NJB 2021/2079
Onschuldpresumptie art. 6 lid 2 EVRM en het bij de bewijsvoering betrekken van feiten waarvan de verdachte onherroepelijk is vrijgesproken: uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat indien de verdachte onherroepelijk is vrijgesproken, een rechter die een beslissing neemt over de gewezen verdachte zich niet mag baseren op ‘suspicions regarding an accused’s innocence’ en dat de motivering van een rechterlijke beslissing niet ‘in substance (...) a determination of the guilt of the former accused’ mag inhouden.
HR 06-07-2021, ECLI:NL:HR:2021:964
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
6 juli 2021
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, Y. Buruma, M. Kuijer
- Zaaknummer
20/00291
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:964, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 06‑07‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:371, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑04‑2021
- Wetingang
(art. 6 EVRM)
Essentie
Onschuldpresumptie art. 6 lid 2 EVRM en het bij de bewijsvoering betrekken van feiten waarvan de verdachte onherroepelijk is vrijgesproken: uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat indien de verdachte onherroepelijk is vrijgesproken, een rechter die een beslissing neemt over de gewezen verdachte zich niet mag baseren op ‘suspicions regarding an accused’s innocence’ en dat de motivering van een rechterlijke beslissing niet ‘in substance (...) a determination of the guilt of the former accused’ mag inhouden.
Uitspraak
Inleiding
Verdachte is – kort gezegd – vrijgesproken van de tenlastegelegde oplichtingen van [betrokkenen 2 t/m 5], en is tot ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.