Einde inhoudsopgave
Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties
Artikel 46 Opleiding tot architect
Geldend
Geldend vanaf 17-01-2014
- Bronpublicatie:
20-11-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 2013/55/EU)
- Inwerkingtreding
17-01-2014
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
20-11-2013, PbEU 2013, L 354 (uitgifte: 28-12-2013, regelingnummer: 2013/55/EU)
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
EU-recht / Marktintegratie
1.
De opleiding tot architect omvat:
- a)
in totaal hetzij ten minste vijf jaar studie op voltijdbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt afgelegd; of
- b)
niet minder dan vier jaar studie op voltijdbasis aan een universiteit of een vergelijkbare onderwijsinstelling ter afsluiting waarvan met goed gevolg een examen op universitair niveau wordt afgelegd, vergezeld van een certificaat ten bewijze dat een beroepsstage van twee jaar is volbracht, in overeenstemming met lid 4.
2.
Architectuur moet het belangrijkste onderdeel zijn van de in lid 1 bedoelde studie. De studie besteedt evenveel aandacht aan de theoretische als aan de praktische aspecten van de architectuuropleiding en waarborgt ten minste de verwerving van de volgende kennis, vaardigheden en competenties:
- a)
vermogen tot architectonische vormgeving die zowel aan esthetische als aan technologische eisen voldoet;
- b)
passende kennis van de geschiedenis en de theorie van de architectuur en de aanverwante kunstvormen, technologische vakken en menswetenschappen;
- c)
kennis van de beeldende kunsten voor zover deze van invloed kunnen zijn op de kwaliteit van de architectonische vormgeving;
- d)
passende kennis van stedenbouwkunde, planologie en de in de planologie gebruikte technieken;
- e)
inzicht in de relatie tussen mensen en architectonische constructies en tussen architectonische constructies en hun omgeving, alsmede in de noodzaak om architectonische constructies en de ruimten daartussen af te stemmen op menselijke behoeften en maatstaven;
- f)
inzicht in het architectenberoep en de rol van de architect in de maatschappij, met name bij het maken van projecten waarin rekening wordt gehouden met sociale factoren;
- g)
inzicht in de onderzoeks- en voorbereidingsmethoden bij het maken van projecten;
- h)
inzicht in de problemen op het gebied van het constructief ontwerp, de constructie en de civiele bouwkunde in verband met het ontwerpen van gebouwen;
- i)
passende kennis van de natuurkundige en technologische vraagstukken, alsmede van de functie van het gebouw, met het oog op het verschaffen van binnencomfort en bescherming tegen weersomstandigheden in het kader van duurzame ontwikkeling;
- j)
de nodige vaardigheden als ontwerper teneinde binnen de door begrotingsfactoren en bouwvoorschriften gestelde grenzen te kunnen voldoen aan de eisen van de gebruikers van het bouwwerk;
- k)
passende kennis van de industrieën, organisaties, voorschriften en procedures die een rol spelen bij de omzetting van ontwerpen in gebouwen en het inpassen van plannen in de ruimtelijke ordening.
3.
Het aantal jaar academische opleiding als bedoeld in de leden 1 en 2 kan bovendien worden uitgedrukt in equivalente ECTS-studiepunten.
4.
De in lid 1, onder b), bedoelde beroepsstage wordt pas verricht na de voltooiing van de eerste drie jaar van de studie. Tijdens ten minste een jaar van de beroepsstage wordt voortgebouwd op de tijdens de studie verworven kennis, vaardigheden en competenties als bedoeld in lid 2. Daartoe wordt de beroepsstage gevolgd onder toezicht van een door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong erkende persoon of instantie. Deze stage onder toezicht mag in om het even welk land worden gevolgd. De beroepsstage wordt door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van oorsprong geëvalueerd.