V-N 2021/17.8
Hoge Raad bepaalt civielrechtelijke aansprakelijkheid voor VPB-schuld na handel in HIR-lichaam
HR 29-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:143, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
29 januari 2021
- Magistraten
De Groot, Streefkerk, Van Loon, Tanja-van den Broek, Faase
- Zaaknummer
19/03242
19/03245
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS263655:1
- Vakgebied(en)
Vennootschapsbelasting / Winstbepaling
Inkomstenbelasting / Winst
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:143, Uitspraak, Hoge Raad, 29‑01‑2021
ECLI:NL:PHR:2020:546, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 29‑05‑2020
- Wetingang
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat er causaal verband bestaat tussen de wanprestatie van PSH en de schade van A bv. Dat de HIR ook zonder de wanprestatie van PSH volledig zou zijn vrijgevallen, is niet van belang.
Samenvatting
Drafcentrum Hilversum bv (Drafcentrum) beschikt over een herinvesteringsreserve (HIR). Omdat een herinvestering in een draf- en renbaan in Almere niet doorgaat, wordt op aanwijzing van A bv besloten om binnen de herinvesteringstermijn te investeren in vastgoedparticipaties. Drafcentrum boekt de HIR op 31 december 2003 af op de kostprijs van de vastgoedparticipaties en Paardensport Vereniging ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.