Rb. Gelderland, 15-11-2019, nr. AWB - 18 , 6275
ECLI:NL:RBGEL:2019:5207
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
15-11-2019
- Zaaknummer
AWB - 18 _ 6275
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2019:5207, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 15‑11‑2019; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2020:8020, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2019/2792 met annotatie van
NTFR 2020/340 met annotatie van Mr. D.C. Simonis
Uitspraak 15‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting; doorkijkarresten niet van toepassing bij overdracht van losse onroerende zaken.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 18/6275
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[X] B.V., te [Q] , eiseres
(gemachtigde: mr. [A] ,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.
Procesverloop
Op 15 mei 2018 is namens eiseres aangifte overdrachtsbelasting gedaan voor een bedrag van € 143.100 aan overdrachtsbelasting. Dit bedrag is door eiseres voldaan.
Eiseres heeft hiertegen op 26 juni 2018 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 oktober 2018 het bezwaar afgewezen.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 november 2018, ontvangen door de rechtbank op 21 november 2018, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 januari 2019 heeft eiseres een aanvulling op het beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2019.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en mr. drs. [C] .
Overwegingen
Feiten
1. Tot 22 maart 1995 dreef [D] (hierna: [D] senior) een eenmanszaak, onder de naam [H] K.V.H. (hierna: de eenmanszaak).
2. Op 22 maart 1995 heeft [D] senior de eenmanszaak omgezet in een besloten vennootschap, genaamd [F] B.V. (hierna ook: [F] ).
3. Bij de omzetting van de eenmanszaak in [F] is alleen de economische eigendom van de tot de eenmanszaak behorende onroerende zaak ( [Q] sectie K nummers 902, 1062 en 1064) overgegaan naar [F] . De juridische eigendom is bij [D] senior gebleven.
4. Bij notariële akte van 28 augustus 1998 heeft [D] senior het perceel [Q] sectie K nummer 946 verkregen en bij notariële akte van 18 april 2008 het perceel thans bekend als [Q] sectie K nummer 1084.
5. Op 7 juni 2006 is de naam van [F] gewijzigd in [G] B.V. (hierna: [G] ) en heeft [G] de onderneming overgedragen aan haar dochtervennootschap [H] B.V. (hierna: [H] ). De economische eigendom van de onroerende zaak is daarbij in [G] achtergebleven.
6. Op 19 januari 2007 is eiseres opgericht. De aandelen van eiseres zijn direct gecertificeerd en in eigendom verkregen door de eveneens op 19 januari 2007 opgerichte Stichting [I] [X] B.V. (hierna: de [I] . De certificaten van de aandelen zijn uitgegeven aan de persoonlijke holdings van de drie zoons van [D] senior. [D] senior was vanaf oprichting enig bestuurder van de [I] . Vervolgens zijn op dezelfde dag de aandelen [D] geleverd aan eiseres.
7. Tot 2007 heeft [D] senior de onroerende zaken als TBS-vermogen aangegeven in zijn aangifte inkomstenbelasting (box I). Vanaf 2007 heeft [D] senior de onroerende zaken aangegeven in box III (inkomen uit sparen en beleggen).
8. Op 1 november 2017 hebben [D] senior, [G] en eiseres een koopovereenkomst gesloten voor de overdracht aan eiseres van de aan de onderneming dienstbare onroerende zaken die [D] senior, respectievelijk [G] nog in eigendom hadden en aan eiseres en/of [D] verhuurden. Dit waren het bedrijfspand (economisch van [G] en juridisch van [D] senior), [Q] , sectie K, nummers 902, 1062 en 1064, voor een koopprijs van € 485.000, en de onroerende zaken [Q] , sectie K, nummers 946 en 1084. Nummer 946 betrof een tweetal later bijgebouwde hallen, waarvan [D] senior in privé eigenaar was, met een koopprijs van € 1.900.000. Nummer 1084 betrof een bouwterrein, koopprijs € 702.000.
9. Bij akte van levering van 15 mei 2018 heeft eiseres de eigendom verkregen van deze onroerende zaken. De akte van levering vermeldt met betrekking tot de berekening van overdrachtsbelasting en omzetbelasting:
“Ter zake van de onderhavige verkrijging van gemelde percelen kadastraal bekend gemeente [Q] sectie K nummers 902, 1062, 1064 en 946 zal mitsdien zes procent (6 %) overdrachtsbelasting verschuldigd zijn over een bedrag groot twee miljoen driehonderd vijf en tachtig duizend euro (€ 2.385.000,00). Partijen verklaren dat derhalve dat aan overdrachtsbelasting verschuldigd is een bedrag ad eenhonderd drie en veertig duizend eenhonderd euro (€ 143.100,00).
Koper verklaarde ter zake van de onderhavige verkrijging van het gemelde perceel kadastraal bekend gemeente [Q] sectie K nummer 1084 een beroep op vrijstelling van overdrachtsbelasting te doen ingevolge artikel 15 lid 1 letter a van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer aangezien er sprake is van een bouwterrein”.
10. Bij aangiftebericht van 15 mei 2018 heeft de notaris aangifte overdrachtsbelasting gedaan voor een bedrag van € 143.100. Dit bedrag is door eiseres voldaan.
11. Bij brief van 25 juni 2018 heeft eiseres tegen de voldoening van overdrachtsbelasting bezwaar gemaakt. Eiseres heeft bij brief van 20 augustus 2018 afgezien van het recht om gehoord te worden.
Geschil
12. In geschil is het antwoord op de vraag of de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onder b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: de bedrijfsopvolgings-vrijstelling) van toepassing is op de verkrijging van de onroerende zaken kadastraal bekend als gemeente [Q] sectie K nummers 902, 1062,1064 en 946. Eiseres beantwoordt die vraag bevestigend. Verweerder is de tegenovergestelde mening toegedaan.
13. Eiseres is van mening dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling van toepassing is, omdat de arresten van de Hoge Raad van 23 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AU8559 en 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ7580 in deze situatie kunnen worden toegepast. Ook wijst zij in dit kader op het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2110 (deze arresten hierna ook te noemen: de doorkijkarresten). Eiseres erkent dat er verschillen zijn tussen de onderhavige zaak en die van de doorkijkarresten, maar bestrijdt dat er sprake is van een verkrijging van alleen maar de onroerende zaken zelf, omdat naar haar mening sprake is van een bedrijfsopvolging die in twee fases heeft plaatsgevonden.
14. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en verzoekt om restitutie van de door haar voldane overdrachtsbelasting. Daarnaast verzoekt zij verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep.
15. Verweerder is van mening dat de doorkijkarresten op de onderhavige situatie niet van toepassing zijn. Er worden slechts losse onroerende zaken overgedragen waarop de bedrijfsopvolgingsvrijstelling niet van toepassing is. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
16. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 (hierna: Wbr) wordt onder de naam overdrachtsbelasting een belasting geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. De belasting bedraagt 6 percent (artikel 14, eerste lid, van de Wbr).
17. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wbr is onder algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de verkrijging door een of meer kinderen, kleinkinderen, broers, zusters, of hun echtgenoten, van een ondernemer van goederen die behoren tot en dienstbaar zijn aan diens onderneming die wat bedrijfsvoering betreft, in haar geheel (al dan niet in fasen) door de verkrijger of verkrijgers wordt voortgezet.
18. De rechtbank stelt vast dat eiseres op 15 mei 2018 onroerende zaken heeft verkregen.
18. De rechtbank stelt eveneens vast dat ter zake van deze verkrijging niet aan de voorwaarden voor toepassing van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling is voldaan. Immers, eiseres behoort niet tot de in die vrijstelling genoemde kring van verkrijgers, de vervreemders zijn geen ondernemer in de zin van de vrijstelling en de verkregen goederen behoren niet tot een onderneming in de zin van de vrijstelling.
20. Eiseres stelt dat de bedrijfsopvolgingsvrijstelling op grond van de doorkijkarresten ook op haar verkrijging van 15 mei 2018 van toepassing is.
21. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de doorkijkarresten alle betrekking hebben op de overdracht van aandelen die op grond van de fictie van artikel 4, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wbr aangemerkt worden als onroerende zaken. In al die gevallen zou een vrijstelling van toepassing zijn geweest als geen overdracht van aandelen had plaats gevonden, maar van de in die aandelen belichaamde onroerende zaken zelf. Aan alle (overige) voorwaarden voor de aan de orde zijnde vrijstellingen was in die arresten voldaan. Zo was in het hiervoor genoemde arrest van 30 november 2018, dat eveneens betrekking had op de bedrijfsopvolgingsvrijstelling, de vervreemder de moeder van de verkrijger, dreef het lichaam een onderneming in de zin van de vrijstelling en behoorden de goederen tot en waren deze dienstbaar aan deze onderneming, die wat de bedrijfsvoering betreft door de verkrijger werd voortgezet. De rechtbank verwijst daarbij naar de rechtsoverwegingen 2.3.4. en 2.3.5. van dit arrest. De rechtbank leest hierin geen aanwijzingen dat deze jurisprudentie een wijdere strekking heeft in de zin zoals eiseres voorstaat. De doorkijkarresten hebben tot gevolg dat de fictie van artikel 4, eerste lid, aanhef en letter a, van de Wbr wordt beperkt en niet, zoals eiseres bepleit, dat de werking van de bedrijfsopvolgingsvrijstelling wordt uitgebreid.
22. Bij de verkrijging van eiseres is immers sprake van een geheel andere situatie. Eiseres verkrijgt geen aandelen, maar onroerende zaken. Er kan dus niet door aandelen heen gekeken worden naar achterliggende onroerende zaken. Bij de verkrijging van deze onroerende zaken wordt niet aan de voorwaarden voor (in dit geval) de bedrijfsopvolgingsvrijstelling voldaan. Daarom is sprake van een belaste verkrijging.
23. Dat de verkrijging door eiseres het sluitstuk zou zijn van een in fases verlopen opvolging maakt dit niet anders. Het gaat tenslotte om de vraag of aan de in de wet gestelde voorwaarden wordt voldaan.
24. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Westerbaan, voorzitter, mr. J.M.W. van de Sande en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. |