.[basisschool] te Oosterblokker is een onderdeel van [werkgever] en heeft ongeveer 160 leerlingen verdeeld over 7 groepen.
3.[werknemer] is sinds 1 augustus 1993 als docent werkzaam bij de [school] op basis van een vast dienstverband van 36 uur per week.
4.De werkzaamheden van [werknemer] bestaan hoofdzakelijk uit lesgeven. Daarnaast heeft zij - evenals de overige docenten – onder meer toezichthoudende taken, waaronder het surveilleren als pleinwacht tijdens de pauzes.
5.Het pand waarin de [school] tot mei 2008 gevestigd was, bestond uit een hoofd- en een kleutergebouw. Het kleutergebouw lag schuin tegenover het hoofdgebouw. Beide gebouwen hadden een eigen schoolplein. De pleinen werden gescheiden door een hek. Halverwege het plein van het hoofdgebouw bevonden zich enige speel- en klimtoestellen.
6.Er werden standaard twee pleinwachten per pauze aangesteld, waarvan er één surveilleerde op het kleuterplein en één op het plein van het hoofdgebouw.
7.Voetballen was in de pauzes slechts toegestaan op een speciale afgezonderde plaats, te weten aan de zijkant van het hoofdgebouw bij de blinde muur.
8.Op 23 januari 2007 surveilleerde [werknemer] tijdens een pauze op het plein van het hoofdgebouw. Op dat moment was een groepje leerlingen aan het voetballen op een gedeelte van het plein waar dat niet was toegestaan. [werknemer] heeft de betreffende kinderen hierop aangesproken en is vervolgens verder gegaan met het oplossen van een conflict in de nabijheid van de plaats waar in strijd met de regels werd gevoetbald. Vervolgens kreeg zij plotseling een voetbal hard tegen haar hoofd. De plaats waar dit gebeurde ligt ongeveer 40 á 50 meter van de plaats waar het voetbalspel wel is toegestaan. [werknemer] is geraakt door de voetbal afkomstig van het niet toegestane voetbalspel. Welke leerling de bal heeft geschopt is niet vast komen te staan.
9.Op 24 januari 2007 heeft [werknemer] samen met een aantal collega’s de Nationale Onderwijstentoonstelling in de Jaarbeurs te Utrecht bezocht.
10.Wegens lichamelijke klachten heeft [werknemer] zich vervolgens ziek gemeld (volgens [werknemer] op 24 januari 2007 en volgens [werkgever] op 29 januari 2007). Zij is langere tijd arbeidsongeschikt geweest.
11.[werknemer] is in verband met haar klachten onderzocht door de huisarts, de neuroloog en de revalidatiearts. Ook heeft zij een revalidatietraject gevolgd bij Heliomare in Heerhugowaard.
12.Ten tijde van de dagvaarding (d.d. 12 december 2008) was [werknemer] op arbeidstherapeutische basis aan het werk. In de kerstvakantie van 2008 is [werknemer] volledig hersteld gemeld. Zij is met ingang van januari 2009 vier dagen per week gaan werken en heeft toen wat betreft de vijfde werkdag gebruik gemaakt van de zogenaamde BAPO-regeling (zoals reeds voor het ongeval d.d. 23 januari 2007 was afgesproken). Wel zijn er in overleg met de schoolleiding een aantal werkdrukverlagende maatregelen getroffen. Ten tijde van het indienen van de akte uitlating producties d.d. 23 november 2009 was [werknemer] echter weer één dag per week ziek, conform het advies van de bedrijfsarts d.d. 14 oktober 2009. Ook op de 6 vrijdagen die [werknemer] per jaar werkt is zij uitgevallen.
13.Bij brief van 9 juli 2007 heeft [werknemer] [werkgever] aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade ten gevolge van het voorval op 23 januari 2007.
14.[werkgever] heeft op 12 juli 2007 via haar assurantiemakelaar [naam] van het voorval melding gemaakt bij haar aansprakelijkheids- en ongevallenverzekeraars. De aansprakelijkheidsverzekeraar, Fortis Corporate Insurance N.V., heeft de aansprakelijkheid van [werkgever] bij schrijven van GAB Robins Schadeservice Nederland B.V. (aan wie Fortis de behandeling van de zaak had overgedragen) van de hand gewezen. De melding onder de ongevallen polis was per abuis niet bij de betreffende verzekeraar, [naam], ontvangen. [naam] heeft bij faxbericht d.d. 2 september 2009 aangegeven het dossier alsnog aan [naam] te hebben doorgestuurd.
15.In mei 2008 is de [school] verhuisd naar een nieuwbouwpand elders in Oosterblokker. Daar geldt een algeheel voetbalverbod.
De vordering en de grondslag daarvan
16.[werknemer] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat [werkgever] jegens [werknemer] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het haar overkomen ongeval op 23 januari 2007, alsmede veroordeling van [werkgever] tot vergoeding van de door dat ongeval ontstane schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [werkgever] in de kosten van het geding.
17.[werknemer] legt aan haar vordering, zakelijk samengevat, het volgende ten grondslag.
18.Als gevolg van het ongeval heeft [werknemer] een zware hersenschudding opgelopen en ondervindt zij nog steeds diverse klachten, met name hoofdpijn (als zij druk is geweest of vermoeid), geheugenverlies, concentratieproblemen, duizeligheid en gevoeligheid voor licht en geluid.
19.[werknemer] heeft door het opgelopen letsel met de dientengevolge optredende klachten en beperkingen aanmerkelijke immateriële schade geleden. Daarnaast is sprake van reeds geleden schade wegens verlies van arbeidsvermogen en onzekerheid met betrekking tot het ontstaan van toekomstige schade wegens verlies van arbeidsvermogen vanwege het uitvalrisico en de economische kwetsbaarheid van [werknemer].
20.[werknemer] meent dat [werkgever] voor deze schade aansprakelijk is.
21.Daartoe stelt zij primair dat [werkgever] haar zorgplicht zoals neergelegd in artikel 7:658 BW heeft verzaakt.
22.Ter onderbouwing van deze stelling wijst zij er op dat zij tijdens de pauze als enige pleinwacht op het plein bij het hoofdgebouw toezicht moest houden op ongeveer 120 kinderen en dat er bovendien sprake was van een druk en onoverzichtelijk plein, waardoor afdoende toezicht op de aanwezige kinderen niet mogelijk was.
23.Bovendien leverden de regels met betrekking tot het al dan niet toestaan van het voetbalspel diverse problemen op, waren deze regels niet eenduidig en duidelijk en werd daarnaast het (partiële) voetbalverbod regelmatig door diverse pleinwachten niet gehandhaafd. Hierdoor was voor de kinderen niet duidelijk wat wel en niet was toegestaan als er buiten het voor het voetbalspel aangewezen gebied werd gevoetbald.
24.Verder waren er door de school geen sancties gesteld op het overtreden van het verbod, noch waren er afspraken gemaakt over hoe te handelen bij overtreding van het verbod. [werknemer] betwist uitdrukkelijk dat er zou zijn afgesproken dat bij overtreding van het verbod de bal altijd naar binnen moest worden gebracht.
25.Er hebben zich volgens [werknemer] meerdere incidenten voorgedaan met letsel tot gevolg, zodat het aan [werknemer] overkomen ongeval voorzienbaar was.
26.Het treffen van veiligheidsmaatregelen, bestaande uit meer toezicht en een algeheel voetbalverbod, lag dan ook voor de hand.
27.In dit verband wijst [werknemer] er op dat het beleid van de school inmiddels is gewijzigd, in die zin dat er sinds mei 2008 een algeheel voetbalverbod geldt. [werknemer] betwist dat dit algehele voetbalverbod enkel zou zijn ingegeven door de aanwezigheid van meer ramen op de nieuwe locatie van de school. Een algeheel voetbalverbod was volgens [werknemer] ook eerder een eenvoudig in te voeren maatregel geweest.
28.Uit voornoemde feiten en omstandigheden blijkt volgens [werknemer] afdoende dat [werkgever] in haar zorgplicht is tekortgeschoten, zodat voor een rechterlijk vermoeden of omkering van de bewijslast op basis van redelijkheid en billijkheid geen plaats is. Volgens [werknemer] dient [werkgever] te bewijzen dat zij wel aan haar zorgplicht heeft voldaan.
29.Van opzet of bewuste roekeloosheid aan de zijde van [werknemer] in de zin van artikel 7:658 lid 2 BW is naar zij aanvoert geen sprake geweest.
30.Voor het geval de kantonrechter mocht oordelen dat [werkgever] wel aan haar zorgplicht ex artikel 7:658 BW heeft voldaan, legt [werknemer] subsidiair aan haar vordering ten grondslag dat [werkgever] niet als een goed werkgever heeft gehandeld in de zin van artikel 7:611 BW door geen adequate verzekering ten behoeve van haar werknemers af te sluiten ter compensatie van de gevolgen van ongevallen door onrechtmatige handelingen. De door [werkgever] afgesloten ongevallen- en aansprakelijkheidsverzekering zijn volgens [werknemer] niet als behoorlijke verzekeringen ter dekking van haar schade aan te merken.
31.Tenslotte brengt [werknemer] naar voren dat voor toewijzing van een vordering tot vergoeding van schade op te maken bij staat voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. [werknemer] is van mening dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar klachten het gevolg zijn van het ongeval en niet van reeds bestaande, niet ongevalsgerelateerde factoren. In dit verband verwijst zij naar de door haar overgelegde gegevens van haar huisarts, de neuroloog en de bedrijfsarts. [werknemer] betwist nadrukkelijk dat zij reeds in de kerstvakantie van 2006 tegenover de toenmalige directeur de heer [naam] zou hebben aangeven dat zij last zou hebben van onder meer duizeligheid en concentratiestoornissen. Uit de door haar overgelegde informatie blijkt volgens [werknemer] onomstotelijk dat zij vanwege haar klachten niet in staat is haar werkzaamheden op school te hervatten als voorheen.
Het verweer
32.[werkgever] concludeert tot afwijzing van de vordering van [werknemer] en voert hiertoe, zakelijk samengevat, het volgende aan.
33.Primair stelt [werkgever] zich op het standpunt dat er geen sprake is van enige schade die is geleden in de uitoefening van de werkzaamheden.
34.Zij betwist namelijk dat de gestelde klachten van [werknemer] (in hoofdzaak) van doen hebben (gehad) met het voorval d.d. 23 januari 2007. Veel meer aannemelijk is volgens [werkgever] dat een psychische component de (hoofd)oorzaak van de klachten vormt. Reeds in de kerstvakantie van 2006 heeft [werknemer] namelijk aan [naam] te kennen gegeven te kampen met spanningsklachten zoals hoofdpijn, duizeligheid en concentratieproblemen. [werkgever] betwist dat uit de overgelegde rapportages van de huisarts, de bedrijfsarts en de neuroloog kan worden afgeleid dat de klachten aan het ongeval gerelateerd zijn. Ook betwist zij dat de diagnose hersenschudding daadwerkelijk en op de juiste gronden is gesteld. In dat verband verwijst zij naar de door haar overgelegde rapportage van medisch adviseur Borkent van Medas. Voor zover al sprake is geweest van een hersenschudding, mag er volgens [werkgever] in principe vanuit worden gegaan dat deze restloos geneest.
35.Subsidiair voert [werkgever] aan dat van een schending van de zorgplicht ex artikel 7:658 BW geen sprake is.
36.[werknemer] had als pleinwacht bij het hoofdgebouw toezicht op ongeveer 100 tot maximaal 120 leerlingen, hetgeen zeer gebruikelijk is. Het plein was niet zo groot, druk of onoverzichtelijk dat het uitvoeren van deugdelijk toezicht niet haalbaar was. [werkgever] heeft naar zij stelt ook nooit klachten over het toezicht gehad van ouders of leerkrachten. Overigens heeft het ontstaan van het voorval met een gebrek aan toezicht, een te druk of onoverzichtelijk schoolplein ook niets van doen gehad, aangezien [werknemer] de betreffende onregelmatigheid juist wel heeft opgemerkt, doch hiertegen niet adequaat heeft opgetreden.
37.Een algeheel voetbalverbod bij scholen is volgens [werkgever] niet gangbaar. Een verdwaalde bal mag tot de alledaagse risico’s van spelende kinderen worden gerekend. Voetballen op het schoolplein is niet gevaarzettend, laat staan onrechtmatig. Bij de [school] heeft het voetbalspel in tegenstelling tot wat [werknemer] stelt ook nimmer tot problemen of letsel geleid. Wel is [werkgever] bekend met (niet-lichamelijke) klachten van ouders en leerlingen over het zich uitbreidende voetbalspel op de tijdstippen waarop de kinderen van de onderbouw naar school worden gebracht. Naar aanleiding van die klachten is het voetbalspel op die tijdstippen verboden.
38.Aan het einde van de zomer 2006 is er een duidelijk afgescheiden deel van het plein aangewezen als voetbalplaats (bij de blinde muur) en is er een rooster gemaakt waarin werd bepaald welke groep wanneer mocht voetballen. Voorts is afgesproken dat als er in strijd met de regels werd gevoetbald de pleinwacht het spel stil diende te leggen en de bal naar binnen diende te (laten) dragen. De regels waren bij alle docenten bekend, ook bij [werknemer]. [werkgever] betwist bij gebrek aan wetenschap dat bepaalde docenten het voetballen in strijd met de regels zouden hebben gedoogd en zou zij hiervan wel op de hoogte zijn geweest, dan zou zij hiertegen onmiddellijk hebben opgetreden. Doordat [werknemer] in strijd met de regels heeft nagelaten de bal naar binnen te brengen, heeft zij zelf de niet-toegestane situatie laten voortbestaan en daarmee het voorval in het leven geroepen. [werkgever] wijst er voor de goede orde nog op dat zij geen beroep doet op opzet of bewuste roekeloosheid zijdens [werknemer].
- 39.
Na het voorval met [werknemer] is het voetbalbeleid ook niet gewijzigd. Pas na verhuizing van de school naar het nieuwbouwpand is een algeheel voetbalverbod ingevoerd vanwege de vele ramen die op die locatie aan het schoolplein grenzen.
40.[werkgever] is dan ook van mening dat er van een tekortkoming van haar zijde geen sprake is. Slechts door een ongelukkige en onvoorzienbare samenloop van omstandigheden is [werknemer] door een verdwaalde bal geraakt. Niet valt in te zien welke nadere redelijkerwijs te vergen maatregelen genomen hadden moeten worden om het ongeval te voorkomen. Bovendien mocht van [werknemer] als ervaren pleinwacht een behoorlijke mate van oplettendheid en adequaat handelen worden verwacht. Volgens [werkgever] dient (subsidiair) het rechterlijk vermoeden te worden aangenomen dat zij de zorgplicht is nagekomen en zo niet, dan dient op basis van de redelijkheid en billijkheid de bewijslast te worden omgekeerd. In dat verband uiterst subsidiair biedt [werkgever] bewijs aan van het feit dat zij haar zorgplicht niet heeft geschonden.
41.Meer subsidiair voert [werkgever] aan dat nakoming van de zorgplicht het voorval niet had kunnen voorkomen. Het voorval zou zich ook bij de aanwezigheid van meerdere pleinwachten of een algeheel voetbalverbod hebben voorgedaan. Het betreffende voetbalspel waar de gewraakte bal van afkomstig was, was immers reeds verboden.
42.Met betrekking tot het beroep van [werknemer] op artikel 7:611 BW voert [werkgever] aan dat de door haar afgesloten verzekeringen afdoende zijn en qua dekking niet afwijken van hetgeen voor dergelijke polissen gebruikelijk is.
43.Met betrekking tot de schade(omvang) merkt [werkgever] op dat de gestelde schade door [werknemer] niet nader is gespecificeerd of onderbouwd. [werkgever] betwist dat er sprake is van schade van enig gewicht naast een eventueel beperkt verlies aan verdienvermogen. De omvang van de gestelde immateriële schade is geheel onduidelijk en zou maximaal slechts € 2.000,- kunnen bedragen. De vrees van [werknemer] dat zij in de toekomst haar functie niet volledig zal kunnen behouden acht [werkgever] niet gerechtvaardigd, mede gelet op de getroffen werkdrukverlagende maatregelen.
44.[werkgever] betwist nadrukkelijk dat een schadestaatprocedure nodig zou zijn om tot een schadevaststelling te kunnen komen. [werknemer] meent ten onrechte dat slechts aannemelijk hoeft te zijn dat sprake is van enige schade. Dit is alleen juist als de schade thans niet kan worden vastgesteld, waartoe bijzondere omstandigheden naar voren moeten worden gebracht. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval volgens [werkgever] niet gebleken. Indien mocht blijken dat schade is geleden, moet deze schade dan ook in de onderhavige hoofdprocedure worden vastgesteld.
De beoordeling
De aansprakelijkheid
1.Hoewel partijen strijden over de vraag of en in hoeverre [werknemer] schade heeft ondervonden vanwege het voorval, neemt de kantonrechter bij zijn overwegingen omtrent de aansprakelijkheid van de werkgever tot uitgangspunt de veronderstelling dat zulks in ieder geval in enige mate het geval is.
2.Uitgaande van de veronderstelling dat [werknemer] in ieder geval enige schade als gevolg van het voorval heeft ondervonden, ligt het ingevolge de wettelijke regeling opgenomen in artikel 7:658 BW op de weg van [werkgever] aan te tonen dat zij als werkgever – kort gezegd – de maatregelen heeft getroffen en de aanwijzingen heeft verstrekt als redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat een werknemer als [werknemer] bij de uitoefening van de werkzaamheden dergelijke schade lijdt.
3.In verband met dat laatste overweegt de kantonrechter dat vaststaat dat [werknemer] op het moment van het voorval de enige leerkracht was die toezicht hield op de leerlingen die speelden op het plein van het hoofdgebouw. Een tweede leerkracht hield toezicht op het plein waar de kleuters speelden.
Omtrent het aantal spelende kinderen op het plein van het hoofdgebouw laten partijen zich niet eenduidig uit. [werknemer] heeft gesteld dat het circa 120 leerlingen betrof; [werkgever] heeft bij conclusie van antwoord aangegeven dat het maximaal aantal leerlingen 120 zal zijn geweest en (sub 10) dat het ging om ongeveer 100 leerlingen. De kantonrechter komt op grond van deze uitlatingen tot de vaststelling dat in ieder geval een aantal van ongeveer 100 leerlingen op het plein van het hoofdgebouw aan het spelen was ten tijde van het voorval. Gelet ook op de verklaring van de heer [naam] (productie 3 conclusie van antwoord) volstond het daarbij kennelijk voor de werkgever om één docent met toezicht op deze spelende kinderen te belasten.
4.Voorts staat tussen partijen vast dat het voetballen als zodanig slechts was toegestaan op één plek op het betreffende plein, te weten ter hoogte van de blinde muur. Op het resterende deel van het schoolplein was voetballen niet toegestaan. Daarbij gaat de kantonrechter er – met partijen - van uit dat [werknemer] niet is geraakt door een bal die vanaf de plek waar het was toegestaan te voetballen in haar richting is geschopt.
5.Beziet de kantonrechter het voorval als zodanig, dan springt in het oog dat [werknemer] in het kader van het door haar uit te oefenen toezicht, heeft ingegrepen op het moment dat zij constateerde dat er op het plein werd gevoetbald op een plaats waar dat niet was toegestaan. Aldus handelende gaf [werknemer] gevolg aan de geldende richtlijn, dat op het schoolplein slechts op één plaats, bij de blinde muur, mocht worden gevoetbald. [werknemer] heeft de betreffende kinderen aangesproken, maar haar aandacht werd vervolgens direct in beslag genomen door een ander conflict.
De kantonrechter constateert dat [werknemer], nu zij als enige met het toezicht op het schoolplein was belast, niet het verwijt kan worden gemaakt dat zij niet adequaat is opgetreden tegen de voetballende kinderen omdat de instructie was dat de betreffende kinderen de bal direct in het schoolgebouw dienden te brengen. Veeleer heeft het gegeven dat [werknemer] als énige met het toezicht was belast op een aantal van ongeveer 100 leerlingen, ertoe bijgedragen dat zij met twee dingen (tegelijk of) kort opeenvolgend bezig moest zijn. Dienaangaande merkt de kantonrechter op dat – hoewel het een niet in alle opzichten overeenkomend toezicht betreft – de norm bij de tussenschoolse en buitenschoolse opvang aanzienlijk afwijkt, en veeleer in de richting lijkt te gaan van 1 toezicht(h)ouder op de 15 á 20 kinderen.
6.In verband met het voorgaande is ook het causale verband tussen het voorval en het verwijt dat de werkgever treft in voldoende mate gegeven, zodat het desbetreffende verweer van [werkgever] geen doel treft.
7.[werkgever] heeft gesteld dat het niet aangaat te betogen dat iedere docent tijdens de pauze toezicht zou moeten houden op de leerlingen van zijn eigen klas. Waarom dat niet aangaat heeft [werkgever] echter op geen enkele wijze onderbouwd. [werkgever] heeft in dit verband echter ook niet duidelijk gemaakt, waarom een meer intensief toezicht niet eenvoudigweg mogelijk is, door één of twee (extra) leerkrachten met het toezicht op het schoolplein te belasten. Nu het een pauze van de leerlingen betreft, ligt veeleer voor de hand dat de leerkrachten op dat moment ook een pauze genieten.
8.Onder deze omstandigheden moet de slotsom zijn, dat [werkgever] niet die maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat [werknemer] schade zou lijden. De kantonrechter is aldus van oordeel dat [werkgever] niet heeft voldaan aan de op haar als werkgever rustende verplichting en derhalve aansprakelijk is voor de schade die [werknemer] dientengevolge heeft geleden. De gevraagde verklaring voor recht kan in deze zin worden uitgesproken en de schade die [werknemer] als gevolg van het voorval heeft geleden dient [werkgever] te vergoeden.
De aannemelijkheid van de schade
9.[werkgever] heeft uitgebreid verweer gevoerd binnen het kader van haar stelling dat [werknemer] als gevolg van het voorval geen schade heeft geleden.
De kantonrechter zal de juistheid van die stelling onderzoeken. Indien dat het geval zou zijn, zou [werknemer] immers in het geheel geen belang hebben bij het uitspreken van de gevraagde verklaring voor recht. Dan dient uiteraard ook geen verwijzing naar de schadestaatprocedure plaats te vinden.
10.De kantonrechter overweegt dat uit de verklaring van haar huisarts die [werknemer] heeft overgelegd, blijkt dat bij [werknemer] na het voorval een hersenschudding is gediagnosticeerd. Voorts heeft de huisarts van [werknemer] verklaard dat zij langdurig restklachten heeft gehouden, bestaande uit duizeligheid en hoofdpijn. Gelet op de uitval van [werknemer] voor haar werk, is sprake van mogelijk verlies van arbeidsvermogen.
[werkgever] heeft gesteld dat sprake is van pre-existente factoren. [werknemer] had voorafgaande aan het voorval al last van hoofdpijn en spanningsklachten.
Uit de stellingen van [werknemer] blijkt dat zij voorafgaande aan het voorval last heeft gehad van spanningen in verband met het werk (conclusie van repliek sub 42). De vraag in hoeverre pre-existente factoren hebben bijgedragen aan het uiteindelijke (ziekte-)beeld, kan echter in een onderzoek in het kader van de schadestaat nader aan de orde komen.
11.Onder deze omstandigheden komt de kantonrechter tot de slotsom dat voldoende aannemelijk is dat sprake is van mogelijke schade die [werknemer] heeft geleden, als gevolg van het haar overkomen voorval. Naast het uitspreken van de verklaring voor recht, zal de kantonrechter partijen dan ook verwijzen naar de schadestaatprocedure, ter nadere vaststelling van de omvang van eventuele schade. Wanneer sprake is van een eindtoestand, zal deze schade ook definitief tussen partijen kunnen worden vastgesteld.
De proceskosten
12.[werkgever] dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
Verklaart voor recht dat [werkgever] jegens [werknemer] aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van het [werknemer] op 23 januari 2007 overkomen ongeval.
Veroordeelt [werkgever] tot vergoeding van de door dat ongeval ontstane schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Veroordeelt [werkgever] in de proceskosten, die tot heden voor [werknemer] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.242,44 [inclusief btw indien en voorzover door [werkgever] verschuldigd], waaronder begrepen een bedrag van € 1.050,- voor salaris van de gemachtigde van [werknemer] [waarover [werkgever] geen btw verschuldigd is].
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. van den Berg, kantonrechter, bijgestaan door de griffier en op 29 maart 2010 in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter