HR 16 februari 1993, LJN AD1827, NJ 1993/604; HR 3 april 2012, LJN BV7417.
HR, 02-07-2013, nr. 11/05682
ECLI:NL:HR:2013:122, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
02-07-2013
- Zaaknummer
11/05682
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:122, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑07‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:80, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2010:BN9352, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2013:80, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑06‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:122, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0315
Uitspraak 02‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Verzuim vertaling essentiële onderdelen aanzegging in h.b.. Artt. 409.2 en 588.2 Sv. I.c. hadden de essentiële onderdelen van de aanzegging van het h.b. in de Franse taal dienen te worden vertaald, hetgeen niet is gebeurd. Dit verzuim behoeft niet tot cassatie te leiden nu, door het rechtsgeldig betekend zijn van de appeldagvaarding - waarbij een afschrift van die dagvaarding met daaraan gehecht een in het Frans gestelde vertaling daarvan - is verzonden aan het door verdachte opgegeven adres is Frankrijk, aan de strekking van art. 409.2 Sv is voldaan (vgl. HR LJN BV7417).
Partij(en)
2 juli 2013
Strafkamer
nr. 11/05682
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2010, nummer 20/001029-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat art. 409, tweede lid, Sv, art. 588, tweede lid, Sv en art. 6 EVRM zijn nageleefd, nu (de essentiële onderdelen van) de aanzegging van het hoger beroep aan de verdachte niet in de Franse taal zijn vertaald.
2.2.
Het procesverloop - voor zover in cassatie van belang - is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.
2.3.
Uit het bepaalde in art. 588, tweede lid, Sv vloeit voort dat in het onderhavige geval de essentiële onderdelen van de aanzegging van het hoger beroep van 10 maart 2010, welke aangetekend naar het door de verdachte in Frankrijk opgegeven adres is verzonden, in de Franse taal hadden dienen te worden vertaald. Nu uit de stukken van het geding van zulk een vertaling niet blijkt, moet het er voor worden gehouden dat een dergelijke vertaling niet heeft plaatsgevonden, zodat het middel in zoverre terecht is voorgesteld.
2.4.
Dit behoeft echter niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak te leiden. Het in art. 409, tweede lid, Sv opgenomen voorschrift strekt ertoe de processuele positie van de verdachte in die zin te beschermen dat hij zo tijdig op de hoogte geraakt van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep als nodig is voor de voorbereiding van zijn verdediging. Uit de stukken van het geding blijkt dat de appeldagvaarding voor de terechtzitting van 15 juni 2010 op rechtsgeldige wijze is betekend, waarbij een afschrift van die dagvaarding - met daaraan gehecht een in het Frans gestelde vertaling daarvan - is verzonden aan het door de verdachte opgegeven adres in Frankrijk. Onder die omstandigheden kan worden aangenomen dat aan de zojuist weergegeven strekking van art. 409, tweede lid, Sv is voldaan (vgl. HR 3 april 2012, LJN BV7417, rov. 2.3).
2.5.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 juli 2013.
Conclusie 11‑06‑2013
Nr. 11/05682 Zitting: 11 juni 2013 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 5 oktober 2010 de verdachte wegens “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
2. Namens de verdachte heeft mr. N.A.F. van den Heuvel, advocaat te Helmond, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, advocaat te Maastricht, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel, dat uiteenvalt in twee deelklachten, komt op tegen een oordeel dat ligt besloten in het bestreden arrest, te weten ‘s hofs oordeel dat is voldaan aan de voorschriften van de artikelen 409 Sv, 588, tweede lid Sv en artikel 6 EVRM omdat de aanzegging van het hoger beroep rechtsgeldig aan de verdachte is betekend en met de behandeling van het hoger beroep een aanvang kon worden gemaakt.
4. Voor een beoordeling van de zaak is het volgende procesverloop van belang.
(i). De verdachte en ene [betrokkene] zijn op 6 november 2009 rijdend op de snelweg A2 uit de richting van Maastricht en in de richting van de Belgische grens tot stilstand gebracht. Bij onderzoek in hun voertuig zijn ruim 600 gram heroïne en ongeveer 5 gram cocaïne aangetroffen.
(ii). De verdachte is op drie dagen, te weten 6, 7 en 8 november 2009 verhoord, en dit in de Franse taal, telkens met behulp van een tolk. In het proces-verbaal van 7 november 2009 (blz. 62 proces-verbaal van politie) staat vermeld dat de verdachte als zijn adres heeft opgegeven: [a-straat 1], [plaats]. De verdachte heeft dit proces-verbaal (naar luidt van dit proces-verbaal) ondertekend.
(iii). De verdachte is gedagvaard voor de terechtzitting van de rechtbank te Maastricht van 3 februari 2010. De dagvaarding is blijkens de akte van uitreiking aan de verdachte in persoon uitgereikt op zijn detentieadres.
(iv). Bij vonnis van 17 februari 2010 is de verdachte vrijgesproken van het hem tenlastegelegde en is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de controlebevoegdheid van artikel 160 WVW was misbruikt en dat na bewijsuitsluiting van het aantreffen van de verdovende middelen onvoldoende bewijsmateriaal resteerde. Ook de verklaringen van de verdachte en van de genoemde [betrokkene] zijn volgens de rechtbank het rechtstreekse gevolg van het onrechtmatige stilhouden van het voertuig en zij kunnen om die reden niet bijdragen tot het bewijs, aldus oordeelde de rechtbank.
(v). De officier van justitie heeft van deze beslissing hoger beroep ingesteld en heeft een appelschriftuur ingediend.
(v). Een aanzegging hoger beroep d.d. 10 maart 2010 is aangetekend verzonden aan de verdachte, met vermelding van het adres: “[plaats] (Frankrijk), [a-straat 1]”, zijnde het door de verdachte opgegeven adres. Een schriftelijke mededeling van de TNT Post bevat eveneens de vermelding van de naam van de verdachte, alsmede van het hiervoor genoemde adres, en bevat naast een handgeschreven vermelding van de datum van 15 maart 2010, de handgeschreven naam van de verdachte, alsmede een handtekening die grote overeenkomsten vertoont met de handtekeningen van (naar ik aanneem) de verdachte onder de processen-verbaal van 6, 7 èn 8 november 2009. Naar een vertaling van (de essentie van) de aanzegging hoger beroep heb ik tevergeefs gezocht.
(vi). De verdachte is in hoger beroep gedagvaard voor de terechtzitting van 15 juni 2010. De dagvaarding vermeldt het door de verdachte opgegeven adres. Aan het ‘dubbel’ van de dagvaarding is een in het Frans gestelde vertaling ervan gehecht. Blijkens de akte van uitreiking is de dagvaarding op 10 mei 2010 uitgereikt aan de griffier, aangezien van de verdachte in Nederland geen vaste woon- of verblijfplaats bekend was, en op dezelfde dag over de post verzonden aan het meergenoemde adres in [plaats].
(vii). Het gerechtshof heeft op de terechtzitting van 15 juni 2010, na expliciete vaststelling dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was betekend, de zaak inhoudelijk behandeld, buiten aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsvrouw, en nadat verstek was verleend. De raadsvrouw had desgevraagd telefonisch laten weten niet te zullen verschijnen, aangezien zij geen contact heeft gehad met de verdachte. Het hof heeft op die zitting een aantal onderzoeksvragen geformuleerd en het onderzoek geschorst tot de terechtzitting van 21 september 2010.
(viii). De verdachte is opgeroepen voor de terechtzitting van 21 september 2010. De oproeping vermeldt het door de verdachte opgegeven adres. Aan het ‘dubbel’ van de oproeping is een in het Frans gestelde vertaling ervan gehecht. Blijkens de akte van uitreiking is de oproeping op 12 augustus 2010 uitgereikt aan de griffier, aangezien van de verdachte in Nederland nog immer geen vaste woon- of verblijfplaats bekend was, en op dezelfde dag over de post verzonden aan het meergenoemde adres in [plaats].
(ix). Op de zitting van 21 september 2010 is de verdachte, ofschoon volgens het hof behoorlijk opgeroepen, wederom niet verschenen. Evenmin is de raadsvrouw van de verdachte verschenen. Zij heeft middels een faxbericht kenbaar gemaakt dat zij niet op de terechtzitting zal verschijnen aangezien zij geen contact heeft met de verdachte en evenmin door hem is gemachtigd. Het onderzoek is wegens gewijzigde samenstelling opnieuw aangevangen, en na een behandeling van de zaak gesloten.
(x). Vervolgens is het bestreden arrest gewezen op 5 oktober 2010.
5. Blijkens de toelichting beoogt het middel in de eerste plaats te klagen over ‘s hofs verzuim om te onderzoeken of het adres waarnaar de aanzegging hoger beroep is verstuurd wel het juiste adres van de verdachte in Frankrijk betrof. De juiste benaming van de beoogde straat is volgens de steller van het middel: ‘[a-straat 1]’. Het hof had dit evenals de steller van het middel eenvoudig kunnen achterhalen op internet, aldus luidt de klacht.
6. Deze klacht faalt echter, alleen al doordat uit de akte met bijlage bij het afschrift van de aanzegging hoger beroep kan worden afgeleid dat het gerechtelijke schrijven aan de verdachte in persoon is overhandigd. De juiste schrijfwijze van de straatnaam van verdachtes woning is dan niet meer van belang. De schriftelijke mededeling is hoe dan ook te bestemder plaatse aangekomen.
7. In de tweede plaats klaagt het middel over het ontbreken van een vertaling in de Franse taal van de aanzegging hoger beroep. Het hof had als gevolg daarvan niet mogen overgaan tot een behandeling van het hoger beroep, aldus de steller van het middel.
8. De verdachte woont in Frankrijk en heeft de Franse nationaliteit. Hij is door de politie gehoord met behulp van een tolk. De rechtbank heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2010 vastgesteld dat de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst, doch wel de Franse. Zoals gezegd heb ik onder de stukken van het geding geen Franse vertaling van de aanzegging hoger beroep aangetroffen, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de toezending van een dergelijke vertaling achterwege is gebleven.
9. De verplichting het hoger beroep van de officier van justitie aan te zeggen aan de verdachte die (nog) niet in appel is gekomen, vloeit voort uit artikel 409 Sv, dat voor zover relevant luidt:
“2. Indien hoger beroep alleen door de officier van justitie is ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaatsgehad, geen gevolg gegeven, dan nadat het beroep aan de verdachte is betekend.
3. Is het hoger beroep door de officier van justitie de verdachte niet in persoon betekend, dan vindt het tweede lid overeenkomstige toepassing, zolang de termijn voor het instellen van hoger beroep voor de verdachte niet is verstreken dan wel, indien de verdachte inmiddels hoger beroep heeft ingesteld, zolang de termijn voor het indienen van een schriftuur als bedoeld in artikel 410 niet is verstreken.
4. Indien de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis waarbij de verdachte van de gehele telastlegging is vrijgesproken, terwijl het vonnis is gewezen nadat de dagvaarding of oproeping om op de terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen of de aanzegging of oproeping voor de nadere terechtzitting aan de verdachte niet in persoon is gedaan of betekend en zich geen andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of van de nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaatsgehad, geen gevolg gegeven, dan nadat het hoger beroep aan de verdachte in persoon is betekend.”
10. Het tweede lid van deze bepaling strekt ertoe de processuele positie van de verdachte in die zin te beschermen dat hij zo tijdig als nodig is voor de voorbereiding van zijn verdediging op de hoogte is van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep.1.Bovendien, en daartoe strekt met name het derde lid, moet worden voorkomen dat het beroep van de officier van justitie wordt behandeld voordat de appeltermijn voor de verdachte is verstreken, omdat anders dezelfde zaak tweemaal in hoger beroep zou moeten dienen.2.
Terzijde zij opgemerkt dat het vierde lid bij de Wet stroomlijnen hoger beroep is ingevoegd. Daarmee is beoogd tegen te gaan dat een verdachte, die er niet van op de hoogte is dat er een vervolging tegen hem gaande is, in hoger beroep wordt veroordeeld. Dit vierde lid is op de voorliggende zaak niet van toepassing, maar heb ik U omwille van de volledigheid niet willen onthouden. Ik kom op een en ander nog terug.
11. Een verplichting tot een toezending van de vertaling van een gerechtelijk schrijven vloeit onder omstandigheden voort uit art. 588, tweede lid, Sv, dat als volgt luidt:
“De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.”
12. Die verplichting tot toezending van een vertaling is op 1 juli 2004 gecodificeerd teneinde gevolg te geven aan art. 5 van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, gesloten te Brussel op 29 mei 2000, Trb. 2000, 96), de EU-Rechtshulpovereenkomst.3.Deze luidt voor zover relevant:
“3. Wanneer aannemelijk is dat de geadresseerde de taal waarin het gerechtelijk stuk is gesteld niet beheerst, dient dit - althans de essentie ervan - te worden vertaald in de taal of één der talen van de lidstaat op het grondgebied waarvan de geadresseerde verblijft. Indien de autoriteit waarvan het gerechtelijk stuk uitgaat, weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk - althans de essentie ervan - te worden vertaald in die andere taal.
4. Bij alle gerechtelijke stukken wordt de mededeling gevoegd dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij andere autoriteiten in die lidstaat inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten met betrekking tot het stuk. Lid 3 is van toepassing op die mededeling.”
13. Uit een en ander vloeit voort dat een Franse vertaling van de essentie van de aanzegging van het OM-appel niet had mogen ontbreken. Het middel klaagt daarover terecht. Ofschoon over het ontbreken daarvan in cassatie niet wordt geklaagd, stel ik vast dat ook is verzuimd om in de Franse taal mede te delen dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan de aanzegging hoger beroep uitgaat of bij andere autoriteiten in die lidstaat inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten met betrekking tot die aanzegging.
14. De vraag rijst welke gevolgen aan (in elk geval) het eerste verzuim moeten worden verbonden.
15. Ter beantwoording van die vraag keer ik eerst terug naar de strekking van artikel 409, tweede en derde lid, Sv. Het belang van de toezending van een vertaling van een gerechtelijke mededeling is immers rechtstreeks gerelateerd aan het in die bepaling beschermde belang van de toezending van de gerechtelijke mededeling zelf. Zoals hiervoor gezegd stelt art. 409 Sv zich ten doel te bewerkstelligen dat de verdachte tijdig op de hoogte wordt gebracht van de voortzetting van de procedure, thans in hoger beroep, zodat hij zijn verdediging daarop kan inrichten. Dit doel kan evenwel ook worden bereikt door bijvoorbeeld een tijdige appeldagvaarding.4.
16. De tweede rechtsgrond voor deze bepaling, met name die van het derde lid, betreft het verhinderen dat de zaak in hoger beroep wordt behandeld nog voordat de appeltermijn voor de verdachte is verstreken. Punt is echter dat de verdachte in de voorliggende zaak in eerste aanleg integraal is vrijgesproken, zodat er dus voor hem ingevolge art. 404, eerste lid Sv geen hoger beroep open stond.
17. Aangezien de veronachtzaming van het bepaalde in art. 409 Sv niet uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd, stond het hof derhalve uitsluitend voor de vraag of eventuele defecten aan de aanzegging hoger beroep ingevolge het tweede lid van art. 409 Sv de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting verhinderden. Ik leid uit Uw rechtspraak af dat het antwoord daarop afhangt van alle omstandigheden van het geval, hetgeen van de feitenrechter een casuïstische aanpak vergt.
18. De systematiek die Uw Raad m.i. in deze hanteert is om de vraag naar de rechtsgeldigheid van de uitreiking van het gerechtelijke schrijven uitsluitend te beantwoorden aan de hand van de betekeningsvoorschriften, en door die vrij scherp te onderscheiden van de naleving van de verplichting tot vertaling van de inhoud van het gerechtelijke schrijven.5.Ik citeer HR 18 april 2006, LJN AV1156, NJ 2006/275:
“Het eerste middel berust op de opvatting dat het ontbreken van een vertaling van de inleidende dagvaarding in een taal die de verdachte begrijpt de nietigheid van die dagvaarding meebrengt. Die opvatting is onjuist. Wel behoort de rechter, indien hij van oordeel is dat de verdachte door die omstandigheid in zijn verdediging is geschaad, het onderzoek ter terechtzitting te schorsen opdat de verdachte alsnog op de hoogte kan worden gesteld van de tegen hem ingebrachte beschuldiging (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317, rov. 3.20.d).”
Indien het verzuim van de voorschriften van art. 588, tweede lid Sv en art. 5, derde en vierde lid EU-Rechtshulpovereenkomst om van de essentiële onderdelen van een gerechtelijke mededeling een vertaling mee te zenden daartoe aanleiding geeft, zal de rechter het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen teneinde alsnog een vertaling aan de verdachte te doen toekomen.6.Voor nietigverklaring van bijvoorbeeld een dagvaarding of oproeping geeft dit verzuim dus geen aanleiding.
19. Gewapend met deze kennis wordt m.i. vrij snel duidelijk dat ook de tweede deelklacht van het middel faalt. De aanzegging in hoger beroep is de verdachte (in persoon) uitgereikt op het door hem opgegeven adres in Rambervillers. Daarmee is aan het voorschrift van art. 409, tweede lid Sv voldaan. Na de vaststelling dat de dagvaarding in hoger beroep rechtsgeldig was betekend, had het hof dus verstek mogen verlenen tegen de verdachte. Het hof heeft vervolgens kennelijk geoordeeld dat er geen aanleiding was voor schorsing van het onderzoek ter terechtzitting en dat daarmee een aanvang kon worden gemaakt.
20. Ik acht dat oordeel niet getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk. Het verzuim om de verdachte van de aanzegging hoger beroep een vertaling toe te zenden, zoals voorzien in art. 588, tweede lid Sv en art. 5, derde en vierde lid EU-Rechtshulpovereenkomst, noopte het hof i.c. niet tot een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting. Ofschoon zelf niet in hoger beroep gekomen, mag van de verdachte die in persoon een gerechtelijk schrijven krijgt uitgereikt m.i. wel enig initiatief worden verwacht. De verdachte heeft niettemin nagelaten zijn Nederlandse raadsvrouw te benaderen. Bovendien zijn hem de vertaalde dagvaarding alsmede de vertaalde oproeping zodanig tijdig uitgereikt dat hij zijn verdediging naar behoren moet hebben kunnen inrichten. Hij had het hof zo nodig kunnen verzoeken om uitstel indien noodzakelijk ter voorbereiding van zijn verdediging. De verdachte is dus niet geschaad in enig rechtens te respecteren belang.
21. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 RO te ontlenen motivering.
22. Ambtshalve wijs ik erop dat de redelijke termijn in de cassatiefase naar alle waarschijnlijkheid zal worden overschreden, aangezien namens de verdachte cassatie is ingesteld op 24 juni 2011. Dit pleegt tot strafvermindering te leiden. Gronden voor ambtshalve cassatie heb ik niet aangetroffen.
23. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf in de mate als de Hoge Raad gepast acht en tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑06‑2013
G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 790 – 791.
Wet van 18 maart 2004 tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Wet politieregisters en aanvulling van het Wetboek van Strafrecht met het oog op de uitvoering van de op 29 mei 2000 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst, door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, Stb. 2004, 107. Zie Kamerstukken II 2001/02, 28 351, nr. 3 (MvT), p. 14.
Vgl. het al genoemde HR 3 april 2012, LJN BV7417, waarin de appeldagvaarding tweeënhalve maand voorafgaande aan de terechtzitting in hoger beroep in persoon was uitgereikt, zodat het hof volgens Uw Raad mocht aannemen dat aan de strekking was voldaan en het hof geen blijk ervan hoefde te geven te hebben onderzocht of aan art. 409, tweede lid was voldaan.
Zie HR 12 september 2006, LJN AW4395: De opvatting dat de betekening aan de verdachte van het hoger beroep van de officier van justitie zoals bedoeld in art. 409, tweede lid Sv niet in het Nederlands mag geschieden indien aannemelijk is dat de verdachte deze taal niet begrijpt en dat in een dergelijk geval in appel geen verstek mag worden verleend tegen de afwezige verdachte, vindt geen steun vindt in het recht, in het bijzonder niet in art. 6 EVRM.
HR 14 februari 2012, LJN BU8758: Art. 588, tweede lid Sv jo. art. 5, derde en vierde lid EU-Rechtshulpovereenkomst. Hof had het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen teneinde alsnog de vertaling aan verdachte te doen toekomen, tenzij het aannemelijk had bevonden dat verdachte niet de in het maatschappelijke verkeer gebruikelijke maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de inhoud van de appeldagvaarding niet te zijner kennis komt.HR 6 november 2007, LJN BA7886: Art. 52 SUO. Het verzuim een afschrift van de appeldagvaarding te vertalen in de Duitse taal behoefde het hof geen aanleiding te geven het onderzoek te schorsen, nu van de verdachte - die een Nederlandse advocaat bepaaldelijk had gemachtigd hoger beroep in te stellen - mocht worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelde van de datum van de terechtzitting in hoger beroep.HR 16 januari 2007, LJN AZ3289, NJ 2007/68: Het hof, dat terecht de inleidende dagvaarding niet nietig heeft verklaard wegens het ontbreken van een vertaling daarvan, heeft ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheid dat niet is gebleken dat verdachte de inhoud van de dagvaarding is medegedeeld of dat aan hem een vertaling daarvan is uitgereikt in een taal die hij machtig is, leidt tot schorsing van de vervolging. Het hof had, indien het van oordeel zou zijn dat verdachte in de gegeven omstandigheden niet op de hoogte was van de beschuldiging, het onderzoek ter terechtzitting dienen te schorsen opdat hij alsnog daarvan op de hoogte kon worden gesteld.