Einde inhoudsopgave
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.34g
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
01-12-2023, Stcrt. 2023, 33937 (uitgifte: 13-12-2023, regelingnummer: 5031699)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
01-12-2023, Stcrt. 2023, 33937 (uitgifte: 13-12-2023, regelingnummer: 5031699)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
1.
Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, is de vreemdeling een bedrag van € 228 verschuldigd.
2.
In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling van Turkse nationaliteit aan wie het verrichten van arbeid is toegestaan ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, een bedrag van € 76 verschuldigd.
3.
In afwijking van het eerste lid is het toegelaten gezinslid van een vreemdeling als bedoeld in het tweede lid, ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 van de Wet of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, een bedrag van € 76 verschuldigd.
4.
Ter zake van de afgifte ter uitvoering van artikel 4.22, tweede lid, van het Besluit, van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder b en e, van de Wet blijkt, is de vreemdeling een bedrag van € 76 verschuldigd.