Rb. Limburg, 23-12-2014, nr. AWB/ROE 12/1201
ECLI:NL:RBLIM:2014:11193
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
23-12-2014
- Zaaknummer
AWB/ROE 12/1201
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2014:11193, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 23‑12‑2014; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Eiser heeft op 31 juli 2012 digitaal een aanvraag tot het verstrekken van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie ingediend. Hiervoor heeft verweerder leges geheven tot een bedrag van € 4,85. Eiser is het niet eens met deze heffing omdat daarvoor volgens hem geen wettelijke grondslag bestaat. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4105) volgt dat een dienst als bedoeld in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet rechtstreeks en in overheersende mate een individualiseerbaar particulier belang moet betreffen en niet in overheersende mate tot de vervulling van de publieke taak van de overheid moet behoren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de in dit geding relevante dienst in overheersende mate het individualiseerbaar belang van eiser dient en niet in overheersende mate het publieke belang. De aanvraag van het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie is door eiser ingediend ten behoeve van het verzoek aan de rechtbank om het gezag over zijn minderjarig kind uit te kunnen oefenen. Dit betreft een onverplichte, persoonlijke wens van eiser. De dienstverlening door de gemeente in de vorm van het in behandeling nemen van de aanvraag is daarmee ten behoeve van dit individualiseerbaar belang uitgevoerd. Dat de rechtbank eigenstandig de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie zou kunnen raadplegen zoals door eiser is gesteld, doet aan het voorgaande niet af. Beroep ongegrond.
RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 12/1201
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2014 in de zaak tussen
[naam eiser] , te Beegden, eiser
(gemachtigde: mr. [naam eiser])
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Maasgouw, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een aanslag leges ten bedrage van € 4,85 opgelegd vanwege de aanvraag van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hierbij is tevens verzocht om op grond van het bepaalde in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de rechtbank. Verweerder heeft ingestemd met dit verzoek en heeft het bezwaarschrift vervolgens doorgezonden naar de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft – gevoegd met de zaken AWB 121005 en AWB 12/1168 - plaatsgevonden op 28 november 2014. Zoals vooraf schriftelijk is aangekondigd, is eiser, die in deze procedure tevens optreedt als zijn eigen gemachtigde, niet verschenen. Verweerder heeft zich in de onderhavige beroepszaak laten vertegenwoordigen door drs. J. Slomp, juridisch adviseur belastingen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en [naam vertegenwoordiger], werkzaam bij Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen.
Na sluiting van het onderzoek zijn de zaken weer gesplitst en thans wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Overwegingen
1. Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt vóór 1 januari 2013.
2. Eiser heeft op 31 juli 2012 digitaal een aanvraag tot het verstrekken van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie ingediend. Hiervoor heeft verweer leges geheven tot een bedrag van € 4,85. Eiser is het niet eens met deze heffing. Volgens eiser is geen sprake van een dienst als bedoeld in artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet. Een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie heeft eiser immers enkel en alleen nodig om aan formele wettelijke verplichtingen te voldoen. Hij heeft geen rechtstreeks en individualiseerbaar belang bij het verkrijgen van dit uittreksel. Een grondslag voor het heffen van de betreffende leges ontbreekt in de visie van eiser dan ook.
3. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of het bestreden besluit in strijd is met het geschreven of ongeschreven recht dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4. Op grond van artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten.
5. Ingevolge artikel 2 van de Verordening op de heffing en de invordering van leges Maasgouw 2012 (de Legesverordening) worden onder de naam “leges” – voor zover van belang – rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij horende tarieventabel.
6. Ingevolge artikel 3 van de Legesverordening is – voor zover van belang – belastingplichtig de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
7. In hoofdstuk 4 (‘Verstrekkingen uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens’) onder 1.4.2 van de Tarieventabel is bepaald dat het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van gegevens € 4,85 per verstrekking bedraagt.
8. De rechtbank begrijpt het beroep van eiser op grond van het door eiser in diverse stukken aangevoerde aldus dat hij zich uitsluitend op het standpunt stelt dat verweerder ten onrechte leges heeft geheven voor het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie omdat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt geen doel treft en overweegt hiertoe het volgende.
9. Ingevolge artikel 229, eerste lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. In een gemeentelijke verordening wordt vervolgens de heffingsgrondslag van de leges bepaalt. Wat er onder het begrip “dienst” dient te worden verstaan, is niet neergelegd in een wettelijke regeling. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad (onder meer 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ4105) volgt dat een dienst als bedoeld in voornoemd artikel van de Gemeentewet rechtstreeks en in overheersende mate een individualiseerbaar particulier belang moet betreffen en niet in overheersende mate tot de vervulling van de publieke taak van de overheid moet behoren.
10. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de in dit geding relevante dienst in overheersende mate het individualiseerbaar belang van eiser dient en niet in overheersende mate het publieke belang. De aanvraag van het uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie is door eiser ingediend ten behoeve van het verzoek aan de rechtbank om het gezag over zijn minderjarig kind uit te kunnen oefenen. Dit betreft een onverplichte, persoonlijke wens van eiser. De dienstverlening door de gemeente in de vorm van het in behandeling nemen van de aanvraag is daarmee ten behoeve van dit individualiseerbaar belang uitgevoerd. Dat de rechtbank eigenstandig de gegevens in de gemeentelijke basisadministratie zou kunnen raadplegen zoals door eiser is gesteld, doet aan het voorgaande niet af.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.H. Machiels, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.A.M. Bocken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 december 2014.
w.g. W.A.M. Bocken, griffier | w.g. F.H. Machiels, rechter |
Voor eensluidend afschrift:
de griffier,
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 december 2014
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.