Vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 29-10-2021, nr. 21-005008-20
ECLI:NL:GHARL:2021:10336
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
29-10-2021
- Zaaknummer
21-005008-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:10336, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 29‑10‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:282
Uitspraak 29‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Vernietiging van het vonnis van de rechtbank ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. Opname van een nadere overweging met betrekking tot het bewijs. Veroordeling voor belaging tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 3 jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden alsook een taakstraf van 120 uren. Oplegging van een dadelijk uitvoerbaar verklaard contactverbod en een gebiedsverbod voor de duur van 3 jaren. Toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot € 2.289,90 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005008-20
Uitspraak d.d.: 29 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2020 met parketnummer 18-219856-20 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank met dien verstande dat ten aanzien van de deels voorwaardelijke gevangenisstraf twee bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd, inhoudende een meldplicht en een ambulante behandelverplichting. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. Albayrak, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 december 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van belaging veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft de rechtbank twee maatregelen zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, inhoudende een contactverbod met slachtoffer [benadeelde partij] en een gebiedsverbod, die de rechtbank beide dadelijk uitvoerbaar heeft verklaard. Tot slot heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde partij] toegewezen tot een bedrag van € 2.289,90 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [benadeelde partij] . Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof het vonnis met aanvulling van de gronden bevestigen, nu het daartoe aanleiding ziet gelet op de door de rechtbank gehanteerde bewijsoverweging.
Nadere overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.1.
Het hof stelt op grond van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Uit de verklaringen van aangeefster voorzien van uitgebreide logboeken, de processen-verbaal van bevindingen, de verklaring van getuige [getuige1] (broer van aangeefster), de verklaring van getuige [getuige2] en de verklaring van getuige [getuige3] blijkt dat verdachte een lange periode, namelijk van 23 februari 2019 tot en met 17 juni 2020, meerdere keren per dag met zijn auto of met zijn fiets langs het huis is gereden van aangeefster en dat aangeefster verdachte in haar dagelijkse leven overal in [plaats1] tegenkwam. Dit terwijl aangeefster op niet mis te verstane wijze aan verdachte kenbaar had gemaakt dat zij geen interesse in hem heeft en dat hij haar met rust moet laten. Tevens maakte verdachte manoeuvres op de (snel)weg die niet passen bij de verklaring van verdachte dat hij enkel naar zijn werk reed, waarbij aangeefster verdachte meermalen heeft herkend. Tot slot blijkt dat het na de stopgesprekken in aanwezigheid van de politie en de broer van aangeefster een tijdje rustig is geweest, voordat aangeefster verdachte weer overal in [plaats1] tegenkomt. Uit de verklaringen van aangeefster blijkt dat het gedrag van verdachte veel indruk op haar heeft gemaakt en dat zij veel last heeft van het gedrag van verdachte.
Het hof is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer - naar objectieve maatstaven bezien - zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. Hierbij verwijst het hof in het bijzonder naar de inhoud van voornoemde door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en in het bijzonder naar de uitvoerige logboeken van aangeefster. Uit deze bewijsmiddelen komt naar voren dat de verdachte op indringende en intensieve wijze heeft geprobeerd met het slachtoffer in contact te komen, terwijl het slachtoffer vanaf februari 2019 al aan de verdachte te kennen heeft gegeven van zijn toenaderingen niet gediend te zijn. De gevolgen die de gedragingen van de verdachte in het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer teweeg hebben gebracht zijn overduidelijk zeer negatief van aard en duren tot op de dag van vandaag voort, zo blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring die het slachtoffer ter terechtzitting van het hof d.d. 15 oktober 2021 heeft voorgelezen.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheid dat het niet verdachte zijn intentie was om aangeefster te stalken, wat overigens niet blijkt uit het dossier, doet hier niet aan af. Zo blijkt uit het arrest van de Hoge Raad d.d. 20 september 2016 dat de opvatting dat het opzet van de verdachte moet zijn gericht op de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte wil sprake zijn van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, Sr, onjuist is.2.Tot slot doet ook het gegeven dat de belaging rustiger periodes van contact heeft gekend geenszins af aan de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. De belaging is immers blijkens de bewijsmiddelen aangevangen in februari 2019 en de tenlastegelegde handelingen hebben in afwisselende mate plaatsgevonden in de volledige tenlastegelegde periode.
Het hof acht daarmee bewezen dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belaging van het slachtoffer [benadeelde partij] in de periode van 23 februari 2019 tot en met 17 juni 2020 te [plaats1] . Hij heeft door verschillende belagingshandelingen zoals hierboven omschreven een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster, wat haar tot op de dag van vandaag diep raakt. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de geestelijke integriteit van aangeefster. Dit ondanks het feit dat het slachtoffer, zoals blijkt uit haar verklaringen die zich in het dossier bevinden, absoluut geen prijs stelde op welke vorm van contact dan ook met verdachte. Daar komt bij dat verdachte stopgesprekken met de politie heeft genegeerd. Verdachte lijkt zich aldus in slechts zeer beperkte mate rekenschap te geven van zijn handelen en de impact die dit nog steeds op het leven van het slachtoffer heeft. Het hof houdt daar bij het bepalen van de strafmaat uitdrukkelijk rekening mee.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier, in het bijzonder het door de verdediging ingebrachte voorlichtingsrapport opgesteld door [naam1] d.d. 17 september 2021, en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken. Van belang is dat verdachte een fulltimebaan heeft als senior business controller en is woonachtig in dezelfde woonplaats als aangeefster. Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof opgegeven open te staan voor een (ambulante) behandeling via GGZ Drenthe. Rapporteur [naam1] schrijft dat de kwetsbaarheid van verdachte lijkt te zitten op het punt dat hij geneigd is zijn omgeving vanuit een rationeel en beredeneerd (voor hem veilig) standpunt te benaderen om op die wijze grip te hebben en te houden op zijn bestaan. Zijn op de eerste plaats rationele benadering van personen kan hem in de problemen brengen wanneer hij geconfronteerd wordt met meer primaire en emotionele reacties. Hij is dan geneigd te verstrakken en zich terug te trekken binnen zijn eigen veiligheid. Zijn beperking zit op het vlak van zijn sociaalmaatschappelijke verhoudingen. Verdachte lijkt problemen te hebben met het zich op gedragsniveau vrij onder anderen te begeven en zich daarbinnen te kunnen handhaven. Tot slot is van belang dat de advocaat-generaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 oktober 2021 heeft aangegeven dat de reclassering openstaat voor het houden van toezicht op de naleving van bijzondere voorwaarden waaronder een ambulante behandeling en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het hof is van oordeel dat oplegging van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Voor een andere, mildere strafmodaliteit, komt verdachte, gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde feit, niet in aanmerking. De op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden dient tevens als stok achter de deur teneinde te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Voorts acht het hof het noodzakelijk dat verdachte met zichzelf aan de slag gaat. Daartoe vindt het hof steun in het rapport van dhr. [naam1] . In dat advies en het voornoemde standpunt van de advocaat-generaal, ziet het hof aanleiding om bijzondere voorwaarden te verbinden aan de voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof legt verdachte daarom op een meldplicht bij Reclassering Nederland en een ambulante behandelverplichting bij GGZ Drenthe of een soortgelijke instelling. Op die manier kan verdachte onder toezicht van de reclassering stappen ondernemen om zijn persoonlijkheidsproblematiek aan te pakken.
Tot slot legt het hof twee maatregelen strekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte op ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een contact- en gebiedsverbod zoals nader omschreven. Oplegging daarvan acht het hof noodzakelijk ter voorkoming van strafbare feiten. Het hof verklaart deze maatregelen dadelijk uitvoerbaar, nu op grond van hetgeen ter terechtzitting van het hof is besproken er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens het slachtoffer [benadeelde partij] .
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.289,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft haar vordering in hoger beroep gehandhaafd.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, gelet op bepleite vrijspraak van het tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij de immateriële schadevergoeding te beperken tot een hoogte van € 1.000,-. Voorts is niet betwist dat aangeefster (immateriële) schade heeft geleden door het tenlastegelegde feit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. De immateriële schade is naar het oordeel van het hof naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen op een bedrag van € 2.250,- . Verdachte is tot vergoeding van de materiële en immateriële schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, locatie Assen, Amerikaweg 3a, 9407TJ te Assen, dan wel via het telefoonnummer van Reclassering Nederland 088-8041103, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de volledige proeftijd onder behandeling zal stellen van GGZ Drenthe, locatie Blankenstein, Blankenstein 550, 7943 PA te Meppel of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen, zolang de reclassering dan wel de zorgverlener dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en de zorgverlener.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren zich niet bevindt in het gebied dat aan de noordelijke kant begrensd wordt door de [adres1] , aan de westelijke kant door de [adres2] , aan de zuidelijke kant door de [adres3] en aan de oostelijke kant door de [adres4] , allen te [plaats1] . Met uitzondering van onderbouwd huisartsbezoek aan [naam2] en onderbouwd bezoek aan [naam3] . Daarnaast is het veroordeelde toegestaan te komen op de [adres2] , die in Noordelijke richting overgaat in de [adres1] , tot aan het punt waarop de [adres1] en de [adres5] bij elkaar komen. Het gebiedsverbod, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, zal derhalve thans het gebied omvatten zoals getoond op de kaart die als bijlage bij dit arrest is gevoegd, waarbij het gedeelte met de doorgetrokken lijn aangeeft welk gedeelte niet toegankelijk is voor veroordeelde en waarbij het gedeelte met de onderbroken lijn aangeeft waar veroordeelde zich wel mag begeven, maar van waaruit hij niet verder het gebied in mag.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 3 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [benadeelde partij] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op en zal in totaal ten hoogste zes maanden bedragen.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 2.289,90 (tweeduizend tweehonderdnegenentachtig euro en negentig cent) bestaande uit € 39,90 (negenendertig euro en negentig cent) materiële schade en € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.289,90 (tweeduizend tweehonderdnegenentachtig euro en negentig cent) bestaande uit € 39,90 (negenendertig euro en negentig cent) materiële schade en € 2.250,00 (tweeduizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 32 (tweeëndertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 juni 2020.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Bijlage ten aanzien van het gebiedsverbod ex art. 38v van het Wetboek van Strafrecht
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 29 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑10‑2021
Zie HR 20 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2138.