Inhoudsopgave
Asser/Lutjens 7-XI 2019/334:334 Aanspraken van rechtswege.
Asser/Lutjens 7-XI 2019/334
334 Aanspraken van rechtswege.
Documentgegevens:
prof. dr. E. Lutjens, datum 05-06-2019
- Datum
05-06-2019
- Auteur
prof. dr. E. Lutjens
- JCDI
JCDI:ADS339646:1
- Vakgebied(en)
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
- Wetingang
art. 1 Wet Bpf 2000
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Indien aan de in het pensioenreglement van het bedrijfstakpensioenfonds gestelde voorwaarden voor het ontstaan van pensioenaanspraken is voldaan, ontstaan deze aanspraken rechtstreeks op grond van het pensioenreglement zonder dat nadere rechtshandelingen vereist zijn.
Net zoals de verplichting tot naleven van de statuten en reglementen van rechtswege ontstaat, ontstaan aanspraken op pensioen van rechtswege indien aan alle daarvoor geldende voorwaarden uit het pensioenreglement is voldaan. In het arrest van 3 februari 2012,NJ 2012/93; PJ 2012/39 (Bpf Beroepsvervoer/Labots) oordeelde de Hoge Raad dat in het geval van dit geding de aanspraken rechtstreeks, van rechtswege, uit het reglement ontstaan met de volgende overweging: ‘Het hof heeft terecht geoordeeld dat de pensioenaanspraken van [verweerder] op grond van zijn deelnemerschap in BPF zelfstandig en rechtstreeks uit (art. 2 van) het Pensioenreglement voortvloeien. Indien voldaan is aan de in het Pensioenreglement neergelegde voorwaarden, is het ontstaan van pensioenaanspraken niet (ook nog) afhankelijk van een daartoe strekkende handeling van (het bestuur van) BPF, zoals een toekenning of administratie van de pensioenaanspraken. Of en in hoeverre die aanspraken zijn opgebouwd, wordt uitsluitend bepaald door het antwoord op de vraag of en in hoeverre aan de daartoe gestelde voorwaarden van het Pensioenreglement is voldaan, en een eventuele “toekenning” door BPF houdt niet meer in dan een bevestiging of vastlegging door (het bestuur van) BPF dat de rechthebbende op grond van het Pensioenreglement bepaalde pensioenaanspraken heeft opgebouwd.’ Hof Den Haag 28 juni 2016, PJ 2016/126 kwam tot een vergelijkbaar oordeel over de aanspraken jegens het destijds Notarieel Pensioenfonds: die aanspraken ontstaan ‘automatisch’ door het enkele feit dat betrokkene als onder de verplichte deelneming vallende kandidaat-notaris is gaan werken. Deze rechtsopvatting heeft (onder meer) gevolgen voor de – eventuele – verjaring van een vordering tot het ‘toekennen’ van pensioenaanspraken over het verleden. Dat betreft – in de lijn van het oordeel van de Hoge Raad – niet een vordering betreffende een verbintenis tot een geven of een doen, maar een vordering tot vaststelling (declaratoir) dat er aanspraken bestaan. Een dergelijke vordering verjaart niet.
Het genoemde oordeel van de Hoge Raad is in de motivering toegesneden op het pensioenreglement in kwestie van het betrokken bedrijfstakpensioenfonds. De Hoge Raad verbindt zijn oordeel aan het specifieke reglement zoals in dit geding aan de orde gelet op de bewoordingen aan de ‘gestelde voorwaarden van het Pensioenreglement’. Dat reglement in kwestie hield in dat aanspraken rechtstreeks uit het reglement voortvloeien. Het verweer dat het ontstaan van aanspraken afhankelijk was van de voorwaarde van premiebetaling verwierp de Hoge Raad, omdat dit niet duidelijk als voorwaarde was geformuleerd in het pensioenreglement. De Hoge Raad baseerde zich op de uitleg van het pensioenreglement in kwestie en hoefde daarom niet in te gaan op de vraag of een dergelijke voorwaarde onverenigbaar zou zijn met de werknemer beschermende strekking van de pensioenwetgeving, waaronder de Wet Bpf 2000. Onder het regime van de Pensioenwet mag een premiebetalingsvoorwaarde worden gesteld, maar dat werkt niet ten aanzien van (verplichtgestelde bedrijfstak)pensioenfondsen, zie [445]. De voorwaarde dat een deelnemer aangemeld moet worden, staat in zijn algemeenheid ter discussie, zie [243-245] en lijkt niet verenigbaar met het stelsel van verplichte deelneming. Bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen resulteert deze opvatting in de aanname dat alle onder de werkingssfeer van de verplichtstelling vallende werkenden, van rechtswege pensioenaanspraken verwerven jegens het bedrijfstakpensioenfonds. Of de werknemers zijn aangemeld of anderszins bekend zijn bij het bedrijfstakpensioenfonds is daarvoor geen (rechtsgeldig te stellen) voorwaarde. Hoewel het voor een werkgever soms niet direct duidelijk is of hij onder de verplichtstelling van een bedrijfstakpensioenfonds valt, is de door C.A. Hoekstra en T.J. Zuiderman, ‘Bedrijfstakpensioenfondsen: zeg maar nee, dan krijg je er twee?’, PM20188/9 aangedragen suggestie van een vaststellingsovereenkomst tussen werkgever en bedrijfstakpensioenfonds om te voorkomen dat werknemers pensioenaanspraken claimen geen rechtens houdbare oplossing. Door een dergelijke overeenkomst tussen werkgever en bedrijfstakpensioenfondsen kunnen aan werknemers niet hun rechten uit de wet ontnomen worden.