HR, 04-12-2012, nr. 11/04339
ECLI:NL:HR:2012:BY4918
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-12-2012
- Zaaknummer
11/04339
- LJN
BY4918
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY4918, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY4918
ECLI:NL:HR:2012:BY4918, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY4918
- Vindplaatsen
Conclusie 04‑12‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81RO.
Nr. 11/04339
Zitting: 6 november 2012
Mr. Vegter
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft bij arrest 9 september 2011 verdachte wegens 1 primair en 2 primair telkens "poging tot doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de door de Rechtbank opgelegde straf voor het onder 3, 4 en 6 primair tenlastegelegde bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en zijn voorts beslissingen genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen als nader in het arrest omschreven.
2. Namens verdachte heeft mr. M. Wienius, advocaat te Waddinxveen, beroep in cassatie ingesteld(1) en hebben mr. A.A. Franken en mr. P.T.C. van Kampen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte onvoldoende uit de bewijsvoering van het Hof kan volgen.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1 primair.
hij op 19 maart 2010 in het arrondissement Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 1] (politie-ambtenaar) van het leven te beroven, met dat opzet met een auto, (bij een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur), op de snelweg A27, tegen de auto te rijden waarin die [verbalisant 1] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair.
hij op 19 maart 2010 in het arrondissement Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 2] (politie-ambtenaar) van het leven te beroven, met dat opzet met een auto, (bij een snelheid van ongeveer 80 tot 100 kilometer per uur), op de snelweg A27, tegen de auto te rijden waarin die [verbalisant 2] zich bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
5. Het bestreden arrest houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in(2):
" Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
(...)
A. Bijzondere overweging ten aanzien van feit 1.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat verdachte integraal van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet overtuigend kan worden bewezen dat er een aanraking tussen de Alfa Romeo (de auto waarin de verdachte zich bevond) en de Skoda (de auto waarin verbalisant [verbalisant 1] zich bevond) is geweest en, mocht dat wel het geval zijn, dat verdachte in elk geval niet de veroorzaker van die aanraking is geweest. De verdediging heeft hierbij verwezen naar de foto's op pagina's 29 en 30 van het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse, waaruit zou blijken dat de Skoda naar rechts heeft gestuurd en daarmee de aanrijding heeft veroorzaakt, aldus de verdediging.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat, indien het hof van oordeel is dat verdachte een stuurbeweging naar links heeft gemaakt, dit handelen in de gegeven situatie niet is te kwalificeren als een poging tot doodslag (dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel), te meer gelet op de omstandigheid dat de Skoda een groot voertuig is en beschikt over de meest moderne veiligheidstechnieken. Naar de uiterlijke omstandigheden van het geval kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op de dood (dan wel zwaar lichamelijk letsel) heeft bestaan.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 19 maart 2010 kregen de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], doende met de noodhulp in het district Oosterhout en rijdende in een opvallend dienstvoertuig, van de meldkamer het verzoek een post in te nemen naast de A27 ter hoogte van Oosterhout. Op enig moment zagen zij de Alfa Romeo met kenteken [...], die als gestolen stond gesignaleerd en waarop het bericht van de meldkamer betrekking had, voorbij rijden en hebben zij de achtervolging ingezet. Zij hebben daarbij de optische- en geluidssignalen gebruikt. Na het passeren van een aantal auto's, waaronder de onopvallende politievoertuigen van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 5], die de Alfa Romeo op afstand volgden, zijn de twee verbalisanten in het opvallend dienstvoertuig naast de op de rechter rijstrook rijdende Alfa Romeo gaan rijden. Verbalisant [verbalisant 4] heeft op dat moment oogcontact gemaakt met de bestuurder van de Alfa Romeo, naar later bleek verdachte [verdachte], en met zijn rechter arm signalen gegeven aan genoemde [verdachte] dat hij naar rechts, naar de vluchtstrook, moest sturen en aldaar moest stoppen. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 3] de Alfa Romeo ingehaald en is met het opvallende dienstvoertuig voor verdachte gaan rijden. Daarbij heeft [verbalisant 3], middels de politietransparant, een stopteken aan verdachte [verdachte] gegeven en verminderde hij snelheid om verdachte tot stoppen te dwingen. (1)
Op dat moment zag [verbalisant 3] dat er een onopvallend politievoertuig links achter zijn voertuig aansloot in een poging de Alfa Romeo in te sluiten. In dat onopvallende dienstvoertuig, te weten een Skoda Superb, bevond zich verbalisant [verbalisant 1]. Verdachte leek het stopteken van het opvallende dienstvoertuig in eerste instantie op te volgen en stuurde de Alfa Romeo de vluchtstrook op. Hierop remde het opvallende dienstvoertuig af. Het stopbord stond daarbij nog steeds aan. Verdachte reed echter weer terug de weg op en het opvallende dienstvoertuig ging wederom voor verdachte rijden om vervolgens weer terug de vluchtstrook op te rijden. Ook verdachte stuurde weer naar de vluchtstrook.
[Verbalisant 1] besloot hierop met zijn Skoda links naast verdachte te gaan rijden, te weten op de rechter rijstrook van de A27. [Verbalisant 1] had oogcontact met verdachte, wees hem aan en maande verdachte middels armgebaren tot stoppen. De snelheid betrof op dat moment ongeveer 80 kilometer per uur. (2) De Alfa Romeo maakte daarop een krachtige beweging naar links. (3) [Verbalisant 1] hoorde en voelde hierdoor een enorme klap aan de rechterzijde van zijn Skoda [Verbalisant 1] slingerde heen en weer over de snelweg en moest zijn stuur krachtig vasthouden om de Skoda weer onder controle te krijgen. (4) De Alfa Romeo is doorgereden.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het hof, anders dan de verdediging, van oordeel dat er een aanraking tussen de Alfa Romeo van verdachte en de Skoda van verbalisant [verbalisant 1] heeft plaatsgevonden en dat die aanraking is veroorzaakt door verdachte, doordat zijn voertuig een krachtige beweging naar links heeft gemaakt. De verdediging heeft gesteld dat uit de foto's op pagina's 29 en 30 van het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse juist zou blijken dat de Skoda naar rechts heeft gestuurd en daarmee de aanrijding heeft veroorzaakt. Het hof volgt de verdediging niet in die stelling, nu de technisch rechercheurs Huijsmans en Van der Kamp ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2011 hebben verklaard dat het op die foto's alleen gaat om een weergave van de positie van de betreffende auto's ten opzichte van elkaar op het moment dat ze elkaar - geraakt moeten hebben, zonder dat daarmee een weergave wordt gegeven van de feitelijke positie op de weg van beide auto's op het moment van de aanraking. De foto's dienen derhalve niet zo geïnterpreteerd te worden dat daaruit volgt dat de Skoda naar rechts heeft gestuurd. Ook de stand van de wielen zoals afgebeeld op de foto's op pagina 29 en 30 zegt volgens Huijsmans en Van der Kamp, voornoemd, niets over de stand van de wielen tijdens de botsing, nu die stand op de foto's alleen te maken heeft met het ten behoeve van het matchen van de schadebeelden in de juiste positie brengen van de auto's ten opzichte van elkaar. (5)
Het hof overweegt daarbij nog dat verbalisant [verbalisant 2], die op dat moment achter de Alfa Romeo en de Skoda reed, ter terechtzitting in hoger beroep van 26 augustus 2011 heeft verklaard dat de Skoda op het moment van de aanraking recht vooruit reed en dat de Alfa Romeo met een krachtige beweging naar links kwam. (6) Voorts overweegt het hof dat verbalisant [verbalisant 5] op diezelfde zitting heeft verklaard dat de Alfa Romeo geen reden had om sterk uit te wijken naar links, nu de vluchtstrook vrij van obstakels was en er voldoende gelegenheid bestond om achter het opvallende dienstvoertuig tot stilstand te komen. (7)
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat het handelen van verdachte in de gegeven situatie niet is te kwalificeren als een poging tot doodslag (dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel), omdat het opzet van de verdachte op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt. Daarbij heeft de verdediging nog aangevoerd dat de verbalisanten geoefende bestuurders zijn, die ook een speciale rijopleiding hebben genoten en dat de auto's die zij bestuurden van groot formaat zijn en van speciale veiligheidstechnieken zijn voorzien.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte meermalen geen gevolg heeft willen geven aan de aanwijzingen van de politie en heeft willen ontkomen aan zijn aanhouding. Verdachte is daartoe met de Alfa Romeo met een snelheid van ongeveer 80 km per uur naar links uitgebroken, wetende dat [verbalisant 1] aldaar in de Skoda reed.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, een stuurbeweging naar links, en omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, rijdende op de vluchtstrook met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur terwijl een auto zich naast hem bevindt, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat de bestuurder van de Skoda, zou kunnen komen te overlijden. Indien twee auto's met de gegeven snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregel de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat een bestuurder komt te overlijden. Dat is niet anders indien het een
geoefend bestuurder blijkt te betreffen of een auto met, niet nader gespecificeerde, veiligheidsvoorzieningen.
Het hof verwerpt het verweer in al zijn onderdelen en acht poging tot doodslag bewezen.
B. Bijzondere overweging ten aanzien van feit 2.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat verdachte integraal van het onder 2 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat verdachte geen opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood (of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel). Voorts is op de foto's in het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse te zien dat de Audi naar rechts is geplaatst en dat de Alfa Romeo recht staat. Daarbij heeft de verdediging gesteld dat de foto's en het plaatsen van de voertuigen tot doel hebben om het ontstaan van de schade op de meest logische en passende wijze vast te leggen. Uit de wijze van vastlegging kan worden afgeleid dat de Audi tegen de
Alfa Romeo is aangereden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Direct nadat de aanrijding tussen de Alfa Romeo van verdachte en de Skoda van verbalisant [verbalisant 1] had plaatsgevonden, heeft verbalisant [verbalisant 2], die al enige tijd achter de Alfa Romeo reed, zijn geluidssignalen aangezet en heeft hij een extra, los zwaailicht op het dashboard van de door hem bestuurde Audi gelegd. [Verbalisant 2] zag vervolgens dat de Alfa Romeo in de ontstane ruimte weg reed en het opvallende dienstvoertuig (de Skoda waarin [verbalisant 1] zich bevond) inhaalde. [Verbalisant 2] haalde zelf de Skoda in, zodat hij naast de Alfa Romeo kwam te rijden. De Alfa Romeo ging op dat moment weer op de vluchtstrook rijden en [verbalisant 2] ging ernaast op de rechter rijstrook rijden. Hierop versnelde de Alfa Romeo.
[Verbalisant 2] bleef parallel aan de Alfa Romeo rijden, naar schatting met een snelheid van 80 tot 100 kilometer per uur. (8) Vervolgens werd [verbalisant 2] ingehaald door de Skoda, met als bestuurder [verbalisant 1], die met een vloeiende beweging recht voor de Alfa Romeo ging rijden. (9) De Skoda remde vervolgens af. De Alfa Romeo maakte daaropvolgend een abrupte beweging naar links, raakte in een slip en kwam hard met de rechter voorzijde van de Audi, de onopvallende dienstauto die door verbalisant [verbalisant 2] werd bestuurd, in aanraking. [Verbalisant 2] hoorde een harde klap en voelde zijn voertuig slingeren. Hij kon de Audi met moeite onder controle houden. De Alfa Romeo klapte vervolgens tegen de linker vangrail aan en kwam daarna met hoge snelheid weer in de richting van de Audi. Ondanks remmen door [verbalisant 2], raakte de Alfa Romeo de Audi hard tegen de linker zijdeur. [Verbalisant 2] voelde een klap en klapte zelf naar rechts toe. Door de botsing kwamen de Alfa Romeo en de Audi tot stilstand. (10)
Ter terechtzitting in hoger beroep van 17 juni 2011 hebben de technisch rechercheurs Huijsmans en Van der Kamp als deskundigen verklaard dat de Audi op de foto's op pagina 32 weliswaar schuin staat afgebeeld, maar dat dit niet wil zeggen dat de Audi ook op die manier op het wegdek stond. De foto's geven alleen de hoek weer waaronder de auto's elkaar hebben geraakt.
Voorts hebben de technisch rechercheurs verklaard dat uit het vastgestelde slipspoor afkomstig van de Alfa Romeo (afgebeeld op onder andere de foto's op pagina 9 van 45 van genoemd proces-verbaal) volgt dat de Alfa Romeo in een slip naar links heeft bewogen en dat de aangetroffen knik in het slipspoor duidt op een contact met een ander voorwerp, in dit geval het contact tussen de Alfa Romeo en de Audi. (11)
Ter terechtzitting in hoger beroep van 26 augustus 2011 hebben de technisch rechercheurs, op de vraag naar de oorzaken van het in de slip raken van een auto, verklaard dat een auto in de slip kan raken door een abrupte stuurbeweging die een bestuurder naar links of rechts uitvoert, eventueel in combinatie met krachtig remmen, of tengevolge van een aanraking.
Nu van een aanraking op dat moment van in een slip geraken niet is gebleken, gaat het hof uit van de omstandigheid dat verdachte in een slip is geraakt door het maken van een abrupte stuurbeweging naar links, hetgeen steun vindt in de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 5], die allen hebben verklaard dat de Alfa Romeo een abrupte beweging naar links maakte en vervolgens met de Audi in aanraking kwam. (12)
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat verdachte, nadat hij zich reeds aan de aanhouding had onttrokken, vervolgens wederom geen gevolg heeft willen geven aan de aanwijzingen van de politie en heeft willen ontkomen aan zijn aanhouding. Hij heeft geen gehoor gegeven ditmaal aan de aanwijzigen van verbalisant [verbalisant 2], die weliswaar in een onopvallend politievoertuig reed, maar wel optische- en geluidssignalen voerde (deze verbalisant had een extra los zwaailicht op het dashboard geplaatst). Voor verdachte moet het derhalve duidelijk zijn geweest dat hij (ook in deze instantie) te maken had met de politie. Rijdende met een snelheid van ongeveer 80 tot 100 kilometer per uur, heeft verdachte vervolgens een abrupte stuurbeweging naar links gemaakt, is daardoor in een slip geraakt en is in het spoor van de Audi, die werd bestuurd door [verbalisant 2], gekomen, waarbij hij de Audi heeft geraakt.
Door de aard van gedraging, een abrupte stuurbeweging naar links maken, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, bij een snelheid van 80 tot 100 kilometer per uur, rijdende op de vluchtstrook, terwijl een auto zich naast hem bevindt, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat de bestuurder van de Audi, verbalisant [verbalisant 2], zou kunnen komen te overlijden. Indien twee auto's met de gegeven snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregel de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat een bestuurder komt te overlijden. Dat is niet anders indien het een geoefend bestuurder blijkt te betreffen of een auto met, niet nader gespecificeerde, veiligheidsvoorzieningen.
Mitsdien verwerpt het hof het verweer in al zijn onderdelen en acht het poging tot doodslag bewezen."
6. In de toelichting op het middel wordt, onder verwijzing naar HR 15 oktober 1996, LJN ZD0139, NJ 1997/199 (Porsche) m.nt. 't H. geklaagd dat het Hof heeft verzuimd bij zijn oordeel de vraag te betrekken of de verdachte al dan niet de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat hij door zijn manoeuvres zelf om het leven zou komen. Aan te nemen valt dat de stellers van het middel in het bijzonder doelen op de volgende overweging in het Porsche-arrest: "In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft opgelopen, dient de rechter evenwel in het oordeel te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregels niet waarschijnlijk is dat de verdachte de kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toeneemt." Volgens Van Dijk is het arrest een illustratie van de mogelijkheid die de Hoge Raad heeft om het opzet op de dood bij verkeergevaarlijke manoeuvres kritisch te toetsen.(3) Bij die kritische toets lijken overigens de eisen niet al te hoog te zijn.(4)
7. De geciteerde overweging uit het Porsche-arrest geeft in zijn bewoordingen een belangrijk verschil met de onderhavige zaak aan. In de onderhavige zaak gaat het niet om een verkeersmanoeuvre met op de koop toegenomen kans op een botsing, maar het Hof heeft aangenomen dat verdachte (zowel bij feit 1 als bij feit 2) naar links heeft gestuurd in de richting van een andere auto en dat oordeel wordt in cassatie niet betwist. Het sturen naar links is gelet de op de aard daarvan en bij gebrek aan contra-indicaties door het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk beschouwd als een welbewuste verkeersmanoeuvre. Het gaat dus niet om een bestuurder die weliswaar met de kennelijke hoop op een goede afloop bewust een botsing (met dodelijke afloop) op de koop toeneemt, maar om een verdachte die, naar in de overweging van het Hof besloten ligt, een welbewuste verkeermanoeuvre uitvoert, waardoor hij onvermijdelijk tegen een ander voertuig aanbotst. Immers voor het eerste feit geldt blijkens de overweging van het Hof dat verdachte met een snelheid van ongeveer 80 kilometer per uur naar links is uitgebroken wetende dat [verbalisant 1] aldaar in de Skoda reed. Voor het tweede feit overwoog het Hof dat verdachte rijdende met een snelheid van ongeveer 80 tot 100 kilometer per uur een abrupte stuurbeweging naar links heeft gemaakt, in het spoor van de Audi is gekomen en deze heeft geraakt. Deze overweging is te lezen in de context van de als bewijsmiddel 9 voor het bewijs gebruikte verklaring van [verbalisant 5]: "Hierdoor was het voertuig ingesloten". [Verbalisant 5] zet in zijn verklaring uiteen dat het voertuig van verdachte dat op de vluchtstrook reed was ingesloten door de drie onopvallende dienstvoertuigen: [verbalisant 1] aan de voorzijde, [verbalisant 2] op de rechterrijstrook en [verbalisant 5] aan de achterzijde. Ook hier was derhalve om uit te breken een botsing onvermijdelijk. Anders dan in het Porsche-arrest kan bij beide hier bewezen verklaarde feiten niet gezegd worden dat verdachte de botsing wellicht niet verwachtte; hij wist dat door zijn bewuste sturen naar links de botsing een onvermijdelijk en noodzakelijk gevolg was. Dat is een bepalend verschil.
8. De stellers van het middel zoeken voor hun opvatting verder nog steun bij de door de Hoge Raad(5) beoordeelde zaak waarin een verdachte met inzittenden het kanaal inrijdt. Daar werd geklaagd over het niet toepassen van de regel uit het Porsche-arrest, maar de klacht faalde. Overwogen werd: "De stelling dat de verdachte geen opzet had op de levensberoving van [slachtoffer 2] omdat hij niet de kans op zijn eigen dood op de koop toe heeft genomen, waartoe een beroep is gedaan op HR 15 oktober 1996, LJN ZD0139, NJ 1997, 199, noopte het Hof niet tot een nadere motivering, nu genoemd arrest een gevaarlijke verkeersmanoeuvre betrof, terwijl het hier blijkens 's Hofs vaststellingen niet gaat om zo een verkeersmanoeuvre maar om een doelbewuste, tegen [slachtoffer 2] gerichte geweldshandeling." Onder 1.8 in de schriftuur wordt dan opgemerkt dat in het hier in cassatie aan de orde zijnde geval geen sprake was van een geweldshandeling, maar van een gevaarlijke verkeersmanoeuvre. Onverhoeds naar links sturen met als noodzakelijk gevolg een botsing met een voertuig van een andere verkeersdeelnemer, lijkt mij op zijn minst geweld tegen een goed. Het gaat hier dus anders dan de stellers van het middel menen mijns inziens om agressief verkeersgedrag dat "in wezen overeenkomt met het verrichten van een doelbewuste gewelddadige handeling".(6)
9. Het Hof was mede gelet op de bepalende verschillen met het Porsche-arrest niet gehouden bij zijn oordeel de vraag te betrekken of de verdachte al dan niet de aanmerkelijke kans op de koop heeft toegenomen dat hij door zijn manoeuvres zelf om het leven zou komen. Het oordeel van het Hof dat verdachte gelet op de door het Hof geschetste omstandigheden willens en wetens de kans op een ongeval met dodelijke afloop heeft aanvaard is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd.
10. In de toelichting op het middel (onder 1.9) wordt voor wat betreft de bewijsconstructie van feit 2 nog geklaagd dat het Hof enerzijds heeft overwogen dat, nu van een aanraking op het moment van het in een slip geraken niets is gebleken, de verdachte in een slip is geraakt door een abrupte stuurbeweging naar links, terwijl anderzijds uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat hij door de aanraking met de Audi in een slip is geraakt. De bewijsvoering van het Hof dient onmiskenbaar aldus te worden verstaan, dat de abrupte stuurbeweging naar links de oorzaak is geweest van zowel de aanraking met de Audi als het in een slip geraken van de auto van de verdachte. Het is die (bewuste) handeling van de verdachte geweest, waaraan het Hof (mede) het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van de betreffende verbalisant heeft afgeleid. Dat de bewijsvoering op dit punt betreft niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, vermag ik dan ook niet in te zien.
11. Het middel klaagt tenslotte dat het Hof in de bewijsoverwegingen gebruik heeft gemaakt van een proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juni 2011, terwijl dit proces-verbaal niet in de aanvulling op het arrest als bewijsmiddel is opgenomen. Het middel stelt een eis die de wet niet kent. Indien het gaat om feiten en omstandigheden die door de rechter redengevend zijn geacht voor de bewezenverklaring, dient de rechter die zich aldus - al dan niet in reactie op een bewijsverweer - beroept op bepaalde niet in de bewijsmiddelen vermelde gegevens, met voldoende mate van nauwkeurigheid in zijn overweging die feiten en omstandigheden aan te duiden, en het wettige bewijsmiddel aan te geven waaraan die feiten en omstandigheden zijn ontleend.(7) De bewijsoverwegingen van het Hof, waarbij zowel in de hoofdtekst als in een tweetal voetnoten wordt verwezen naar het proces-verbaal van de terechtzitting van 17 juni 2011, voldoet in ruime mate aan deze eis.
12. Het middel faalt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Beroep in cassatie ingesteld op 19 september 2011. Tevens is op 21 september 2011, middels inschrijving in het register als bedoeld in art. 451a, tweede lid, Sv, door de verdachte zelf beroep in cassatie ingesteld.
2 De inhoud van de noten is weggelaten.
3 A. van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen, Apeldoorn/Antwerpen 2008, p. 292-296.
4 HR 10 februari 2009, LJN BG6631, NJ 2009/111. Zie ook de conclusie van W.H. Vellinga onder 10 met een voorbeeld (spookrijden) waarin de omstandigheid dat verdachte zelf ook gevaar liep niet in de weg staat aan het bewijs van (voorwaardelijk) opzet op de door van andere inzittenden of verkeersdeelnemers.
5 Vgl. HR 29 september 2009, LJN BI4736, NJ 2010/117, m.nt. N. Keijzer.
6 J. de Hullu, Materieel strafrecht, 5e druk, Deventer 2012, p. 241.
7 Onder meer HR 23 oktober 2007, LJN BA5851, NJ 2008/69, HR 1 juni 2010, LJN BL6692 en HR 2 oktober 2012, LJN BX516.
Uitspraak 04‑12‑2012
Inhoudsindicatie
HR: 81RO.
Partij(en)
4 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/04339
KM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 9 september 2011, nummer 20/002753-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.A. Franken en mr. P.T.C. van Kampen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 4 december 2012.