Hof 's-Gravenhage, 04-08-2010, nr. 200.006.224.01, nr. 200.007.712.01
BN4898, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
04-08-2010
- Zaaknummer
200.006.224.01
200.007.712.01
- LJN
BN4898
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 04‑08‑2010
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4898, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 25‑11‑2009
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:CA0356, Bekrachtiging/bevestiging
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2008:BD1429, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:CA0356
Uitspraak 04‑08‑2010
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 4 augustus 2010
Zaaknummers : 200.006.224.01 en 200.007.712.01
Rekestnr. rechtbank : FA RK 05-4358
[appellant]
wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.K.E. van Herk te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam.
HET VERDERE PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 25 november 2009, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de behandeling aangehouden tot 30 januari 2010 en zijn partijen opgedragen tijdig, voor 30 januari 2010, op overzichtelijke wijze stukken aan het hof te overleggen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 26 februari 2010, 16 juni 2010, 5 juli 2010 en 15 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 mei 2010, 10 juni 2010 en 2 juli 2010 aanvullende stukken ingekomen.
Op 16 juli 2010 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Verder was aanwezig mevrouw [naam], tolk in de Engelse taal. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.
VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE¬LE HOGER BEROEP
Algemeen
- 1.
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: kinderalimentatie), de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook te noemen: partneralimentatie), de verrekening van de overgespaarde inkomsten en de verdeling van de gemeenschap van inboedelgoederen.
Inboedel
- 2.
In rechtsoverweging 19 van de beschikking van het hof van 25 november 2009 heeft het hof reeds een beslissing gegeven inzake de verdeling van de gemeenschappelijke inboedel. Het hof verwijst naar de tussenbeslissing.
Peildatum
- 3.
In de hiervoor vermelde beschikking van het hof heeft het hof beslist dat als peildatum geldt voor de berekening van de overgespaarde inkomsten 29 juli 2005.
Omvang van de verrekeningsvordering
- 4.
In de hiervoor vermelde beschikking van het hof heeft het hof op grond van artikel 22 Rv aan de man verzocht om stukken te overleggen met betrekking tot verloop van zijn vermogen in de huwelijkse periode.
- 5.
Bij akte van 16 juli 2010 - welke akte op 10 juni 2010 aan het hof en de wederpartij is toegestuurd - heeft de man het hof uitvoerig voorgelicht omtrent het vermogensverloop van zijn privé vermogen tijdens het huwelijk tot aan de peildatum.
- 6.
De man heeft gesteld dat gedurende de huwelijkse periode het totale inkomen van de man en de vrouw werd gestort op een drietal bankrekeningen, te weten:
- a)
een spaarrekening bij de [bank] [b[bank]] met het nummer 31 7267 6202;
- b)
een gewone rekening courant/betaalrekening bij [bank] [bank] met het nummer 30 7267 6272;
- c)
een rekening bij de [bank] met het nummer 0141 0334 9560.
- 7.
Uit bijlage 4 van de akte van 16 juli 2010 volgt dat de saldi op 31 december 2004:
- a)
bij de [bank] met nummer 0141 0334 9560 € 145.755,70 bedroeg;
- b)
bij de [bank] met banknummer 30 7267 6272 € 281,67 bedroeg;
- c)
bij de [bank] met banknummer 31 7267 6202 € 255.203,62 bedroeg.
- 8.
Door de vrouw is bij brief van 25 februari 2010 gericht aan dit hof in het geding gebracht - zie productie 5 - de door partijen ondertekende (vaststellingsovereenkomsten) met betrekking tot de verrekening van inkomsten vanaf de jaren 1997 tot en met 2004.
- 9.
Uit de vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot de jaren 1997 tot en met 2004 volgt het navolgende:
- -
met betrekking tot het jaar 1997 was het overgespaard inkomen € 25.954,-;
- -
met betrekking tot het jaar 1998 was het overgespaard inkomen € 14.102,-;
- -
met betrekking tot het jaar 1999 was het overgespaard inkomen € 76.819,-;
- -
met betrekking tot het jaar 2000 was het overgespaard inkomen € 57.777,-;
- -
met betrekking tot het jaar 2001 was het overgespaard inkomen € 86.796,-;
- -
met betrekking tot het jaar 2002 was het overgespaard inkomen € 79.020,-;
- -
met betrekking tot het jaar 2003 was het overgespaard inkomen € 75.002,-;
- -
met betrekking tot het jaar 2004 was het overgespaard inkomen € 92.784,-.
- 10.
De hiervoor vermelde vaststellingsovereenkomsten met betrekking tot overgespaarde inkomsten zijn door beide partijen ondertekend. Naar het oordeel van het hof zijn er geen rechtens relevante feiten gesteld op grond waarvoor zou kunnen worden geoordeeld dat de ene partij jegens de andere partij niet nakoming van deze vaststellingsovereenkomsten zou kunnen vorderen, voor zover deze niet zijn uitgevoerd. Van dwaling zoals door de vrouw gesteld is geen sprake. Bij een vaststellingsovereenkomst maken partijen aan een onzekere situatie een einde, hetgeen impliceert dat de regels omtrent dwaling zijn uitgesloten. Beide partijen zijn hoogopgeleid en beide partijen waren werkzaam in de financiële sector. De vrouw is nog steeds werkzaam bij een bank. Dat de vrouw geen inzage heeft gehad in de financiën van de man acht het hof niet aannemelijk, mede gezien de stelling van de man dat zijn financiële bescheiden vrij toegankelijk in zijn studeerkamer lagen, hetgeen door de vrouw niet is weersproken.
- 11.
De door de man aangegeven systematiek dat al het inkomen op een drietal rekeningen werd gestort is niet door de vrouw weersproken. Het hof is van oordeel dat de man voldoende inzicht heeft verstrekt in de inkomsten uit arbeid ten tijde van het huwelijk, de besparing daarvan en de verdeling van de batige saldi.
Privé vermogen man
- 12.
Uit artikel 4 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen in verbinding met artikel 6 van deze huwelijkse voorwaarden volgt dat de inkomsten van de man uit individueel vermogen niet behoeven te worden verrekend.
- 13.
Bij akte van 16 juli 2010 heeft de man een vermogensoverzicht in het geding gebracht vanaf 1993 tot en met 2009. Uit dit vermogensoverzicht volgt dat de man in 1992 een privé vermogen van € 525.507,- had. In 1995 bedroeg het vermogen € 732.410,-. In 2004 bedroeg het vermogen € 1.612.500,-. Het hof verwijst in deze naar de overzichten van de man achter tabblad 7 en 8 bij de akte van 16 juli 2010. Het hof is van oordeel dat de man heeft aangetoond wat zijn privé vermogen is geweest in de jaren vanaf 1993 tot 2009. Dit vermogen behoeft niet in de verrekening te worden betrokken, aangezien zulks partijen in de huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn overeengekomen. De stelling van de vrouw dat uitgegaan moet worden van een privé vermogen van de man fl. 450.000,- wordt door het hof gepasseerd gezien het hof hiervoor heeft overwogen.
Uitkering [bank]
- 14.
De man heeft tijdens het huwelijk een ontslagvergoeding gekregen van de [bank] van fl. 189.511,99. Vaststaat dat deze ontslagvergoeding betrekking heeft op de voorhuwelijkse periode. Een redelijke uitleg van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden brengt met zich mede dat nu de uitkering betrekking heeft op de voorhuwelijkse periode, de ontslagvergoeding niet wordt betrokken in het verrekenbeding van artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden van partijen.
Erfenis € 20.000,-
- 15.
De erfenis van € 20.000 die de man in 1999 heeft gekregen wordt op grond van artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden niet gerekend tot het te verrekenen vermogen en dient gekwalificeerd te worden als privévermogen van de man.
Verrekening periode 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005
- 16.
Vaststaat dat over de periode 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 geen verrekening van onverteerd inkomen heeft plaatsgevonden.
- 17.
Bij akte van 16 juli 2010 – zie tabblad 16 – heeft de man een overzicht gegeven van de inkomsten die moeten worden verrekend. De man heeft berekend dat aan overgespaard inkomen is een bedrag van € 33.317,-. Volgens de man zijn beide partijen gelijk gerechtigd daarop.
- 18.
Door de vrouw is ter zitting erkend dat zij aan salaris betreffende de periode van april tot en met juli 2005 niet heeft gestort op de gemeenschappelijke rekeningen zoals hiervoor vermeld. Het betreft een bedrag van € 12.585,-.
- 19.
De vrouw heeft niet aangegeven waarin dat bedrag van € 12.585,- is uitgegeven. Het hof gaat er derhalve vanuit dat dit bedrag overgespaard is. Het hof is van oordeel dat het bedrag van € 12.585,- moet worden opgeteld bij het door de man berekend bedrag van € 33.317,-, hetgeen impliceert dat het totaal te verrekenen bedrag bedraagt € 45.902,-. Beide partijen zijn daarin gelijk gerechtigd, ieder voor de helft of wel € 22.951,-
- 20.
Ter zitting van 16 juli 2010 heeft de vrouw erkend dat zij op 4 augustus 2005 van de [bank]-rekening zonder instemming van de man een bedrag van € 17.649,04 heeft opgenomen. Aldus heeft de vrouw van het te verrekenen saldo over het onderhavige verrekentijdvak reeds ontvangen € 12.585,- en € 17.649,04, zodat zij over dit verrekentijdvak teveel heeft ontvangen een bedrag van € 7.283,04 (€ 22.951,- minus € 12.585,- en € 17.649,04), zodat de man uit hoofde van het verrekenbeding nog van de vrouw te vorderen heeft het voormelde bedrag van € 7.283,04.
Partneralimentatie
- 21.
In de beschikking van het hof van 25 november 2009 heeft het hof aan partijen nog een nadere toelichting gevraagd inzake de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie en de hoogte van de behoefte van de kinderalimentatie.
- 22.
De vrouw heeft in haar brief van 25 februari 2010 haar behoefte nader onderbouwd. Het hof verwijst naar productie 3, alsmede naar productie 6. De hoogte van de behoefte is gemotiveerd door de man weersproken. Het hof verwijst naar punt 32 en volgende van de akte van 16 juli 2010. De man berekent in punt 40 van de akte van 16 juli 2010 de behoefte van de vrouw op € 2.450,77 netto per maand.
- 23.
Het hof overweegt als volgt. Bij de vaststelling van de behoefte van de alimentatiegerechtigde dient in beginsel gekeken te worden naar het inkomen van partijen in de laatste jaren van hun huwelijk en het bestedingspatroon van partijen in het laatste jaar van hun huwelijk Daarnaast zal zo veel mogelijk aan de hand van concrete gegevens betreffende de reële of de met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud door de rechter worden bepaald.
- 24.
Het hof overweegt als volgt. In het onderhavige geval is er sprake van een bijzondere situatie. De man was als expat werkzaam in Luxemburg en als gevolg van deze situatie verkreeg de man uitsluitend gedurende de periode dat hij in het buitenland woonachtig was een zeer hoog inkomen. Beide partijen wisten dat dit zeer hoge inkomen slechts betrekking had op de situatie dat partijen in het buitenland verbleven en dat daar een einde aan zou komen zodra partijen weer woonachtig zouden zijn in Nederland. In een dergelijke situatie acht het hof het reëler om voor wat betreft de inkomensituatie aansluiting te zoeken bij het schaduwinkomen van de man, zijnde een inkomen dat hij in Nederland zou hebben genoten uitgaande van de functie die hij verrichte in Luxemburg. Uit de aangifte Inkomstenbelasting 2006 van de man volgt dat hij in 2006 een bruto inkomen uit arbeid had van € 115.190,- en in 2007 had de man een bruto inkomen uit arbeid van € 108.204,-. Eveneens bij het bestedingspatroon ten tijde van het huwelijk acht het hof het niet reëel om aansluiting te zoeken in de periode dat partijen als expats verbleven in het buitenland. In het onderhavige geval gaat het hof bij de bepaling van de behoefte van de vrouw uit van het inkomen van de man in 2006 en 2007 en zal bij het bestedingspatroon van de vrouw rekening houden met onder meer de navolgende posten:
• vervoer auto (schatting) € 450,- per maand;
• eten en drinken (schatting) € 450,- per maand;
• huur € 1.500,- per maand;
• ziektekostenpremie (schatting) € 250,- per maand;
• vakantie en ontspanning (schatting) € 250,- per maand;
• gas, water en licht (schatting) € 200,- per maand;
• telefoon € 50,- per maand;
• kleding € 250,- per maand;
• verzekering (schatting) € 250,- per maand;
• diversen € 250,- per maand;
Totaal netto € 3.900,- per maand.
- 25.
Het hof acht het volstrekt niet redelijk om rekening te houden met de post besparingen € 30.000,-, advocaat kosten € 15.495,- en belastingen € 14.490,-.
- 26.
In de onderhavige zaak is de vrouw aanmerkelijk jonger dan de man en heeft een zeer goede baan bij een bank in Luxemburg. De man is inmiddels met pensioen, zijn inkomen is gedaald en zijn inkomen zal nog verder dalen aangezien hij nagenoeg de helft van zijn opgebouwde ouderdomspensioen zal moeten verevenen met de vrouwen waarmee hij getrouwd is geweest. Het inkomen van de vrouw is zodanig hoog en zij kan ook nog een carrière ontwikkeling doormaken dat rekening houden met een besparing van € 30.000,- niet als redelijk kan worden bestempeld. Voorts acht het hof het niet redelijk en billijk om met de advocaatkosten van € 15.495 per jaar rekening te houden, aangezien deze niet huwelijksgerelateerd zijn en slechts ingegeven zijn door het enorme conflict dat bestaat tussen de man en de vrouw, waaraan beiden debet zijn. Voorts is het hof van oordeel dat de vrouw niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk een bedrag aan belasting verschuldigd is in de Verenigde Staten van € 14.490, mede gezien het gemotiveerde verweer van de man. De man heeft onder meer gesteld dat de vrouw over kinderalimentatie geen belasting verschuldigd is.
Behoeftigheid
- 27.
De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 1 maart 2007. Om te kunnen vaststellen of de vrouw behoefte heeft aan aanvullende alimentatie is van belang het inkomen dat de vrouw in de periode na 1 maart 2007 heeft genoten. Door de vrouw is niet in het geding gebracht haar inkomensgegevens betreffende de jaren 2007 en 2008. Wel heeft het hof een jaaropgave gezien van de vrouw betrekking hebbende op het jaar 2009, hetgeen aangaf dat de vrouw een inkomen had van ruim € 77.000,-. Voorts is het hof gebleken dat de vrouw vanaf 1 februari 2010 in het kader van de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding een aanmerkelijk bedrag krijgt uitgekeerd van de man. Uitgaande van vorenstaande inkomensgegevens is het hof van oordeel dat de vrouw ruimschoots in haar eigen levensonderhoud moet kunnen voorzien.
Kinderalimentatie
- 28.
Niet bestreden is door partijen dat voor de kosten van levensonderhoud met betrekking tot de minderjarige kinderen gekeken dient te worden naar de situatie van de kinderen in Luxemburg. Het hof zal zulks als uitgangspunt nemen.
- 29.
Een kerngeschilpunt tussen partijen zijn de kosten van de International School, welk een bedrag omvat van € 32.191,- per jaar per kind. Daarnaast is aan de International School nog een groot aantal andere kosten verbonden. De man is van mening dat er geen noodzaak is om de kinderen op de International School te houden aangezien er niet meer sprake is van een expat situatie. In de visie van de man kunnen de kinderen naar een lokale school in Luxemburg. Ter zitting is gebleken dat de kinderen vanaf 1 juli 2010 niet meer op de International School zitten maar naar een lokale school gaan, waarvan de kosten aanzienlijk lager zijn.
- 30.
Het hof overweegt als volgt. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat het niet redelijk is dat de vrouw zich op het standpunt stelt dat de kinderen naar de International School moeten, nu er niet meer sprake is van een expat situatie. In redelijkheid kan worden verlangd dat de kinderen naar een plaatselijke school in Luxemburg gaan. Het hof zal derhalve geen rekening houden bij de berekening van de behoefte aan kinderalimentatie met de kosten van de International School. Ten tijde dat de man werkzaam was voor ING werden de kosten van de International School immers ook betaald door ING.
- 31.
De man geeft in zijn akte van 16 juli 2010 een onderbouwing voor de behoefte van de kinderen. Het hof vindt deze onderbouwing alleszins redelijk en zal daarvan uitgaan. De man begroot deze op € 1.300,- per maand per kind. Na aftrek van de kinderbijslag resteren dan de kosten per kind per maand op € 1.050,-. Gezien de leeftijd van de kinderen, alsmede de onderbouwing die de man daaraan geeft acht het hof de door de man begrote behoefte van de kinderen alleszins redelijk.
Verdeling van de behoefte over partijen
- 32.
Voor wat betreft de verdeling van de kosten van de kinderen over beide ouders acht het hof in het onderhavige geval het redelijk en billijk om de kosten van de kinderen te verdelen aan de hand van het bruto arbeidsinkomen van partijen, waarbij het hof als peildatum neemt voor de man het jaar 2007 en voor de vrouw het jaar 2009. Het hof houdt geen rekening met rendement op het vermogen van de man nu deze onder overlegging van bescheiden genoegzaam heeft aangetoond dat zijn vermogen een negatief rendement geeft. De man had in 2007 een inkomen uit arbeid van € 108.204,- en de vrouw had een inkomen in 2009 van € 77.723,-. Het hof is zich ervan bewust dat het inkomen van de man is gedaald, echter de man beschikt over een aanzienlijk vermogen zodat van hem mag worden verlangd dat hij, indien zijn inkomsten onvoldoende zijn, hij dit vermogen kan aanwenden voor de betaling van de kinderalimentatie. Uitgaande van deze inkomens acht het hof een verdeling van de kosten van de kinderen ¾ voor de man en ¼ voor de vrouw redelijk. Dit brengt met zich dat de man een bedrag van € 750,- per kind per maand aan kinderalimentatie zal betalen.
Indexering
- 33.
Gezien het vermogen van de man acht het hof het niet redelijk om met betrekking tot de kinderalimentatie de wettelijke indexering uit te sluiten.
Conclusie
Partneralimentatie
- 34.
Het verzoek tot partneralimentatie dient te worden afgewezen.
- 35.
Uit overweging 27 volgt dat de sedert 1 maart 2007 door de man aan de vrouw ten titel van alimentatie betaalde bedragen onverschuldigd zijn voldaan. Daaruit vloeit een terugbetalingsplicht van de vrouw jegens de man voort en de vrouw zal derhalve de ten onrechte ontvangen uitkering aan de man dienen terug te betalen, voor zover deze na 1 maart 2007 is gedaan. Het hof gaat ervan uit dat deze terugbetalingsverplichting geen probleem voor de vrouw zal opleveren, gelet op haar financiële situatie.
Kinderalimentatie
- 36.
De man dient € 750,- per maand per kind te voldoen vanaf datum inschrijving echtscheidingsbeschikking.
Verrekening 2005
- 37.
In het kader van de verrekening uit hoofde van het tussen partijen overeengekomen periodiek verrekenbeding is de vrouw op heden aan de man verschuldigd een bedrag van € 7.283,04
Verrekening huwelijkse periode tot 1 januari 2005
- 38.
Het hof is van oordeel dat partijen hebben verrekend, met inachtneming van hetgeen de rechtbank heeft beoordeeld met betrekking tot het jaar 2004.
Inboedel
- 39.
De inboedel is tussen partijen verdeeld onder verdere verrekening.
- 40.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN INCIDENTELE HOGER BEROEP
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover het betreft de partneralimentatie en de kinderalimentatie, en opnieuw rechtdoende,
bepaalt de alimentatie voor de minderjarigen ten laste van de man, met ingang van 1 maart 2007 op € 750,- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen alsmede dat de kinderalimentatie jaarlijks per 1 januari 2008 zal worden verhoogd met de wettelijke indexering;
wijst af het inleidend verzoek van de vrouw tot vaststellen van partneralimentatie;
bepaalt dat de vrouw de teveel ontvangen partneralimentatie dient terug te betalen;
bepaalt met betrekking tot de verrekening van overgespaarde inkomsten over het hiervoor omschreven verrekentijdvak dat de vrouw op heden aan de man verschuldigd is en derhalve aan de man dient te betalen de somma van € 7283,04;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen voor het overige;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Stollenwerck en Kleykamp-van der Ben, bijgestaan door mr. Steenks, als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2010.
Uitspraak 25‑11‑2009
Inhoudsindicatie
Verrekening in kader van huwelijkse voorwaarden. Partneralimentatie, geen behoefte, terugbetaling. Kinderalimentatie
Mrs. Stille, De Haan-Boerdijk, Van der Zanden
Partij(en)
[de man],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.K.E. van Herk te Naarden,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] (Luxemburg),
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. R.J. Neijenhof te Amsterdam.
Het verdere procesverloop in hoger beroep
Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 16 juli 2008, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 mei 2009, 29 mei 2009 en 2 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 28 mei 2009, 3 juni 2009 en 8 juni 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 10 juni 2009 is de mondelinge behandeling voortgezet. Verschenen zijn: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten. Verder was aanwezig mevrouw J.C.C. Koning-Corveleijn, tolk in de Engelse taal. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
Verdere beoordeling van het principale en het incidentele hoger beroep
1.
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook te noemen: kinderalimentatie), de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw (hierna ook te noemen: partneralimentatie), de verrekening van de overgespaarde inkomsten en de verdeling van de gemeenschap van inboedelgoederen.
2.
De man verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zonodig met verbetering of aanvulling van gronden:
- a.
de bestreden beschikking te corrigeren in die zin dat deze geldt als afgegeven te zijn op 12 februari 2008 in plaats van op 12 februari 2007;
- b.
het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie alsnog af te wijzen, voor zover die een bedrag van € 525,- per maand per kind, althans van maximaal een bedrag van € 900,- per maand per kind te boven gaat;
- c.
aan de op te leggen kinderalimentatie geen terugwerkende kracht te verlenen;
- d.
het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie alsnog af te wijzen, althans (het hof leest: deze alimentatie) in tijd te limiteren tot 1 februari 2010, althans tot 1 januari 2011, alsmede aan enige op te leggen alimentatie geen terugwerkende kracht te verlenen;
- e.
de toepassing van de wettelijke indexering op de kinder- en de partneralimentatie uit te sluiten, voor zover die indexering in enig jaar het percentage van 3% overschrijdt;
- f.
de vrouw alsnog te veroordelen om aan de man binnen 8 dagen na de te geven beschikking € 51.281, -, althans € 38.696,55 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 10 augustus 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat de vorderingen van partijen op elkaar voor compensatie vatbaar zijn;
- g.
te bepalen dat de man hetgeen hij (na compensatie) nog verschuldigd zou zijn aan de vrouw zal mogen verrekenen met de vanaf de datum van de te geven beschikking nog te verschijnen termijnen van zowel de partneralimentatie als de kinderalimentatie;
- h.
de vrouw te veroordelen om hetgeen de man op grond van de door het Hof te geven beschikking teveel zou hebben betaald aan hem terug te betalen binnen 8 dagen na de te geven beschikking, althans te bepalen dat de man het teveel betaalde zal mogen verrekenen met de vanaf de datum van de te geven beschikking nog te verschijnen termijnen van zowel de partneralimentatie als de kinderalimentatie;
zulks met bekrachtiging van de bestreden beschikking voor het overige, kosten rechtens.
3.
De vrouw bestrijdt zijn beroep en verzoekt in incidenteel hoger beroep:
- —
de man in zijn verzoeken niet ontvankelijk te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen;
- —
met vernietiging van de bestreden beschikking, en, opnieuw rechtdoende:
- 1.
de man te veroordelen met ingang van 1 maart 2007 bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen met een bedrag van € 2.000,-- per maand per kind, bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
- 2.
de man te veroordelen met ingang van 1 maart 2007 bij te dragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van € 5.250,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- 3.
de man te veroordelen terzake van de verdeling van de gemeenschap van inboedelgoederen tot betaling van een bedrag van € 75.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van indiening van het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel;
- 4.
- A.
primair de man te veroordelen aan de vrouw te betalen, krachtens het tussen partijen geldende verrekenbeding, een bedrag gelijk aan de helft van de waarde van zijn vermogen, althans een bedrag als het hof vermeent te behoren, per 17 augustus 2005, althans per een door het hof in goede justitie te bepalen datum, één en ander te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag der indiening van het verweerschrift in eerste aanleg, althans vanaf een door het hof te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
- B.
subsidiair de door partijen ondertekende overeenkomsten over de jaren 1996 tot en met 2004 op grond van dwaling te vernietigen en de man te veroordelen aan de vrouw te betalen, krachtens het tussen partijen geldende verrekenbeding, de waarde gelijk aan de helft van zijn vermogen, althans een bedrag als het hof vermeent te behoren, per 17 augustus 2005, althans per een door het hof in goede justitie te bepalen datum, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der indiening van het verweerschrift in eerste aanleg, althans vanaf een door het hof te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
- C.
meer subsidiair de verrekeningsvorderingen van de vrouw over de jaren 1996 tot en met 2005 op nader te bepalen bedragen vast te stellen, één en ander te vermeerderen met de wettelijke rente over 1996 met ingang van 1 januari 1997, althans met ingang van 12 september 2004, althans met ingang van de datum van haar verweerschrift in eerste aanleg, althans met ingang van een door het hof in goede justitie te bepalen datum en evenzo voor de daarop volgende jaren, één en ander tot de dag der algehele voldoening,
- D.
uiterst subsidiair indien en voorzover het hof van oordeel is dat tussen partijen is verrekend over de jaren 1996 tot en met 2003 én indien en voorzover het hof van oordeel is dat de vrouw niet heeft gedwaald én indien en voorzover het hof het meer subsidiaire verzoek van de vrouw afwijst de man — in verband met de verrekenvordering over 2004, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 46.392,-- althans een bedrag als het hof meent te behoren, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2005, althans met ingang van 17 augustus 2005, althans met ingang van 19 december 2005, althans met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift in eerste aanleg, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum en voorts in verband met de verrekenvordering over 2005, de man te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 158.089,90, althans een bedrag als het hof meent te behoren, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2005, althans met ingang van 19 december 2005, althans met ingang van de datum van indiening van het verweerschrift in eerste aanleg, althans met ingang van een door het hof te bepalen datum;
- 5.
de man te veroordelen de bescheiden als bedoeld in artikel 1:143 lid 1 BW jo 1:138 BW over te leggen.
4.
De man verzet zich tegen toewijzing van de verzoeken van de vrouw.
5.
De man heeft bij zijn op 28 mei 2009 ingekomen brief zijn verzoeken in appel als volgt verminderd:
- *
het verzoek sub a. om de bestreden beschikking te corrigeren voor wat betreft de afgiftedatum wordt geheel ingetrokken;
- *
de verzoeken sub c. en d. om aan de kinderalimentatie en aan enige op te leggen partneralimentatie geen terugwerkende kracht (tot 1 maart 2007) te verlenen worden ingetrokken;
- *
het verzoek sub f. om de vrouw primair te veroordelen tot betaling van € 51.281,-, dient te worden gewijzigd in die zin dat voor dit bedrag dient te worden gelezen: € 51.551,-.
6. De kinder- en partneralimentatie.
De man stelt dat het gedrag van de vrouw zodanig grievend voor hem is geweest dat dit gevolgen dient te hebben voor zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van de vrouw. De rechtbank heeft het verweer van de man op dit punt ten onrechte gepasseerd.
De man voelt zich zeer geschoffeerd door de manier waarop de vrouw de echtscheiding heeft aangepakt. Hij is door de vrouw valselijk beschuldigd van geestelijk geweld. De vrouw heeft hem in verband hiermee tijdens de vakantie van het gezin in de VS laten oppakken door de politie, waarna de man naar Luxemburg moest terugkeren. Daarna is zij tot het uiterste gegaan om de kinderen bij hem weg te houden. De man voelt zich door de vrouw verraden, verpletterd en tot op het bot gekwetst.
De vrouw betwist dat er sprake is geweest van grievend gedrag. In de periode rondom de verbreking van de relatie waren er tussen partijen wel spanningen. Er is geen sprake van zodanige feiten en omstandigheden dat van de man in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting staat vast dat rondom de verbreking van de relatie hevige spanningen tussen partijen zijn ontstaan. Hoewel de man stelt het gedrag van de vrouw in die periode als kwetsend te hebben ervaren, is het hof van oordeel dat dit niet kan leiden tot gevolgen voor zijn onderhoudsplicht ten opzichte van de vrouw, nu de door de man gestelde gebeurtenissen samenhangen met de verbreking van de relatie tussen partijen en niet aannemelijk is geworden dat de vrouw zich zonder enige grond zodanig tegenover de man heeft gedragen dat er reden is de onderhoudsverplichting van de man tegenover de vrouw te laten vervallen of op nihil te stellen.
De man en de vrouw hebben een aantal grieven geformuleerd met betrekking tot de behoefte van de vrouw en de kinderen en de draagkracht van de man. Op grond van de voorhanden informatie kan het hof geen verantwoorde beslissing nemen omtrent de alimentatie. Om een juist inzicht te kunnen verkrijgen in de behoefte van de vrouw en de kinderen aan alimentatie en de draagkracht van de man, is het noodzakelijk is dat partijen hun financiële omstandigheden meer inzichtelijk maken.
7.
Het hof wenst te beschikken over de navolgende ontbrekende gegevens die noodzakelijk zijn voor een beoordeling van de grieven die tegen de bestreden beschikking zijn aangedragen:
- —
overzichten van de behoefte van de vrouw en die van de kinderen tijdens de samenwoning van partijen en daarna;
- —
met betrekking tot de behoeftigheid van de vrouw: de hoogte van haar inkomsten tijdens de samenwoning en daarna, alsmede informatie omtrent de fiscale behandeling daarvan; (is er bijvoorbeeld belasting verschuldigd in de VS?)
- —
met betrekking tot de draagkracht van de man: een overzicht van zijn lasten en zijn inkomen (ook uit vermogen) tijdens de samenwoning en daarna;
- —
een draagkrachtberekening van de man en de vrouw, onderbouwd met deugdelijke financiële bescheiden, ten tijde van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking en daarna (voor zover nadien wijzigingen zijn opgetreden).
8.
Partijen worden in de gelegenheid gesteld over en weer te reageren op bovengenoemde, aan het hof toe te zenden stukken.
9.
Het hof zal de behandeling van de zaak aanhouden tot 30 januari 2010 pro forma, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen aan het voorgaande uitvoering te geven.
10. De afwikkeling van de huwelijksgemeenschap.
Ter zake van de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap stelt de vrouw — kort samengevat — het volgende.
Aan het eind van ieder verrekeningsjaar is niet vastgesteld wat te verrekenen was. Deze vaststelling heeft pas in de loop van 2004 plaatsgehad. Er is dus niet periodiek afgerekend. De vrouw heeft gedwaald bij de ‘vaststelling van de jaarlijkse verrekeningen’ en is benadeeld met meer dan een kwart. In het bijzonder is er geen rekening gehouden met de waarde van de beleggingen van het jaarlijks overgespaarde inkomen. De vermogensvermeerdering die bij de man heeft plaatsgehad, dient primair als te verrekenen te worden beschouwd tot bewijs van het tegendeel door de man. In dit bewijs is de man niet geslaagd. De man dient veroordeeld te worden tot een beschrijving van zijn vermogen op de peildatum in de zin van artikel 1:143 BW.
De vrouw heeft, op basis van rekeningoverzichten die zij tot haar beschikking had en die zij heeft overgelegd, berekend dat de man op de peildatum een vermogen van ruim € 2,4 miljoen had, terwijl zijn vermogen aan het begin van het huwelijk met de vrouw in oktober 1995 f 450.000,-- bedroeg. Nu de man op geen enkele wijze een met stukken onderbouwde verklaring geeft voor deze zeer aanzienlijke vermogensvermeerdering van € 2,2 miljoen, gaat de vrouw ervan uit dat deze toename geheel is ontstaan door overgespaarde inkomsten. Het ligt op de weg van de man te bewijzen dat deze vermogenstoename niet behoeft te worden verrekend.
11.
De man heeft de stellingen van de vrouw bestreden. Partijen hebben volgens de man over de jaren 1996 tot en met 2003 reeds afgerekend en over 2004 vastgesteld wat nog aan de vrouw toekomt. De man beroept zich op het vervalbeding in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden.
De jaarlijks ontvangen rente is betrokken bij de verrekening. Het vermogen van de man is en was ook in het verleden lager dan de door de vrouw gestelde € 2,4 miljoen. De man heeft producties overgelegd waaruit zijn vermogen blijkt.
Het beroep van de vrouw op dwaling is niet terecht. De vrouw heeft altijd toegang gehad tot alle papieren en de man heeft altijd volledige openheid jegens haar betracht. De vrouw heeft hem zelfs beleggingsadviezen gegeven.
12.
Het beroep van de man op het vervalbeding in artikel 6 van de huwelijkse voorwaarden gaat naar het oordeel van het hof niet op. Nu de vrouw een verzoek heeft gedaan op basis van artikel 1: 135 BW juncto artikel 3:196 BW, is artikel 3:200 BW van toepassing, welk artikel bepaalt dat een dergelijke vordering vervalt door verloop van drie jaren na de verdeling.
13.
Uit de door de man overgelegde gegevens met betrekking tot zijn vermogen leidt het hof af dat de man volgens zijn eigen stellingen ultimo 2007 een vermogen had van € 1.470.252,-.
Hoewel dit bedrag van latere datum is dan de hierna te noemen peildatum, is het hof van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat het vermogen van de man tijdens het huwelijk sterk is toegenomen. Het hof acht daarbij van belang, dat de man niet heeft betwist dat het vermogen bij het begin van het huwelijk bestond uit het door de vrouw genoemde bedrag.
Het hof neemt voorts in aanmerking dat uit de overgelegde verrekeningsoverzichten over de jaren 1996 tot en met 2004 wel blijkt dat rekening is gehouden met ontvangen rente, doch dat deze niets vermelden over opbrengsten van beleggingen, terwijl uit de overige overgelegde stukken kan worden afgeleid dat er wel beleggingen waren. Nu voorts de verrekeningsoverzichten niet direct na afloop van een jaar zijn opgemaakt en de feitelijke afrekening veel later heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel, dat er aanleiding is rekening te houden met eventuele inkomsten uit belegging van de overgespaarde inkomsten, waarbij dient te worden bewezen dat de vrouw voor meer dan een vierde gedeelte is benadeeld doordat bij het opstellen van de overzichten daarmee geen rekening is gehouden.
Het hof constateert dat de man op geen enkele wijze de vermogenstoename heeft verklaard en neemt voorts in aanmerking dat de vrouw in ieder geval nu geen toegang meer heeft tot de financiële gegevens van de man waardoor van haar niet kan worden gevergd dat zij de vermogenstoename onderbouwt met stukken. Onder deze omstandigheden ligt het naar het oordeel van de hof op de weg van de man om, op de voet van artikel 22 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aan het hof stukken over te leggen waaruit het vermogensverloop tijdens het huwelijk tot en met na te noemen peildatum blijkt en met bescheiden inzichtelijk te maken welk gedeelte van de vermogenstoename moet worden toegerekend aan zijn privévermogen.
14.
Partijen verschillen voorts van mening over de peildatum voor de verrekening van de overgespaarde inkomen over het jaar 2005. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat als peildatum de datum van indiening van het verzoekschrift, te weten 29 juli 2005, als peildatum dient te worden gehanteerd.
15.
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte zijn vorderingen op de vrouw heeft afgewezen.
Het gaat om de volgende vorderingen:
- —
een opname door de vrouw van de en/of rekening van partijen van € 17.649,04;
- —
een bedrag van € 3.103,19 dat door de man is betaald ter zake van een creditcardschuld aan Mastercard in verband met uitgaven die de vrouw tussen 25 juli en 13 augustus 2005 heeft gedaan;
- —
een bedrag van € 17.739,-- dat door de man in september 2005 voor de vrouw is betaald aan belasting over 2004.
Totaal gaat het om een bedrag van € 38.696,55. Daartegenover staat een vordering van de vrouw met betrekking tot het nog niet betaalde bedrag terzake van de verrekening van overgespaarde inkomsten over 2004 ad € 46.392,--, zodat de vrouw nog € 7.695,45 aan de man dient te betalen.
Voor zover het hof dit standpunt van de man niet volgt, stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw hem het genoemde bedrag van € 38.696,55 dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 10 augustus 2006, de datum waarop de man deze vordering schriftelijk heeft ingesteld.
Voor het geval het hof op grond van de verrekening over 2005 enig bedrag aan de vrouw toewijst, verzoekt de man voorts de voldoening van een bedrag van € 12.854,48 van de vrouw, ter zake van salaris van de vrouw dat met ingang van 1 april 2005 niet meer op de gemeenschappelijke rekening is gestort. De man bleef zijn salaris wel storten.
De rechtbank heeft ten onrechte aannemelijk geacht dat de vrouw met haar salaris kosten van de huishouding heeft betaald. Alle normale huishoudelijke uitgaven werden van de gemeenschappelijke rekening afgeschreven. De vrouw heeft niet toegelicht wat zij met haar salaris heeft gedaan.
Overigens is de enkele tenaamstelling van een rekening niet bepalend voor de gerechtigdheid tot het saldo.
16.
De vrouw stelt dat aan haar ter zake van de verrekening van overgespaarde inkomsten over 2005 nog toekomt een bedrag van € 158.089,90. De man heeft volgens de vrouw in 2005 totaal € 294.025,20 van de gezamenlijke betaalrekeningen opgenomen. De saldi van deze twee gemeenschappelijke rekeningen van partijen bedragen per 17 augustus 2005 nihil.
Naast deze betaalrekeningen hadden partijen gezamenlijke spaarrekeningen die geblokkeerd zijn dan wel waarvan de man het saldo heeft opgenomen. De vrouw heeft daarvan een overzicht overgelegd. Voorts dient rekening te worden gehouden met een betaling door ING aan de man van € 31.519,--. De vrouw heeft van de gezamenlijke rekeningen in 2005 totaal een bedrag van € 206.739,-- ontvangen. In juni 2005 heeft zij een bedrag van € 189.000,-- ontvangen. Verder heeft zij begin augustus 2005 een bedrag van € 17.739,-- opgenomen, toen zij merkte dat de man doende was de gemeenschappelijke rekeningen leeg te halen.
De uitgaven met haar creditcard van € 3.308,51 houden verband met de vakantie van partijen in de VS. De man claimt derhalve ten onrechte vergoeding van deze uitgaven.
Voorts ontkent de vrouw dat de man belastinguitgaven voor de vrouw heeft gedaan die nog voor verrekening in aanmerking komen.
17.
Het hof is van oordeel dat voor de berekening van de overgespaarde inkomsten over 2005 dient te worden uitgegaan van de hiervoor genoemde peildatum van 29 juli 2005.
Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man ten aanzien van de gerechtigdheid tot tegoeden op een en/of-rekening nu hij deze stelling niet nader heeft geconcretiseerd in die zin dat hij daaraan de consequentie verbindt dat de tegoeden op de gemeenschappelijke rekeningen voor een groter deel aan hem toekomen dan aan de vrouw.
Voor de berekening van de overgespaarde inkomsten over 2005 dient een berekening te worden gemaakt van de inkomsten van ieder van partijen vanaf 1 januari 2005 tot de peildatum en de kosten van de huishouding. Het verschil leidt tot een bedrag waarin ieder van partijen voor de helft in is gerechtigd. Uitgaven gedaan na de peildatum komen voor rekening van de partij die ze heeft gedaan.
De stelling van de vrouw ter onderbouwing van haar vordering over 2005 heeft tot gevolg dat voor de berekening van de overgespaarde inkomsten dient te worden uitgegaan van de saldi van de gemeenschappelijke betaalrekeningen en spaarrekeningen. Dit standpunt acht het hof niet juist, omdat op de rekeningen mogelijk ook bedragen staan die geen betrekking hebben op 2005.
Nu beide partijen bedragen verzoeken die in de verrekening moeten worden betrokken en geen van hen een (met bescheiden onderbouwd) overzicht heeft gegeven van de inkomsten en uitgaven ten behoeve van de huishouding in 2005, zal het hof hen nog in de gelegenheid stellen alsnog een dergelijk overzicht over te leggen. Daarbij dient de man de inkomsten en uitgaven tot 1 april 2005 van partijen gezamenlijk in beeld te brengen evenals zijn eigen inkomsten en uitgaven ten behoeve van de huishouding in de periode vanaf 1 april 2005 tot 29 juli 2005. De vrouw dient van haar kant haar inkomsten en uitgaven ten behoeve van de huishouding vanaf 1 april 2005 tot 29 juli 2005 op te geven.
18.
De belastingschuld waarvan de man vergoeding vordert valt naar het oordeel van het hof buiten de verrekening over 2005, omdat deze, volgens de man, betrekking heeft op 2004. De vrouw heeft deze schuld niet voldoende betwist, zodat deze vordering voor toewijzing vatbaar is.
19. Verdeling gemeenschap van inboedel.
Ten aanzien van de verdeling van de gemeenschap van inboedel verenigt het hof zich met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Ook in hoger beroep hebben beide partijen gesteld dat de andere partij het grootste gedeelte van de inboedel onder zich heeft genomen, zonder dat één der partijen zijn stelling voldoende heeft onderbouwd. Het hof zal aan ieder der partijen toedelen wat hij/zij onder zich heeft, zonder nadere verrekening.
20.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing op het principale en het incidentele hoger beroep
Het hof:
houdt de behandeling aan tot 30 januari 2010 pro forma, ter fine als vermeld onder de rechtsoverwegingen;
draagt partijen op tijdig, vóór 30 januari 2010 op overzichtelijke wijze de stukken, zoals genoemd in de rechtsoverwegingen, aan het hof over te leggen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, De Haan-Boerdijk en Van der Zanden, bijgestaan door Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 november 2009.