Einde inhoudsopgave
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 5.3 Accreditatiekader
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2020
- Bronpublicatie:
12-02-2020, Stb. 2020, 76 (uitgifte: 04-03-2020, kamerstukken: 35320)
- Inwerkingtreding
01-04-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-03-2020, Stb. 2020, 98 (uitgifte: 23-03-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij
- Vakgebied(en)
Onderwijsrecht / Hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
1.
Het accreditatieorgaan neemt in het accreditatiekader in ieder geval een uitwerking op van:
- a.
de wijze van indeling van opleidingen in visitatiegroepen, het wijzigen van die indeling en de aanvraagprocedure voor wijziging van visitatiegroep door het instellingsbestuur;
- b.
de wijze waarop, onverminderd artikel 5.14, de onafhankelijkheid en deskundigheid van de commissies, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, en hun secretarissen wordt gewaarborgd;
- c.
de kwaliteitsaspecten, bedoeld in de artikelen 5.7, 5.12 en 5.23, waarbij ten minste onderscheid wordt gemaakt tussen het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, tussen associate degree-opleidingen, bacheloropleidingen en masteropleidingen en waarbij rekening wordt gehouden met het verschil in de wijze van beoordeling van opleidingen van instellingen met en zonder een erkenning ITK;
- d.
de aanvraagprocedure voor het verkrijgen van accreditatie en de erkenning ITK, met dien verstande dat de uitwerking van de verzwaarde toets nieuwe opleiding voor de eerste opleiding die wordt verzorgd door een rechtspersoon die geaccrediteerde opleidingen wil verzorgen ten minste inhoudt dat deze plaatsvindt op basis van het volledige curriculum van de opleiding, waarop de aanvraag betrekking heeft, welke ten tijde van de aanvraag ten minste éénmaal recent in Nederland is verzorgd en waaraan studenten zijn afgestudeerd; en
- e.
de voorwaarden voor het verlenen van de oordelen onvoldoende en voldoende aan de kwaliteitsaspecten van een opleiding, bedoeld in artikel 5.10, eerste lid, onderdeel d, en artikel 5.15, zesde lid.
2.
Alvorens het accreditatiekader vast te stellen of te wijzigen, voert het accreditatieorgaan overleg met vertegenwoordigers van de gezamenlijke instellingen voor hoger onderwijs en andere betrokkenen, waaronder studentenorganisaties als bedoeld in artikel 3.3 en de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel.
3.
Het accreditatiekader of een wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
4.
Onze Minister verleent zijn goedkeuring niet dan nadat vier weken zijn verstreken nadat zijn voornemen daartoe aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. Het besluit omtrent goedkeuring wordt binnen 17 weken na de verzending ter goedkeuring bekendgemaakt aan het accreditatieorgaan.
5.
Het accreditatiekader of de wijziging daarvan wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.
6.
Het accreditatieorgaan bespreekt het accreditatiekader met instanties in de Europese landen, in het bijzonder met instanties in de grenslanden.