Einde inhoudsopgave
Burgerlijk Wetboek Boek 2
Artikel 334b [Vereisten voor splitsing]
Geldend
Geldend vanaf 01-02-1998
- Bronpublicatie:
24-12-1997, Stb. 1997, 776 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken: 24702)
- Inwerkingtreding
01-02-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
24-12-1997, Stb. 1997, 776 (uitgifte: 01-01-1997, kamerstukken: 24702)
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
1.
De partijen bij een splitsing moeten dezelfde rechtsvorm hebben.
2.
Wordt een verkrijgende rechtspersoon bij de splitsing opgericht, dan moet hij de rechtsvorm hebben van de splitsende rechtspersoon.
3.
Voor de toepassing van dit artikel worden de naamloze en de besloten vennootschap als rechtspersonen met de zelfde rechtsvorm aangemerkt.
4.
Bij splitsing van een vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij of stichting kunnen ook naamloze of besloten vennootschappen worden opgericht, mits de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing alle aandelen verkrijgt.
5.
Een ontbonden rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing, indien reeds uit hoofde van de vereffening een uitkering is gedaan.
6.
Een rechtspersoon mag niet partij zijn bij een splitsing gedurende faillissement of surséance van betaling.
7.
Een splitsende rechtspersoon mag in faillissement of surséance van betaling zijn, mits alle verkrijgende rechtspersonen bij de splitsing opgerichte naamloze of besloten vennootschappen zijn en de splitsende rechtspersoon daarvan bij de splitsing enig aandeelhouder wordt. Indien de splitsende rechtspersoon in faillissement is, kan de curator tot splitsing besluiten en rusten de verplichtingen die ingevolge deze en de volgende afdeling op het bestuur rusten, op de curator; indien de rechtspersoon in surséance van betaling is, behoeft het besluit tot splitsing de goedkeuring van de bewindvoerder. De tweede zin van artikel 334d, artikel 334f lid 2 onderdeel e voor zover het betreft de waarde van het deel van het vermogen dat de splitsende rechtspersoon zal behouden, artikel 334g lid 2, artikel 334i lid 1, artikel 334k, artikel 334w en artikel 334ff lid 3 gelden niet in faillissement; de tweede zin van artikel 334d en artikel 334w gelden niet in surséance.