Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 26 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:620.
Rb. Gelderland, 19-02-2019, nr. C/05/330952 / FA RK 17-4136
ECLI:NL:RBGEL:2019:694
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
19-02-2019
- Zaaknummer
C/05/330952 / FA RK 17-4136
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:694, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 19‑02‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2019:7767
ECLI:NL:RBGEL:2018:5772, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 11‑12‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Beschikking, Tussenbeschikking)
ECLI:NL:RBGEL:2018:5770, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 07‑05‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig, Tussenbeschikking)
- Wetingang
art. 205 Burgerlijk Wetboek Boek 1
art. 205 Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2019/71 met annotatie van Vlaardingerbroek, P.
Uitspraak 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
(voor het eerdere verloop: zie ECLI:NL:RBGEL:2018:5770 en ECLI:NL:RBGEL:2018:5772) Bij een verzoek tot vernietiging van de erkenning door de erkenner (ex art. 1:205 lid 1 sub b BW) is ook ruimte voor een afweging van de belangen van de minderjarige. In de belangenafweging acht de rechtbank doorslaggevend het in lijn brengen van de juridische en biologische werkelijkheid. De erkenning wordt vernietigd.
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/330952 / FA RK 17-4136
Datum uitspraak: 19 februari 2019
beschikking vernietiging erkenning
in de zaak van
[verzoeker] (nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P. Bosma te Almere.
Belanghebbenden zijn:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem;
- [naam] (hierna: de vrouw), wonende op een bij de rechtbank
bekend adres, advocaat mr. N. Bevelander.
In zijn hoedanigheid als vermeld in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- het Openbaar Ministerie in het arrondissement Oost-Nederland.
1. Het verdere verloop van de procedure
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- -
tussenbeschikking 11 december 2018;
- -
bericht van het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, ingekomen op 14 januari 2019;
- -
bericht van de vrouw, ingekomen op 25 januari 2019;
- -
bericht van de man, ingekomen op 25 januari 2019;
- -
bericht van de bijzondere curator, ingekomen op 29 januari 2019.
2. De feiten
2.1.
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikkingen van deze rechtbank van 7 mei 2018 en 11 december 2018.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 december 2018 is bevolen dat een DNA-onderzoek door een deskundige zal worden gedaan ter beantwoording van de navolgende vragen:
- -
Is [verzoeker], wonende te [woonplaats] , uit te sluiten als de verwekker van [de minderjarige] ?
- -
Zo nee, met welke mate van waarschijnlijkheid kan hij als verwekker van [de minderjarige] worden beschouwd?
2.2.
Uit het DNA-onderzoek van de deskundige blijkt dat de resultaten vaderschap van de man van [de minderjarige] uitsluiten.
2.3.
De man heeft derhalve verzocht om zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning toe te wijzen. De bijzondere curator adviseert om het verzoek van vader toe te wijzen en slechts indien er een belangenafweging kan worden gemaakt staat het belang van [de minderjarige] aan toewijzing in de weg. De vrouw heeft verzocht om het verzoek van de man af te wijzen, de vrouw heeft een beroep gedaan op een belangenafweging en stelt dat toewijzing van het verzoek in strijd is met het belang van [de minderjarige] .
3. De beoordeling
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor vernietiging van de erkenning door de erkenner geeft de wet drie eisen: er moet sprake zijn van een wilsgebrek, het verzoek moet zijn ingediend binnen één jaar na bekend wording met het wilsgebrek en de erkenner is niet de biologische vader van het kind.
3.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 aanhef onder b van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de erkenner een verzoek tot vernietiging van de erkenning bij de rechtbank indienen, wanneer hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid door misbruik van omstandigheden daartoe is gedwongen. Volgens lid 3 dient het verzoek tot vernietiging binnen één jaar nadat de man het bedrog of de dwaling heeft ontdekt te worden ingediend. Bij beschikking van 7 mei 2018 heeft de rechtbank bepaald dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat hij het verzoek tot vernietiging binnen één jaar na 8 maart 2017 (de datum waarop hij bekend is geworden met de uitslag van een eerdere DNA-analyse) heeft ingediend. Hiermee staat vast dat het verzoek om vernietiging tijdig is ingediend en dat er sprake is geweest van een wilsgebrek, namelijk dwaling, ten tijde van de erkenning. Er dient nu uitsluitend te worden beoordeeld of is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] .
3.3.
De rechtbank overweegt dat door middel van het DNA-onderzoek onomstotelijk is komen vast te staan dat de man niet de biologische vader is van [de minderjarige] , zodat het verzoek van de man voldoet aan de in artikel 1:205 lid 1 onder b BW genoemde wettelijke vereisten voor vernietiging van erkenning en zijn verzoek dus in beginsel kan worden toegewezen.
3.4.
De bijzondere curator heeft daarbij nog de vraag opgeworpen of het belang van het kind bij een dergelijke verzoek dient te worden meegewogen. De rechtbank overweegt dat de tekst van de wet geen ruimte lijkt te laten voor een belangenafweging. Er is ook jurisprudentie waarin is overwogen - kennelijk op grond van de tekst van de wet – dat het belang van een minderjarige bij vernietiging van de erkenning niet bij de beoordeling betrokken hoeft te worden in het geval dat het verzoek daartoe is ingediend door de erkenner.1.In andere uitspraken, waarbij een dergelijk verzoek op de voet van artikel 1:205 lid 1 aanhef en onder a BW is ingediend door (een bijzondere curator namens) de minderjarige, wordt het belang van de minderjarige in wel meegewogen.2.Anders dan de omstandigheid dat een minderjarige later, bij meerderjarigheid, op de voet van lid 4 van dit artikel (mogelijk nogmaals) een dergelijk verzoek kan indienen, ziet de rechtbank echter geen reden voor dit verschil. Zij vindt steun voor dit oordeel in een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 18 februari 2014, waarin ook een (Poolse) erkenner trachtte de erkenning ongedaan te maken.3.In die uitspraak overwoog het EHRM dat het in een reeks van zaken reeds heeft geoordeeld dat rechterlijke procedures over het erkennen dan wel ontkennen van het vaderschap raken aan het door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) beschermde privéleven. Het EHRM overwoog verder dat in dergelijke procedures het meewegen van de belangen van het kind cruciaal is en dat het EHRM controleert of in de afweging (in de nationale procedure) voldoende aandacht is geweest voor de belangen van het kind. Daarnaast is ook artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: “IVRK”) relevant. Op grond van deze bepaling moeten bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. Uit dit alles trekt de rechtbank de conclusie dat voor een afweging van de belangen van [de minderjarige] ook in deze zaak ruimte bestaat en de rechtbank zal daartoe ook overgaan.
3.5.
Ter zake de af te wegen belangen stelt de rechtbank voorop dat partijen, waaronder verstaan de man, de moeder, maar zeker ook [de minderjarige] , recht en belang hebben bij het in lijn brengen van de juridische met de biologische werkelijkheid. Dit is ook de uiteindelijke ratio van het wetsartikel over de vernietiging van de erkenning. Namens [de minderjarige] is aangevoerd dat zij de man altijd als haar vader en opvoeder heeft gezien en zij zich met deze procedure ‘weggedaan’ voelt, zeker nu de man haar kort na haar geboorte in 2004 heeft erkend en - na het verbreken van de relatie tussen de ouders in 2013 - nog een procedure heeft gevoerd om het gezamenlijk gezag te verkrijgen. [de minderjarige] voelt zich onbeschermd als zij nog maar één ouder heeft om op terug te vallen, zo schrijft de bijzondere curator namens [de minderjarige] . De rechtbank overweegt op dit punt dat zij zich kan voorstellen dat [de minderjarige] de houding van de man als verwarrend heeft ervaren. Aan de andere kant is het voor de rechtbank evident dat het feit dat de man [de minderjarige] jarenlang heeft opgevoed, zij de man altijd als haar vader heeft beschouwd en de band die zij (mede) daardoor hebben opgebouwd, niet wordt ‘uitgewist’ door een vernietiging van de erkenning. Ook het contact tussen beiden hoeft hieronder niet te lijden, nu zij allebei bereid blijven om elkaar te zien. Daarbij is ook niet gebleken dat [de minderjarige] door een vernietiging wordt belemmerd in haar verdere sociale of emotionele ontwikkeling. De rechtbank acht alles afwegende het belang voor alle partijen om de juridische en biologische werkelijkheid in lijn te brengen, doorslaggevend. Dat betekent dat het verzoek van de man zal worden toegewezen.
Kosten DNA-onderzoek
3.6.
Partijen hebben zich niet expliciet uitgelaten over wie de (in debet gestelde) kosten van het DNA-onderzoek dient te dragen. De rechtbank zal hiertoe ambtshalve over beslissen, nu deze kosten hebben te gelden als proceskosten. In de omstandigheid dat de vrouw en de man voormalige partners zijn ziet de rechtbank aanleiding om de kosten verbonden aan het DNA-onderzoek en de proceskosten tussen partijen te compenseren en dat zij verder ieder de helft van de kosten van de deskundige zullen voldoen, zoals ook te doen gebruikelijk in familierechtelijke geschillen.
Niet uitvoerbaar bij voorraad
3.7.
Deze beschikking zal - met uitzondering van de beslissing over de deskundigenkosten - niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De vernietiging van de erkenning van de man zal immers pas in de registers van de burgerlijke stand worden verwerkt als deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1.
vernietigt de erkenning door [verzoeker], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
4.2.
veroordeelt de man in de kosten van het DNA-onderzoek begroot op € 260,15 (tweehonderdzestig euro en vijftien eurocent), die betaald moeten worden aan de griffier van de rechtbank Gelderland, en wel door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak aan hem zal toesturen;
4.3.
veroordeelt de vrouw in de kosten van het DNA-onderzoek begroot op € 260,15 (tweehonderdzestig euro en vijftien eurocent), die betaald moeten worden aan de griffier van de rechtbank Gelderland, en wel door voldoening van de nota die het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak aan haar zal toesturen;
4.4
compenseert de proceskosten van partijen voor het overige, in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
4.5
verklaart het bepaalde onder 4.2 en 4.3 uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Gerwen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019. | ||
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof te Arnhem. | ||
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 19‑02‑2019
Gerechtshof Leeuwarden 23 juni 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BR1672, Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden 5 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:108560.
EHRM 18 februari 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0218JUD002860908.
Uitspraak 11‑12‑2018
Inhoudsindicatie
(voor het eerdere verloop: zie ECLI:NL:RBGEL:2018:5770) De minderjarige is inmiddels op de hoogte van de procedure vernietiging erkenning. Met de bijzondere curator acht de rechtbank een nader DNA-onderzoek noodzakelijk en in het belang van zowel de man als de minderjarige om vast te kunnen stellen of de man al dan niet de biologische vader is van de minderjarige. (voor het vervolg: zie ECLI:NL:RBGEL:2019:694)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team familierecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/330952 / FA RK 17-4136
Datum uitspraak: 11 december 2018
beschikking vernietiging erkenning
naar aanleiding van het verzoek van:
[verzoeker] (nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P. Bosma te Almere.
Belanghebbenden zijn:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem;
- [naam] (hierna: de vrouw), wonende op een bij de rechtbank
bekend adres, advocaat mr. N. Bevelander.
In zijn hoedanigheid als vermeld in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt in de procedure gekend middels het toezenden van onderhavige beschikking:
- het Openbaar Ministerie in het arrondissement Oost-Nederland.
Het verdere verloop van de procedure
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 7 mei 2018;
- de brief van de bijzondere curator van 13 juli 2018, met daarbij productie 1;
- het F9-formulier van de man van 7 september 2018;
- het F9-formulier van de vrouw van 8 oktober 2018.
De verdere beoordeling
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 7 mei 2018 waarin de rechtbank de man ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] . De rechtbank heeft iedere verdere beslissing op het verzoek van de man aangehouden, in afwachting van het moment dat [de minderjarige] op een voor haar passende manier op de hoogte zou zijn gebracht van deze procedure en de achtergrond hiervan.
Bij brief van 13 juli 2018 heeft de bijzondere curator de rechtbank bericht dat [de minderjarige] direct na de zitting van 9 april 2018 door de moeder op de hoogte is gebracht van de procedure tot vernietiging van de erkenning die aanhangig is gemaakt door de man. De bijzondere curator heeft [de minderjarige] vervolgens gesproken en met haar de inhoud van het verzoekschrift en verweerschrift besproken. Naar aanleiding van het gesprek tussen [de minderjarige] en de bijzondere curator is geprobeerd (onder begeleiding) een gesprek te laten plaatsvinden tussen [de minderjarige] en haar beide ouders. Dit is niet gelukt. Vervolgens is geprobeerd met de individuele ouders een afspraak te maken. [de minderjarige] heeft in de aanwezigheid van haar vertrouwenspersoon met haar vader gesproken op 6 juli 2018. Zij heeft dit gesprek als prettig ervaren en naar aanleiding hiervan besloten te willen meewerken aan een DNA-onderzoek. Het is niet gelukt om een gesprek tussen [de minderjarige] en de moeder te realiseren. Ten aanzien van de moeder heeft [de minderjarige] nog veel vragen, onder meer wie haar biologische vader kan zijn als na het DNA-onderzoek blijkt dat de man niet de biologische vader van [de minderjarige] is.
Voordat de rechtbank kan beslissen over het verzoek tot vernietiging van de erkenning, moet eerst onomstotelijk vaststaan of de man al dan niet de biologische vader van [de minderjarige] is.
De rechtbank vindt het van groot belang dat [de minderjarige] én de man duidelijkheid krijgen over de vraag wie de biologische vader van [de minderjarige] is, zoals ook door de bijzondere curator namens [de minderjarige] is verzocht. De rechtbank zal daarom een DNA-onderzoek gelasten. De man wenst ook dat er een deskundige wordt benoemd voor het uitvoeren van een DNA-onderzoek. De vrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank geeft daartoe opdracht aan een laboratorium, dat voldoet aan de accreditatie zoals is vereist in het besluit DNA-onderzoek vaderschap (Staatscourant 2015 nr. 32776, 1 oktober 2015 nummers 1 en 2). Om die reden wordt een DNA-onderzoek gelast door het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis te Nijmegen, zoals hierna te vermelden. De hieraan verbonden kosten bedragen € 520,30 (inclusief 21% BTW). Deze kosten zullen voorlopig geheel ten laste van de Staat worden gesteld. Bij het geven van de eindbeslissing zal, afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek, tevens worden bepaald wie de kosten van het onderzoek moet dragen.
In afwachting van het resultaat van voormeld onderzoek, wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
De beslissing
De rechtbank
1.1.
beveelt dat een DNA-onderzoek door een deskundige zal worden gedaan ter beantwoording van de navolgende vragen: - Is [verzoeker], wonende te [woonplaats] , uit te sluiten als de verwekker van [de minderjarige] ? - Zo nee, met welke mate van waarschijnlijkheid kan hij als de verwekker van [de minderjarige] worden beschouwd?
1.2.
benoemt tot deskundige dr. J.W.J. van der Stappen, werkzaam bij het Canisius-Wilhelmina Ziekenhuis, Klinisch Chemisch Laboratorium, 6532 SZ Nijmegen, Weg door Jonkerbos 100, (postbus 9015, 6500 GS Nijmegen, tel. 024-3658693);
1.3.
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal toezenden;
1.4.
bepaalt dat het aan de deskundige te betalen voorschot, zijnde een bedrag van€ 520,30 inclusief BTW, voorlopig geheel ten laste van de Staat zal worden gesteld;
1.5.
bepaalt dat de plaats en het tijdstip van het onderzoek zal worden vastgesteld door de deskundige in overleg met partijen;
1.6.
bepaalt dat de deskundige de uitslag van het DNA-onderzoek in een schriftelijk ondertekend bericht zal toezenden aan de griffie van deze rechtbank onder vermelding van de zaakgegevens;
1.7.
bepaalt dat de griffier een afschrift van het deskundigenbericht zo spoedig mogelijk na ontvangst zal opsturen aan alle betrokkenen;
1.8.
bepaalt dat de betrokkenen in de gelegenheid zullen worden gesteld om binnen een termijn van drie weken daarop schriftelijk te reageren;
1.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2018. | ||
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld: - door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, - door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden. Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. | ||
Uitspraak 07‑05‑2018
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart de man (de erkenner) ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning op grond van dwaling. De man was pas vanaf de datum waarop hij de uitslag van het initieel DNA-onderzoek kreeg bekend met zijn gestelde dwaling omtrent zijn vaderschap en heeft zijn verzoek tijdig ingediend. De zaak wordt verder aangehouden in afwachting van de voorlichting van de minderjarige over de procedure (voor het vervolg: zie ECLI:NL:RBGEL:2018:5772 en ECLI:NL:RBGEL:2019:694)
Partij(en)
beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/330952 / FA RK 17-4136
Datum uitspraak: 7 mei 2018
beschikking vernietiging erkenning
naar aanleiding van het verzoek van
[verzoeker] (hierna: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. P. Bosma te Almere,
Belanghebbenden zijn:
- [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem;
- [naam] (hierna: de vrouw), wonende op een bij de rechtbank
bekend adres.
De rechtbank merkt aan als informant:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, gevestigd te Arnhem (hierna: de GI);
- de heer B. Corstens, begeleider van Lindenhout.
1. Het procesverloop
1.1.
Het procesverloop blijkt uit:
- -
de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, van 19 december 2017, ingekomen bij de griffie op 20 december 2017, met als bijlage het verzoekschrift van 12 december 2017;
- -
de beschikking benoeming bijzondere curator van deze rechtbank van 9 januari 2018;
- -
het verweerschrift van de vrouw, ingekomen bij de griffie op 29 januari 2018;
- -
de brief van de bijzondere curator van 24 januari 2018;
- -
de brief namens de vrouw van 30 januari 2018;
- -
de brief namens de man van 6 februari 2018.
1.2.
Ter zitting van 9 april 2018 zijn gehoord:
- -
mr. N. Bevelander, namens de moeder;
- -
de vader, bijgestaan door mr. P. Bosma;
- -
een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming;
- -
een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI);
- -
de heer B. Corstens, namens Lindenhout, begeleider van [de minderjarige] .
2. De feiten
2.1.
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Tijdens deze relatie is de vrouw op [geboortedatum] te [geboorteplaats] bevallen van [de minderjarige] .
2.2.
De man heeft [de minderjarige] op [datum] erkend. [de minderjarige] heeft toen de geslachtsnaam
[geslachtsnaam moeder] gekregen.
2.3.
[de minderjarige] is bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 april 2018 onder toezicht gesteld van de GI tot 9 april 2019 en uit huis geplaatst tot 9 juli 2018.
3. Het verzoek
3.1.
De man verzoekt de rechtbank over te gaan tot de gegrondverklaring van de
ontkenning van het vaderschap.
4. De beoordeling
4.1.
Deze rechtbank is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de vrouw in het arrondissement van de rechtbank Gelderland woont en [de minderjarige] deze woonplaats, gelet op artikel 1:12 van het Burgerlijk Wetboek (BW), volgt.
4.2.
De rechtbank begrijpt uit het verzoekschrift dat de man een verzoek doet tot vernietiging van de erkenning, hoewel hij in het petitum verzoekt om gegrondverklaring ontkenning vaderschap. Ontkenning van het vaderschap is uitsluitend mogelijk, wanneer sprake is (geweest) van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. De rechtbank zal daarom beoordelen of vernietiging van de erkenning mogelijk is.
Vernietiging erkenning
4.3.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:205 lid 1 aanhef en sub b BW kan de erkenner een verzoek tot vernietiging van de erkenning bij de rechtbank indienen, wanneer hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen.
Ontvankelijkheid
4.4
In geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden, wordt het verzoek door de erkenner niet later ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
4.5.
De vrouw heeft betoogd dat de man niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek. De man moet al eerder hebben getwijfeld aan zijn biologisch vaderschap; hij had namelijk ingestemd met de ‘uitstapjes’ die de vrouw heeft gemaakt rondom de conceptie van [de minderjarige] . Bovendien moet hij al enige tijd zijn gaan twijfelen aan zijn vaderschap voordat hij de DNA-analyse heeft laten uitvoeren (de afname bij [de minderjarige] hiervoor heeft op 13 januari 2017 plaatsgevonden). Dat betekent dat de man ten tijde van zijn verzoek van 13 december 2017 al meer dan een jaar bekend was met het (vermeende) feit dat hij niet de biologische vader zou zijn van [de minderjarige] , aldus de vrouw.
4.6.
De man stelt dat hij zijn dwaling over zijn biologisch vaderschap van [de minderjarige] op 8 maart 2017 heeft ontdekt, te weten op het moment hij de uitslag van de DNA-analyse ontving waaruit bleek dat [de minderjarige] niet zijn dochter was. Daarvoor was hij er juist van overtuigd dat [de minderjarige] wel zijn dochter was. Met de DNA-analyse wilde hij dat ook aan anderen aantonen. Zijn huidige partner is nogal spiritueel ingesteld en heeft iets voor januari of februari 2017 een droom gehad waarin voorkwam dat hij niet de vader was van [de minderjarige] . Dat was voor de man de aanleiding de DNA-analyse uit te laten voeren. Van de gestelde ‘uitstapjes’ van de moeder is de vader nooit op de hoogte geweest, zo stelt hij.
4.7.
De rechtbank overweegt dat de vrouw haar stelling dat de man eerder dan één jaar voor 13 december 2017 bekend was met zijn gestelde dwaling omtrent zijn vaderschap van [de minderjarige] , gelet op het verweer van de man, onvoldoende heeft onderbouwd. Zijn wetenschap over de gestelde ‘uitstapjes’ heeft de man betwist, zodat dit niet als vaststaand kan worden aangenomen. Ook anderszins zijn de rechtbank geen vaststaande feiten gebleken die wijzen op (voldoende) bekendheid van de man met de dwaling op of voor 13 december 2016. Kennis van de droom van de partner van de man is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Datzelfde geldt voor de stelling van de vrouw dat de man al (langer) voor de DNA-afname bij [de minderjarige] op 13 januari 2017 moet hebben vermoed dat hij haar vader niet was, dit in het licht van de stelling van de man dat hij tot de uitslag van de DNA-analyse dacht dat hij juist wel de vader was van [de minderjarige] . Om die reden is de rechtbank van oordeel dat voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van de man aansluiting moet worden gezocht bij de datum waarop de uitslag van de DNA-analyse hem bekend werd, te weten 8 maart 2017. Het verzoek van de man is ingediend op 13 december 2017. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man zijn verzoek tijdig heeft ingediend en hierin kan worden ontvangen.
4.8.
De rechtbank overweegt dat ter zitting is besproken dat [de minderjarige] op dit moment nog niet op de hoogte is van de procedure over de vernietiging van de erkenning die door de man is gestart, maar dat het van belang is dat zij hiervan wel op de hoogte wordt gesteld voordat de procedure een vervolg zal krijgen. De rechtbank gaat ervan uit dat de gezinsvoogd met de ouders zal bezien wanneer en op welke wijze [de minderjarige] kan worden ingelicht over de twijfels van de man aan zijn biologische vaderschap en over deze procedure, waarna een of meer gesprekken met [de minderjarige] dienen plaats te vinden om haar daadwerkelijk op de hoogte te stellen. De rechtbank verzoekt de gezinsvoogd om de bijzondere curator te informeren zodra de voorlichting van [de minderjarige] heeft plaatsgevonden en met de bijzondere curator in overleg te gaan over het moment waarop door haar contact kan worden gezocht met [de minderjarige] .
4.9.
De rechtbank zal, in afwachting van de voorlichting van [de minderjarige] , iedere verdere beslissing over het verzoek van de man aanhouden tot 7 september 2018 pro forma en verzoekt de advocaten van partijen en de bijzondere curator om de rechtbank voor deze datum te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure, zo nodig met opgave van verhinderdata. Wanneer daartoe aanleiding bestaat, kan de meest gerede partij de rechtbank al eerder verzoeken om de behandeling voort te zetten.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
verklaart de man ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan tot 7 september 2018 pro forma, met het verzoek aan de advocaten van partijen én de bijzondere curator om de rechtbank voor voormelde datum schriftelijk te informeren zoals hiervoor is overwogen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2018. | ||