Hof 's-Gravenhage, 21-01-2009, nr. 200.016.460.01
ECLI:NL:GHSGR:2009:BH1643
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
21-01-2009
- Zaaknummer
200.016.460.01
- LJN
BH1643
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2009:BH1643, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 21‑01‑2009; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2010:BK8137
Cassatie: ECLI:NL:HR:2010:BK8137, Niet ontvankelijk
- Wetingang
- Vindplaatsen
JPF 2009/60 met annotatie van prof. mr. P. Vlaardingerbroek
Uitspraak 21‑01‑2009
Inhoudsindicatie
Ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarige die niet conform de regels van het toepasselijke recht ter adoptie is afgestaan en vervolgens door de pseudo-adoptieouders ter verzorging is afgegeven aan echtpaar dat minderjarige nu bij zich wenst te houden. Belang minderjarige.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 21 januari 2009
Zaaknummer. : 200.016.460.01
Rekestnr. rechtbank : J2 RK 08-405
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: [appellante]
advocaat mr. M.J. Bisschop-Roodbeen,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende1]
2. De raad voor de kinderbescherming,
kantoor houdende te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad,
3. [belanghebbenden2],
wonende [woonplaats],
hierna te noemen de pleegouders,
advocaat: mr. A.K.J. Plaisier
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[appellante] is op 2 oktober 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 juli 2008 van de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 24 november 2008 een verweerschrift ingediend. Het hof heeft het daarin vervatte verzoek aangemerkt als een incidenteel appel. De advocaat van de pleegouders heeft melding gemaakt van de brief van Jeugdzorg van 5 januari 2009 aan het hof, welke brief niet door het hof is ontvangen, maar wel door de advocaat van de pleegouders, waarin door Jeugdzorg te kennen zou zijn gegeven dat dit verzoek niet als een incidenteel appel dient te worden aangemerkt.
De pleegouders hebben op 24 november 2008 een verweerschrift ingediend.
Op 6 januari 2009 is bij het hof een brief ingekomen van mr. L.M.M. Fruytier met de mededeling, dat hij niet langer de belangen van [belanghebbende1] behartigt en derhalve niet ter terechtzitting zal verschijnen.
Van de zijde van [appellante] zijn bij het hof op 12 november 2008, 17 november 2008, 11 december 2008, 19 december 2008 en 5 januari 2009 aanvullende stukken ingekomen.
De raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam, hierna te noemen: de raad, heeft het hof bij brief van 3 december 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 19 december 2008 een brief ingekomen met het verzoek om uitstel te verlenen. Dit uitstel is door het hof niet verleend.
Op 8 januari 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [appellante], bijgestaan door haar advocaat, [belanghebbende1] en de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat. Jeugdzorg is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Ten behoeve van [appellante] is tevens verschenen een tolk, mevrouw K.I.N.I. Kapitan-Oen, tolk in de Indonesische taal, die de eed heeft afgelegd. Partijen hebben het woord gevoerd, de advocaat van appellante onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 24 april 2008.
Bij beschikking van 10 mei 2007 heeft de kinderrechter in de rechtbank te Rotterdam de na te noemen minderjarige onder toezicht gesteld van Jeugdzorg voor de periode van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is door de kinderrechter in de rechtbank van Rotterdam bij tussenbeschikking van 24 april 2008 verlengd tot 10 juli 2008.
Voorts is de minderjarige door Jeugdzorg – met een daartoe door de kinderrechter verleende machtiging – sinds 10 mei 2007 uithuisgeplaatst bij de pleegouders.
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een pleeggezin verlengd tot 10 mei 2009.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
In 2004 is te [woonplaats], Indonesië geboren de minderjarige [kind], hierna te noemen ‘de minderjarige’. Op de overgelegde kopie van een geboorteakte wordt als geboortedatum vermeld: [geboortedatum]. De in Indonesië woonachtige biologische ouders hebben [appellante] en [belanghebbende1] belast met de dagelijkse zorg over de minderjarige. In mei 2005 is de minderjarige met [appellante] en [belanghebbende1] en hun beider twee kinderen naar Nederland gekomen. De minderjarige verblijft sedert juni 2005 bij de pleegouders.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
- 1.
In geschil zijn de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van de minderjarige voor de periode met ingang van 11 juli 2008 tot 10 mei 2009.
- 2.
[appellante] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende primair het verzoek om verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en te bepalen dat de minderjarige bij [appellante] wordt teruggeplaatst. Subsidiair verzoekt [appellante] om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing af te wijzen en te bepalen dat de minderjarige bij appellante wordt teruggeplaatst. Meer subsidiair verzoekt [appellante] het verzoek om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing toe te wijzen met bepaling dat de minderjarige bij een neutraal gezin wordt geplaatst, met veroordeling van jeugdzorg in de kosten van het hoger beroep, het door [appellante] betaalde griffierecht daaronder begrepen.
- 3.
Jeugdzorg bestrijdt haar beroep en verzoekt zelfstandig de bestreden beschikking te vernietigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep om de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen met de bepaling dat de minderjarige bij een neutraal pleeggezin wordt geplaatst. Niet duidelijk is of Jeugdzorg het zelfstandig verzoek handhaaft.
- 4.
De pleegouders bestrijden het beroep van [appellante] en verzoeken het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante] in haar beroep niet ontvankelijk te verklaren althans [appellante] haar beroep te ontzeggen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
- 5.
[appellante] stelt zich op het standpunt dat de minderjarige bij haar dient te worden teruggeplaatst en dat de ondertoezichtstelling dient te worden beëindigd. Het is de uitdrukkelijke wens van de biologische ouders dat de minderjarige bij [appellante] verblijft en het is nimmer de intentie geweest dat de minderjarige voor langere tijd bij de pleegouders zou gaan wonen. Bovendien kan naar Indonesisch recht de overeenkomst van 3 november 2004 mogelijk worden aangemerkt als een adoptie op grond van het adatrecht, ofwel het gewoonterecht. De minderjarige heeft vanaf de geboorte bij [appellante] verbleven, in welke periode een gezinsband met de minderjarige is verkregen. Op grond hiervan zijn de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing in strijd met artikel 8 EVRM. Voorts beroept [appellante] zich op de bepalingen, zoals opgenomen onder artikel 3, 9 en 20 IVRK. [appellante] is in staat de minderjarige te verzorgen en op te voeden aangezien zij inmiddels een stabiele leefomgeving heeft. Het doel van de ondertoezichtstelling, namelijk het herstellen van de band tussen de minderjarige en [appellante] en te waarborgen dat de minderjarige in een stabiele leefomgeving opgroeit, wordt bij de pleegouders niet bereikt. Het pleeggezin is onvoldoende in staat om de minderjarige op te voeden en te verzorgen. Uit de rapportage van het Kennis en Service Centrum voor Diagnostiek (KSCD) blijkt dat er twijfels bestaan over de pedagogische en affectieve mogelijkheden van de pleegouders. Bovendien wordt de omgangsregeling niet nagekomen. Indien een plaatsing bij [appellante] niet tot de mogelijkheden behoort, dient de minderjarige in een neutraal pleeggezin te worden geplaatst, teneinde het contact tussen [appellante] en de minderjarige te waarborgen.
- 6.
Jeugdzorg stelt dat het het beste voor de minderjarige zou zijn om in een neutraal pleeggezin geplaatst te worden, hetgeen ook wordt onderschreven door de KSCD-rapportage. [appellante] heeft sinds kort eigen woonruimte en staat er nu alleen voor met de zorg over haar twee andere kinderen. Deze kinderen staan beiden onder toezicht van Jeugdzorg. Door de school van de kinderen zijn zorgen geuit met betrekking tot deze kinderen. [appellante] is onvoldoende in staat zich in te leven en te zien wat de vele veranderingen in het leven van de minderjarige voor haar betekenen. Bovendien zal de minderjarige contact moeten blijven houden met het pleeggezin, hetgeen in verband met de moeizame relatie tussen beiden moeilijk zal worden, aldus Jeugdzorg. Ook ten aanzien van de pleegouders bestaan ernstige twijfels over hun pedagogische en affectieve capaciteiten. Het blijkt moeilijk voor de pleegouders om zich open te stellen voor hulpverlening. De ondertoezichtstelling dient volgens Jeugdzorg te worden voortgezet aangezien de strijd tussen [appellante] en het pleeggezin dermate heftig is, dat hulpverlening niet in een vrijwillig kader is te begeleiden.
- 7.
De pleegouders stellen dat het belang van de minderjarige voorop staat en derhalve aan de wens van de biologische ouders voorbij dient te worden gegaan. Nu geen sprake is van een rechtsgeldige adoptie en de minderjarige slechts korte tijd bij [appellante] heeft verbleven, bestaat thans geen aanleiding de minderjarige bij [appellante] te plaatsen. Door [appellante] is de minderjarige bij hen ondergebracht om haar voor langere tijd te verzorgen. Hoewel er aanvankelijk veel contact tussen hen beiden was, is dit na verloop van tijd misgelopen, omdat de pleegouders [appellante] zelden konden bereiken. [appellante] is niet in staat de opvoeding van de minderjarige op zich te nemen; dit heeft zij in het verleden aangegeven. Er zijn vooralsnog geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden geconcludeerd dat deze situatie zich thans niet meer voordoet. Er is onvoldoende grond om de minderjarige te plaatsen in een neutraal pleeggezin. Het gaat nu heel erg goed met de minderjarige en er dient getwijfeld te worden aan de juistheid van de inhoud van de KSCD-rapportage. Voorts is een overplaatsing naar een ander neutraal pleeggezin niet in het belang van [minderjarige] in verband met de mogelijke hechtingsproblematiek die bij [minderjarige] speelt. Dit klemt temeer nu [minderjarige] al vanaf juni 2005 bij de pleegouders verblijft en de pleegouders de bereidheid hebben hulpverlening te aanvaarden. Ter zitting is door de advocaat van de pleegouders gesteld dat overleg heeft plaatsgevonden tussen Jeugdzorg en de pleegouders omtrent de bereidheid van de pleegouders om mee te werken aan een omgangsregeling. Dat er nog immer geen omgang is, is te wijten aan het trage handelen van Jeugdzorg. Ten aanzien van de ondertoezichtstelling stellen de pleegouders, dat hier geen grondslag voor bestaat wanneer komt vast te staan dat [appellante] niet met het gezag over de minderjarige belast is. In het belang van de minderjarige dient echter de feitelijke situatie te worden gecontinueerd.
- 8.
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt het beeld naar voren dat de minderjarige zich in een zeer zorgelijke opvoedingssituatie bevindt. Het hof acht een aanzienlijk risico aanwezig dat de gebeurtenissen uit het verleden, alsmede de huidige conflictsituatie tussen [appellante] en de pleegouders een negatieve invloed op de ontwikkeling van de minderjarige zullen uitoefenen. Uit het voorgaande volgt dat de minderjarige zodanig opgroeit dat haar zedelijke of geestelijke belangen of haar gezondheid ernstig worden bedreigd en dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of naar is te voorzien, zullen falen. Daarmee wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling. De bestreden beschikking dienaangaande dient derhalve te worden bekrachtigd.
- 9.
Ten aanzien van de uithuisplaatsing overweegt het hof als volgt. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat zowel de pleegouders als [appellante] zich onvoldoende bewust zijn van de eisen die de bijzondere situatie en geschiedenis van de minderjarige aan hen als opvoeders stelt. Het hof acht die houding uiteindelijk niet in het belang van de minderjarige. Alle betrokkenen rondom de minderjarige hebben een rol gespeeld in het ontstaan van de huidige zorgelijke opvoedingssituatie. Op hen allen, en op de opvoeders van de minderjarige in het bijzonder, rust dan ook de verantwoordelijkheid om hier op een goede manier mee om te gaan. Voorts zijn de biologische ouders van de minderjarige nog in leven en zijn deze nog in enige mate betrokken op de minderjarige. Door de pleegouders wordt gesteld dat zij de problematiek onderkennen en bereid zijn hulp te aanvaarden. Dit is echter onvoldoende gebleken aan het hof. Dat er geen omgang is tussen de minderjarige en [appellante] is in het licht van het belang van de minderjarige onbegrijpelijk. Weliswaar wordt door de pleegouders gesteld dat dit gebrek aan omgang niet aan hen kan worden verweten, doch het hof is van oordeel dat de relatie tussen partijen dusdanig verstoord is, dat de omgang tussen de minderjarige en [appellante] nimmer in goede harmonie zal kunnen verlopen.
- 10.
Onder de druk van hun eigen wensen en verlangens lijken de betrokkenen het belang van de minderjarige uit het oog te verliezen, waardoor naar het oordeel van het hof het niet in het belang van de minderjarige is wanneer zij thans bij [appellante] teruggeplaatst wordt of bij de pleegouders blijft wonen. Het hof acht het derhalve noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding dat de minderjarige bij een neutraal pleeggezin geplaatst wordt. Uit het door Jeugdzorg overgelegde rapport van het ambulant psychodiagnostisch onderzoek van 10 maart 2008, uitgevoerd door het Centraal Bureau Kennis en Servicecentrum van Diagnostiek, komt eveneens naar voren dat een plaatsing in een neutraal pleeggezin de minderjarige de meeste kansen biedt om zich goed te ontwikkelen. Gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige en het gegeven dat de afloop van de door [appellante] aanhangig gemaakte adoptieprocedure onzeker is, is het van belang om aan de minderjarige op een zo kort mogelijke termijn enig perspectief te bieden over een opvoedingssituatie, die zal aansluiten bij de mogelijke toekomstige ontwikkelingen hieromtrent, alsmede recht doet aan het scheppen van een veilig en stabiel opvoedingsklimaat, waarin continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van de minderjarige gewaarborgd is. Het hof is van mening dat die op dit moment het meest gewaarborgd kan worden door de minderjarige te plaatsen bij een neutraal pleeggezin. Het meer subsidiaire verzoek van [appellante] zal derhalve worden toegewezen.
- 11.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de bestreden beschikking omtrent de uithuisplaatsing zal worden vernietigd en dat zal worden beslist als na te melden.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze betrekking heeft op de toekomstige uithuisplaatsing bij de pleegouders en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de minderjarige binnen zes weken na de datum van deze beschikking, te weten 21 januari 2009, althans zo spoedig als mogelijk, zal worden geplaatst bij een neutraal pleeggezin;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Mink, Van Wijk, bijgestaan door mr. Braat als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2009.