Implementatiewet richtlijn prudentieel toezicht beleggingsondernemingen
Artikel III
Geldend
Geldend vanaf 19-10-2021
- Bronpublicatie:
29-09-2021, Stb. 2021, 463 (uitgifte: 12-10-2021, kamerstukken: 35783)
- Inwerkingtreding
19-10-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-10-2021, Stb. 2021, 478 (uitgifte: 18-10-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Europees financieel recht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
Artikel 2:11 van de Wet op het financieel toezicht is niet van toepassing op een bank als bedoeld in de definitie van kredietinstelling in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van verordening (EU) 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PbEU 2013, L 176) met zetel in Nederland, indien:
- a.
zij op 24 december 2019 kwalificeerde als een beleggingsonderneming in de zin van de Wet op het financieel toezicht, die over een op grond van artikel 2:96 van die wet verleende vergunning beschikte;
- b.
zij op enig moment in de periode van 25 december 2019 tot 27 december 2020 reeds voldeed aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 1, onder b, van de in de aanhef bedoelde verordening;
- c.
zij uiterlijk op 27 december 2020 een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 2:12 van de Wet op het financieel toezicht heeft ingediend; en
- d.
de Europese Centrale Bank nog geen besluit op de aanvraag, bedoeld in onderdeel c, heeft genomen.