Hof Arnhem-Leeuwarden, 24-09-2019, nr. 200.259.988
ECLI:NL:GHARL:2019:7767
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
24-09-2019
- Zaaknummer
200.259.988
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2019:7767, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 24‑09‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2019:694
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Vernietiging erkenning vaderschap. Geen dwaling. Belangenafweging.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.259.988
(zaaknummer rechtbank Gelderland 330952)
beschikking van 24 september 2019
inzake
[de vrouw] ,
domicilie kiezende te Amsterdam,verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Bevelander te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P. Bosma te Almere,
en
mr. J.A.P.M. van Dal,
in de hoedanigheid van bijzondere curator over [kind] ,
kantoorhoudende te Arnhem,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator.
1. 1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2018, 11 december 2018 en 19 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 18 mei 2019;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep van de man met producties;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep van de bijzondere curator met
producties;
- het journaalbericht van de bijzondere curator van 22 juli 2019 met bijlage;
- het verweerschrift van de man in het incidenteel hoger beroep van de bijzondere curator;
- het verweerschrift van de vrouw in het incidenteel hoger beroep van de bijzondere curator.
2.2
De minderjarige is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 augustus 2019 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is verschenen de bijzondere curator. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is verschenen [medewerker RvdK] .
3. De feiten
De vrouw en de man hebben een relatie met elkaar gehad. Tijdens de relatie is op [geboortedatum] 2004 te [plaats] [kind] , geboren (hierna: [kind] ). De man heeft op [datum] 2004 [kind] erkend. [kind] heeft toen de geslachtsnaam [geslachtsnaam] gekregen. De relatie tussen partijen is in 2013 verbroken. Partijen zijn bij beschikking van 21 januari 2016 van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, gezamenlijk belast met het gezag over [kind] .
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de, (deels) uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, bestreden beschikking van 19 februari 2019 heeft de rechtbank de erkenning door de man van [kind] vernietigd, de man veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek, begroot op € 260,15, de vrouw veroordeeld in de kosten van het DNA-onderzoek, begroot op € 260,15, de proceskosten van partijen voor het overige gecompenseerd, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de vernietiging van de erkenning van [kind] door de man. De vrouw verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor wat deze de vernietiging van de erkenning betreft.
4.3
De man voert verweer en is met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De grief ziet op de kostenveroordeling van het DNA-onderzoek. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover daarbij de erkenning door de man van [kind] is vernietigd en de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarbij een beslissing is genomen over de kosten van het DNA-onderzoek en, in zoverre opnieuw beschikkende, te beslissen dat die kosten voor rekening van de vrouw komen, alsmede te beslissen dat de proceskosten in hoger beroep voor rekening van de vrouw komen.
4.4
De bijzondere curator is met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven zien op de vernietiging van de erkenning door de man van [kind] . De bijzondere curator verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader tot vernietiging van de erkenning alsnog af te wijzen. De bijzondere curator heeft voorts verzocht een vruchtbaarheidsonderzoek bij de man te bevelen door een deskundige te benoemen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 onder c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen.
Ingevolge het derde lid van voornoemd artikel wordt in geval van bedreiging of misbruik van omstandigheden, het verzoek door de erkenner of door de moeder niet later ingediend dan een jaar nadat deze invloed heeft opgehouden te werken en, in geval van bedrog of dwaling, binnen een jaar nadat de verzoeker het bedrog of de dwaling heeft ontdekt.
5.2
Vaststaat dat de man niet de verwekker van [kind] is. De man stelt dat sprake was van dwaling op het moment dat hij [kind] erkende. De feiten die hij ten grondslag legt aan de dwaling, namelijk dat hij ten tijde van de erkenning niet wist dat hij niet de biologische vader van [kind] is, worden door de vrouw gemotiveerd betwist. Zij voert aan dat zij hem, voordat hij [kind] erkende, heeft verteld dat de kans groot was dat hij niet de vader was. De man dient de feiten die hij ten grondslag legt aan zijn stelling dat hij heeft gedwaald te bewijzen (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Tijdens de mondelinge behandeling heeft het hof aan de man gevraagd op welke wijze hij de dwaling zou kunnen aantonen. De advocaat van de man heeft daarop gezegd dat dit lastig is en is vervolgens niet alsnog met (een) bewijs(aanbod) gekomen. Het hof ziet geen aanleiding de man ambtshalve tot bewijslevering toe te laten. Nu de feiten die ten grondslag liggen aan de dwaling gemotiveerd worden betwist, is niet komen vast te staan dat de man gedwaald heeft. Reeds om die reden slaagt grief 1 en dient de bestreden beschikking vernietigd te worden.
5.3
Ook indien zou vaststaan dat sprake is van dwaling, is het hof van oordeel dat het verzoek tot vernietiging van de erkenning moet worden afgewezen. Vernietiging van de erkenning raakt aan het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde privé-, familie- en gezinsleven en het tevens aan het door artikel 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) gewaarborgde recht op behoud van zijn identiteit, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen. De vernietiging van de erkenning is een inmenging in het door art. 8 lid 1 EVRM beschermde familie- en gezinsleven van [kind] . Die inmenging is toegestaan indien deze aan de eisen van artikel 8 lid 2 EVRM voldoet. De inmenging moet voorzien zijn bij wet en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van de daar genoemde doelen. De inmenging moet proportioneel zijn in het licht van het daarmee beoogde doel. Aan de eis dat de inmenging bij wet is voorzien is in dit geval voldaan (artikel 1:205 BW). De strekking (het doel) van artikel 1:205 BW is om aan degene die een kind heeft erkend omdat hij door een wilsgebrek ten onrechte meende de verwekker van het kind te zijn de gelegenheid te geven de erkenning alsnog ongedaan te maken en de juridische werkelijkheid in overeenstemming te brengen met de biologische werkelijkheid. Om te kunnen beoordelen of de inmenging proportioneel is moeten in het licht van de omstandigheden van het geval de belangen van [kind] , de vader en de moeder tegen elkaar te worden afgewogen.
5.4
De belangen van [kind] dienen hierbij de eerste overweging te vormen (artikel 3 IVRK).
De belangen van [kind] zijn gelegen in het behoud van haar identiteit en alle gevolgen die aan het vaderschap verbonden zijn. Als de erkenning wordt vernietigd, wordt deze geacht nimmer gevolg te hebben gehad. De beslissing heeft dan terugwerkende kracht. [kind] wordt dan geacht nimmer de man als vader te hebben gehad. De gevolgen die aan het vaderschap van de man verbonden zijn, zijn dan achteraf bezien niet ingetreden. Zo zal haar naam veranderen van [geslachtsnaam vader] in [geslachtsnaam moeder] en zal het ouderlijk gezag van de man komen te vervallen, omdat het gezag aan het ouderschap is gekoppeld en de man dan nooit de vader is geweest.
[kind] voelt een warme hechtingsband met de man en zij wil ondanks alles dat hij haar vader blijft. De raad heeft op de zitting verklaard dat alleen al door het starten van deze procedure door de man veel schade is berokkend aan [kind] . Bovendien bevindt [kind] zich met haar 15 jaar midden in haar identiteitsontwikkeling. Vernietiging van het juridisch vaderschap van de man die zij haar hele leven als haar vader heeft gezien heeft zodanig verstrekkende gevolgen voor haar identiteit dat dit, zeker op dit moment in haar leven, niet in het belang van [kind] wordt geacht. Op grond van artikel 1:205 lid 4 BW kan zij, indien [kind] dat later zelf nog zou wensen, tot drie jaar nadat zij meerderjarig is geworden zelf een verzoek indienen tot vernietiging van de erkenning.
Het belang van de vader bij vernietiging van de erkenning is, zoals de vader zelf verklaard heeft op de zitting, dat alle banden tussen hem en [kind] worden doorgehaald, nu de verhoudingen met de moeder ernstig verstoord zijn en omdat [kind] zelf geen contact meer met hem wil.
De belangen van de moeder zijn gelijk aan de belangen van [kind] .
De geschetste belangen van [kind] bij het behoud van het vaderschap van de man zijn naar het oordeel van het hof zo groot dat het belang van de man bij vernietiging van de erkenning daar niet tegenop weegt.
5.5
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de inmenging die de vernietiging van de erkenning maakt op het familie- en gezinsleven en het privéleven van [kind] gelet op het daarmee beoogde doel niet proportioneel is, zodat artikel 1:205 lid 1 BW in dit geval buiten toepassing moet blijven.
5.6
Het verzoek van de man om de kosten van het DNA-onderzoek en de proceskosten in hoger beroep van de man voor rekening van de vrouw te laten komen zal worden afgewezen. Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en zij de (juridische) ouders zijn van het kind over wie deze procedure gaat.
5.7
Het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator tot het laten verrichten van nader onderzoek zal worden afgewezen nu hiertoe geen noodzaak bestaat gelet op de beslissing tot vernietiging van de bestreden beschikking en de afwijzing van de verzoeken van de vader.
6. De slotsom
6.1
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de vader tot vernietiging van de erkenning alsnog afwijzen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal hoger beroep en in de beide incidentele hoger beroepen:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 februari 2019 met uitzondering van de onderdelen 4.2 - 4.5 (kosten DNA-onderzoek) en beschikt in zoverre opnieuw:
wijst af het verzoek van de man tot vernietiging van de erkenning door de man van [kind] , geboren op [geboortedatum] 2004 te [plaats] ;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeing-van Hees en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 24 september 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.