De zaak waarvan herziening wordt gevraagd draagt parketnummer 96-195228-19. De aantekening van het mondeling vonnis d.d. 25 november 2019 bevindt zich als bijlage 1 bij het verzoekschrift. Tegen dit vonnis van de politierechter is op 31 december 2019 hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is op 17 april 2020 – drie weken na het indienen van het verzoekschrift tot herziening – weer ingetrokken. Het door de Hoge Raad van de rechtbank ontvangen dossier bevat geen betekeningsstukken van het verstekvonnis van 25 november 2019. Derhalve is op basis van de beschikbare stukken niet na te gaan of, en op welk moment de aanvrager op de hoogte is geraakt van het veroordelend vonnis. Het verzoekschrift stelt dat de aanvrager (eerst) op de hoogte is geraakt van het veroordelend vonnis door de brief van 16 december 2019 met de oproep om zich te melden ter zake van een openstaande gevangenisstraf. Deze brief is niet als bijlage aangehecht aan het verzoekschrift, maar bevindt zich wel in het politierechterdossier, aangehecht aan de akte hoger beroep van 31 december 2019. Voorts wordt in het verzoekschrift gesteld dat de aanvrager begin januari 2020 op de hoogte is geraakt van het feit dat de uitspraak inmiddels onherroepelijk is. Ik leid hieruit af dat de intrekking op 17 april 2020 op dit laatste gebaseerd is, maar kan dit op basis van de nu aanwezige stukken niet controleren. Hoe het ook zij, ik ga ervan uit dat op de datum van deze conclusie het veroordelend vonnis van de politierechter van 25 november 2019 onherroepelijk is.
HR, 10-11-2020, nr. 20/01230
ECLI:NL:HR:2020:1764
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
10-11-2020
- Zaaknummer
20/01230
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1764, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑11‑2020; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:1063
ECLI:NL:PHR:2020:1063, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑09‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1764
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0360
Uitspraak 10‑11‑2020
Inhoudsindicatie
Herziening. Rijden tijdens rijontzegging, art. 9.1 WVW 1994. Aangevoerd wordt dat Pr aanvrager zou hebben vrijgesproken indien hij ermee bekend zou zijn geweest dat aan aanvrager opgelegde ontzegging van bevoegdheid motorrijtuigen te besturen vóór 14-8-2019 al was geëindigd. Leveren kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs en brief waarmee rijbewijs is teruggezonden aan aanvrager een novum a.b.i. art. 457.1.c Sv op? HR: Op redenen vermeld in CAG moet aangevoerde worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. CAG: Pr was kennelijk niet bekend met omstandigheid dat rijbewijs van aanvrager 86 aaneengesloten dagen ingevorderd is geweest. Dit behelst feit dat, ware het Pr bekend geweest, waarschijnlijk tot andere uitkomst van strafzaak had geleid omdat opzetbestanddeel van art. 9.1 WVW niet kan worden bewezen. Aan de bij het herzieningsverzoek gehechte kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs d.d. 4-4-2019 en aangetekende brief d.d. 21-6-2019 waarmee rijbewijs door Parket CVOM is teruggezonden aan aanvrager, kan ernstig vermoeden worden ontleend dat Pr, als hij met deze door aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, aanvrager van tlgd. zou hebben vrijgesproken. HR verklaart aanvraag gegrond en verwijst zaak naar hof.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/01230 H
Datum 10 november 2020
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019, nummer 96/195228-19, ingediend door J.M. Bekooij, advocaat te 's-Gravenhage,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft de aanvrager veroordeeld voor een op 14 augustus 2019 begane overtreding van artikel 9 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 (een motorrijtuig besturen gedurende de tijd dat die bevoegdheid hem is ontzegd) tot een gevangenisstraf van twee weken.
2. De aanvraag tot herziening
2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe aangevoerd dat de politierechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het hem tenlastegelegde indien hij ermee bekend zou zijn geweest dat de aan de aanvrager opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voorafgaand aan 14 augustus 2019 al was geëindigd.
3. De conclusie van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019, parketnummer 96-195228-19, zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als is voorzien in artikel 472 lid 2 Sv.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Het in de aanvraag aangevoerde moet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal. De aanvraag is daarom gegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart de aanvraag tot herziening gegrond;
- beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de politierechter;
- verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op de voet van artikel 472 lid 2 Sv opnieuw zal worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2020.
Conclusie 29‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Herziening. Overtreding van art. 9.1 WVW 1994. Aangevoerd wordt dat de pr. de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het hem tlgd. indien hij ermee bekend zou zijn geweest dat de aan de aanvrager opgelegde ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen vóór 14-08-2019 al was geëindigd. HR: op in CAG vermelde gronden is aanvraag gerond. CAG: pr. was kennelijk niet bekend met de omstandigheid dat het rijbewijs 86 aaneengesloten dagen ingevorderd is geweest. Dit behelst een feit dat, ware het de pr bekend geweest, waarschijnlijk tot een andere uitkomst van de onderhavige strafzaak had geleid omdat het opzetbestanddeel van art. 9.1 WVW niet kan worden bewezen. Aan de bij het herzieningsverzoek gehechte kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs d.d. 4-4-2019 en aangetekende brief d.d. 21-6-2019 waarmee het rijbewijs door het Parket CVOM is teruggezonden aan de aanvrager, kan het ernstige vermoeden worden ontleend dat de pr., als hij met deze door de aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, de aanvrager van het tlgd. zou hebben vrijgesproken. HR verklaart aanvraag gegrond en beveelt v.zv. nodig opschorting of schorsing van de tul van het vonnis.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01230 H
Zitting 29 september 2020
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de aanvrager.
1. De aanvrager tot herziening is bij onherroepelijk vonnis van 25 november 2019 door de politierechter in de rechtbank Rotterdam, wegens “overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994”, bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.1.
2. Namens de aanvrager is door mr. J.M. Bekooij, advocaat te Den Haag, bij verzoekschrift van 27 maart 2020 herziening aangevraagd.
3. De veroordeling betreft het rijden tijdens de ontzegging van de rijbevoegdheid, begaan op 14 augustus 2019.
4. De aanvraag berust op de stelling dat er op 14 augustus 2019 geen sprake meer was van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
5. Ter staving van deze stelling wordt in de aanvraag tot herziening onder meer verwezen naar het volgende:2.
(i) op 27 maart 2019 is de aanvrager op de openbare weg in Rotterdam als bestuurder aangehouden, c.q. is zijn voertuig stilgehouden, op grond van een snelheidsovertreding waarbij de maximaal toegestane snelheid met meer dan veertig kilometer per uur werd overschreden. Zijn rijbewijs is bij die gelegenheid direct ingevorderd (in het verzoekschrift wordt verwezen naar bijlage 2);3.
(ii) op 4 april 2019 ontving de aanvrager een brief van het parket Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (Parket CVOM). Hierin werd aan de aanvrager medegedeeld dat het door de politie op 27 maart 2019 ingevorderde rijbewijs in afwachting van de terechtzitting niet zou worden teruggegeven (inhoudingstermijn: twee maanden) (verwijzing naar bijlage 3);4.
(iii) de aanvrager is opgeroepen voor de OM-zitting van 9 mei 2019, alwaar tevens een eerdere overtreding van 17 november 2017 werd behandeld. De aanvrager heeft op die zitting van 9 mei 2019 voor beide zaken de aangeboden strafbeschikkingen geaccepteerd, inhoudende dat hij in beide zaken een geldboete van € 750,- moest betalen en een rijontzegging voor de duur van 45 dagen opgelegd kreeg, beide rijontzeggingen met aftrek van de periode dat het rijbewijs reeds was ingehouden. In totaal kwam dit dus neer op een geldboete van € 1.500,- en een rijontzegging voor de duur van negentig dagen met aftrek (verwijzing naar bijlage 4);5.
(iv) op 9 mei 2019 heeft de aanvrager in beide zaken een separate strafbeschikking ontvangen. Hierdoor is de rijontzegging van negentig dagen, aangevangen op 27 maart 2019, verder doorgelopen en geëindigd op 25 juni 2019 (verwijzing naar bijlage 5);6.
(v) bij aangetekende brief van 21 juni 2019 is het rijbewijs door het Parket CVOM teruggezonden naar de aanvrager (verwijzing naar bijlage 6);7.
(vi) op 17 juni 2019 kreeg de aanvrager per post wederom de strafbeschikking met parketnummer 96-073867-18 thuisgestuurd, met daarin vermeld de rijontzegging van 45 dagen. In de begeleidende brief is opgenomen dat de rijontzegging van 45 dagen zou ingaan op 21e dag na dagtekening, derhalve op 8 juli 2019,8.en zou duren tot 22 augustus 2019 (verwijzing naar bijlage 7).9.Deze strafbeschikking met parketnummer 96-073867-18 was evenwel reeds op 9 mei 2019 aan de aanvrager uitgereikt en de rijontzegging van negentig dagen was op 25 juni 2019 al geëindigd, een gegeven waar de aanvrager bij brief van 21 juni 2019 over is geïnformeerd, aldus het verzoekschrift (verwijzing naar bijlage 6);
(vii) na opvragen van het dossier bleek dat de politie in het systeem heeft ingevoerd dat de rijontzegging is ingegaan op 27 juni 2019 en duurde tot 10 september 2019. Deze periode is op basis van de voorgaande brieven en strafbeschikkingen op geen enkele manier te herleiden (verwijzing naar bijlage 8);10.
(viii) in het strafdossier voor de politierechterzitting bevinden zich enkel de stukken van de zaak met parketnummer 96-073867-18, en ontbreken de stukken van de zaak met parketnummer 96-077874-19. Daarnaast ontbreken in dat dossier ook de beide strafbeschikkingen afgegeven op 9 mei 2019.11.
6. Namens de aanvrager tot herziening wordt gesteld dat er gezien het bovenstaande overduidelijk sprake is van een administratieve fout van het Parket CVOM, waarvan de aanvrager de dupe is geworden. Door het ontbreken van relevante stukken in het dossier van de politierechter ten tijde van de behandeling van de zaak waarvan herziening wordt gevraagd, kon de politierechter bij de zitting en uitspraak op 25 november 2019 niet weten dat de rijontzegging van de aanvrager reeds op 25 juni 2019 was geëindigd. Waren alle bovenstaande feiten de politierechter wel bekend geweest, dan was de aanvrager op 25 november 2019 vrijgesproken, aldus wederom het verzoekschrift.
7. De inhoud van de bij de herzieningsaanvraag overgelegde stukken zoals hiervoor onder 5 weergegeven, is op het eerste gezicht onverenigbaar met de door de politierechter uitgesproken veroordeling. Uit deze stukken zou volgens de aanvrager de conclusie moeten volgen dat op 14 augustus 2019 geen sprake (meer) was van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
8. In het op 3 juni 2020 door de griffie van de Hoge Raad ontvangen strafdossier van de rechtbank bevinden zich alle stukken die ook door de aanvrager tot herziening aan het verzoekschrift als bijlage 1 tot en met 8 zijn gehecht, met uitzondering van:
(1) de kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs van 4 april 2019, met parketnummer 96-077874-19, aan het verzoekschrift gehecht als bijlage 3;
(2) de strafbeschikking van 9 mei 2019, met parketnummer 96-077874-19, met daarin de oplegging van een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 45 dagen met aftrek, aan het verzoekschrift gehecht als bijlage 5;
(3) de aangetekende brief van 21 juni 2019 waarmee het rijbewijs door het Parket CVOM onder parketnummer 96-077874-19 is teruggezonden aan de aanvrager, aan het verzoekschrift gehecht als bijlage 6.
9. Wanneer ik een en ander reconstrueer kom ik uit op de volgende gang van zaken. Bij zijn staandehouding op 27 maart 2019 ter zake van een snelheidsovertreding, is het rijbewijs van de aanvrager ingevorderd. Bij brief van 4 april 2019 is de aanvrager onder vermelding van parketnummer 96-077874-19 medegedeeld dat zijn rijbewijs ingevorderd bleef in afwachting van de strafzaak met dit parketnummer, hetwelk kennelijk was toegekend aan het feit gepleegd op 27 maart 2019. Op 9 mei is op de OM-zitting zowel de zaak met parketnummer 96-077874-19 (snelheidsovertreding op 27 maart 2019), als de zaak met parketnummer 96-073867-18 (snelheidsovertreding op 17 november 2017) behandeld.12.In beide zaken kreeg en accepteerde de aanvrager onder meer de twee rijontzeggingen van 45 dagen elk. De strafbeschikkingen voor beide parketnummers zijn op die 9 mei 2019 aan de aanvrager uitgevaardigd. Op diezelfde 9 mei 2019 liep de inhouding van het rijbewijs (voor parketnummer 96-077874-19 ?) reeds 43 dagen.
10. En dan wordt het verwarrend. Op 17 juni 2019, wanneer het rijbewijs reeds gedurende 82 dagen doorlopend is ingehouden (voor kennelijk parketnummer 96-077874-19?), verzendt het Parket CVOM de brief met als onderwerp ‘Kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid’, en met – ditmaal – parketnummer 96-073867-18. Deze kennisgeving wordt op 6 juli 2019 in persoon aan de aanvrager betekend. Intussen heeft het parket CVOM bij aangetekende brief van 21 juni 2019, en onder vermelding van het parketnummer 96-077874-19, het rijbewijs aan de aanvrager retour gezonden met de mededeling dat de rijontzegging in zijn zaak is geëindigd. Op die 21 juni 2019 was het rijbewijs reeds 86 dagen onafgebroken ingehouden (voor kennelijk parketnummer 96-077874-19).
11. De aanvrager kreeg derhalve op 22 juni 2019 zijn rijbewijs terug nadat het 86 dagen ingehouden was geweest. Zo’n twee weken later, op 6 juli 2019, ontving hij de kennisgeving waarbij hem de rijontzegging voor parketnummer 96-073867-18 werd medegedeeld. Ingevolge de uitleg in de bijlage bij die kennisgeving had de aanvrager – strikt genomen – zijn rijbewijs moeten opsturen aan het OM in verband met, zo niet de ‘nieuwe rijontzegging’ van 45 dagen behorende bij parketnummer 96-073867-18, opgelegd wegens de “op maandag 17 juni 2019 aan u uitgevaardigde strafbeschikking”13.dan toch in verband met de vier dagen die nog resteerden van het totaal van negentig dagen achtereenvolgende rijontzegging voor beide parketnummers tezamen.14.
12. Het verzoekschrift rept hierover niet, maar met een oog op de aanwezige stukken in het politierechterdossier meen ik te mogen aannemen dat de aanvrager zijn rijbewijs na 6 juli 2019 niet naar het OM heeft (terug)gestuurd.15.Hoe je de – verwarrende – situatie ook wilt uitleggen, in beide lezingen is de aanvrager in gebreke gebleven als het gaat om het insturen van zijn rijbewijs. Dit heeft, in elk geval administratief, tot gevolg gehad dat de totale periode van de rijontzegging van 45 dagen voor parketnummer 96-073867-18 werd verlengd met elke dag dat de aanvrager zijn rijbewijs in bezit hield. Met andere woorden, de rijontzegging behorend bij parketnummer 96-073867-18, ingevolge de kennisgeving van 17 juli 2019 ingegaan op 8 juli 2019 en eindigend op 22 augustus 2019, is doorgelopen met elke dag dat het rijbewijs in het bezit is gebleven van de aanvrager. Derhalve stond – administratief – de rijontzegging nog open op 14 augustus 2019, de dag dat de aanvrager werd aangehouden voor het rijden tijdens de rijontzegging behorend bij parketnummer 96-073867-18.
13. Tot zover de reconstructie. Wat betekent dit alles nu voor de aanvraag tot herziening? Ik leid uit het verzoekschrift af dat als novum wordt gepresenteerd de omstandigheid dat de politierechter op 25 november 2019 niet bekend was met alle stukken behorend bij de beide parketnummers, en in elk geval niet met de stukken hierboven opgesomd onder punt 8 van deze conclusie.
14. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens lid 1 aanhef en onder c van artikel 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.16.
15. De vraag die derhalve beantwoord moet worden is de volgende. Vooropgesteld dat de politierechter in de onderhavige zaak (wel) bekend was geweest met alle stukken, betrekking hebbende op beide parketnummers, bestaat er dan het ernstige vermoeden dat het onderzoek van de zaak had geleid tot hetzij vrijspraak (zoals de aanvrager wil), hetzij ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij de niet-ontvankelijkverklaring van het OM,17.hetzij de toepassing van een minder zware strafbepaling?18.
16. Of iets als een novum in de zin van artikel 457 lid 1 aanhef en onder c Sv heeft te gelden, hangt volledig af van de inhoud van het dossier zoals dat ter beschikking is geweest van de politierechter op 25 november 2019.19.De stukken zoals hierboven genoemd onder punt 8 van deze conclusie bevinden zich niet in het politierechterdossier zoals dat door de Hoge Raad van de rechtbank is ontvangen. De politierechter kon dus niet op de hoogte zijn van het feit dat het rijbewijs reeds 86 dagen ingevorderd was geweest op het moment dat de aanvrager op 22 juni 2019 zijn rijbewijs terugkreeg van het OM.20.
17. In het dossier van de politierechter bevindt zich wel een ander relevant stuk, te weten het ‘Schriftelijk verslag OM-zitting’ d.d. 9 mei 2019, waarin verslag wordt gedaan van de behandeling van beide parketnummers op die zitting, alsmede de vermelding van de oplegging en aanvaarding van de beide strafbeschikkingen. Voormeld schriftelijk verslag dateert van vóór het vonnis van de politierechter. Alhoewel de strafbeschikking met parketnummer 96-077874-19 zich niet in het politierechterdossier bevindt, kan, met het oog op het schriftelijke verslag, mijns inziens niet worden volgehouden dat de politierechter met deze strafbeschikking niet bekend was. In zoverre vormt de ontbrekende strafbeschikking met parketnummer 96-077874-19 geen novum in de zin van artikel 457 lid 1 aanhef en onder c Sv.
18. Waar de politierechter kennelijk (echt) niet bekend mee was, is, zoals gezegd, de omstandigheid dat het rijbewijs 86 aaneengesloten dagen ingevorderd is geweest. Dit behelst een feit dat, ware het de politierechter bekend geweest, waarschijnlijk tot een andere uitkomst van de onderhavige strafzaak had geleid op de grond dat het opzetbestanddeel van artikel 9 lid 1 WVW (‘weten of redelijkerwijs moeten weten van de rijontzegging’) niet kan worden bewezen. Kortom, aan de, bij het herzieningsverzoek gehechte (1) kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs van 4 april 2019 en (2) aangetekende brief van 21 juni 2019 waarmee het rijbewijs door het Parket CVOM is teruggezonden aan de aanvrager, kan mijns inziens wel degelijk het ernstige vermoeden worden ontleend dat de politierechter, als hij met deze door de aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, de aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.21.
19. Ik ben dan ook van oordeel dat de voornoemde brieven van 4 april 2019 en 21 juni 2019, waarop in de aanvraag tot herziening een beroep wordt gedaan, een novum opleveren in de zin van artikel 457 lid 1 aanhef en onder c Sv. Daaruit vloeit voort dat de aanvraag tot herziening gegrond is.
20. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het gewijsde van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 25 november 2019, parketnummer 96-195228-19, zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als is voorzien in artikel 472 lid 2 Sv.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑09‑2020
In de aanvraag tot herziening zijn de aan de aanvraag gehechte stukken genummerd als bijlage 1, bijlage 2, etc. Naar die stukken wordt in de aanvraag verwezen, welke verwijzingen ik (eventueel voorzien van commentaar) heb overgenomen. De hier weergegeven opsomming vertegenwoordigt – voor alle duidelijkheid – de visie van de aanvrager. In de voetnoten vul ik, waar nodig, informatie aan.
De aangehechte bijlage 2 betreft een ‘ZSM Artikel 9 WvW Proces-Verbaal’ van de politie Rotterdam-Rijnmond, gedateerd 14 augustus 2019, met proces-verbaalnummer 140820191030238493. In dit proces-verbaal is de aanhouding van de aanvrager op 14 augustus 2019 terzake van het rijden tijdens een rijontzegging gerelateerd, alsmede de inname van het rijbewijs op die 14e augustus. De aanvrager doelt kennelijk op het ‘Proces-verbaal snelheid’ van de politie Haaglanden, gedateerd 27 maart 2019, met proces-verbaalnummer 270320192136110737, waarin een snelheidsovertreding in Zoetermeer wordt gerelateerd, alsmede de invordering van het rijbewijs op die 27e maart, welk proces-verbaal zich in het politierechterdossier van de rechtbank bevindt. Ik begrijp dat de aanvrager dit laatste proces-verbaal had willen aanhechten.
De aangehechte bijlage 3 betreft de bedoelde ‘Kennisgeving beslissing inhouding rijbewijs’ d.d. 4 april 2019. De inhouding behoort volgens dit schijven bij parketnummer 96-077874-19, ving aan op 27 maart 2019, en eindigde op uiterlijk 26 mei 2019 indien niet voor die tijd op de strafzaak zou zijn beslist.
De aangehechte bijlage 4 behelst het ‘Schriftelijk verslag OM-zitting’, met parketnummer 96-073867-18, datum en tijdstip 9 mei 2019 om 11:15 uur, en ondertekend door de officier van justitie. Blijkens dit proces-verbaal zijn op die zitting twee zaken, met onderscheidenlijk parketnummers 96-077874-19 en 96-073867-18, behandeld en beslist.
De aangehecht bijlage 5 bevat twee strafbeschikkingen, beide met dagtekening 9 mei 2019. Dat betreft (1) de strafbeschikking met parketnummer 96-073867-18, opgelegd ter zake van een snelheidsovertreding met meer dan 30 km/h, gepleegd op 17 november 2017 te Waddinxveen, met daarin een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 45 dagen met aftrek, en (2) de strafbeschikking met parketnummer 96-077874-19, opgelegd ter zake van een snelheidsovertreding met meer dan 40 km/h, gepleegd op 27 maart 2019 te Zoetermeer, met eveneens een geldboete van € 750,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 45 dagen met aftrek.
Het verzoekschrift noemt kennelijk abusievelijk als datum van de aangetekende brief 20 juni 2019. De aangehechte bijlage 6 betreft een (aangetekende) brief van het Parket CVOM met als datum 21 juni 2019 en parketnummer 96-077874-19. De tekst van de brief luidt – voor zover hier relevant – : “De ontzegging van de rijbevoegdheid in uw zaak is geëindigd. Hierbij stuur ik uw rijbewijs terug.”
In het verzoekschrift tot herziening staat vermeld: “8 juni 2019”. Het betreft hier mijns inziens een kennelijke verschrijving.
De aangehechte bijlage 7 betreft een brief van het Parket CVOM met als onderwerp ‘Kennisgeving ingang ontzegging rijbevoegdheid’, met datum 17 juni 2019 en parketnummer 96-073867-18. De tekst van de brief luidt – voor zover hier relevant – : “Hierbij meld ik dat u de bevoegdheid is ontzegd om motorvoertuigen te besturen. Dit is het gevolg van: de door mij op maandag 17 juni 2019 aan u uitgevaardigde strafbeschikking. Deze rijontzegging is opgelegd voor de duur van: 45 dagen. De rijontzegging gaat in op de 21e dag na uitreiking van deze brief na 00:00 uur.” Niet aangehecht aan het verzoekschrift, maar wel aanwezig in het rechtbankdossier, is de akte van uitreiking van deze brief: volgens de akte is deze brief op 6 juli 2019 in persoon uitgereikt aan de aanvrager.
De aangehechte bijlage 8 bevat een uitdraai uit het politiesysteem waarin onder het kopje ‘NL-RDW’ als strafmaatregel behorend bij parketnummer 96-073867-18 een volledige ontzegging van de rijbevoegdheid staat vermeld, met als registratiedatum 15 juli 2019, gevorderde inleverdatum 27 juli 2019, ontzegging vanaf 27 juli 2019, en einddatum 10 september 2019. Deze uitdraai bevindt zich eveneens in het door de Hoge Raad ontvangen dossier van de rechtbank, als onderdeel van het ‘ZSM Artikel 9 WvW Proces-Verbaal’ van de politie Rotterdam-Rijnmond, gedateerd 14 augustus 2019, met proces-verbaalnummer 140820191030238493 (zie noot 3).
In het politierechterdossier dat de Hoge Raad van de rechtbank heeft ontvangen, zit – zo blijkt uit mijn controle – wel de strafbeschikking van 9 mei 2019 met parketnummer 96-073867-18. De strafbeschikking van 9 mei 2019 met parketnummer 96-077874-19 ontbreekt.
De allocatie van de onderscheidenlijke parketnummers aan de twee zaken blijkt ook uit de op 9 mei 2019 afgegeven strafbeschikkingen.
Zie noot 9.
Vgl. mijn ambtgenoot Knigge onder punt 5.3 van zijn conclusie van 18 februari 2020, ECLI:NL:PHR:2020:115.
Pas op 14 augustus 2019 is hij zijn rijbewijs opnieuw kwijtgeraakt door de invordering door de politie bij zijn aanhouding voor het rijden tijdens de rijontzegging behorend bij parketnummer 96-073867-18.
Vgl. onder meer HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2347, r.o. 4.1.
De eis van een ernstig vermoeden betekent niet dat het zeker dient te zijn dat die vrijspraak, et cetera zou zijn gevolgd. Het gaat immers om een vermoeden, zij het een ernstig vermoeden. Dat betekent ook dat, indien een novum wordt aangenomen, het aan de rechter naar wie de zaak wordt verwezen, is om uit te maken of daadwerkelijk een vrijspraak, et cetera moet volgen, zie (letterlijk) G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 1013-1014.
Irrelevant is of de dwaling van de rechter verschoonbaar of onverschoonbaar is. Art. 457 Sv maakt in dit opzicht geen onderscheid. Het gaat erom of de rechter indertijd al dan niet bekend was met hetgeen als novum wordt gepresenteerd. Daarbij is niet bepalend hetgeen op de zitting ter sprake is gekomen, maar hetgeen zich in het dossier bevond. Het gaat daarbij om het dossier waarover de rechter de beschikking had, zie (letterlijk) G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 1017. Zie ook HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2347 en HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:549.
In het politierechterdossier bevindt zich een uittreksel justitiële documentatie d.d. 30 september 2019. Onder het kopje ‘Volledig afgedane zaken betreffende overtredingen’ staat onder parketnummer 96-073867-18 vermeld dat de executie van de rijontzegging van 45 dagen heeft plaatsgevonden van 14 augustus 2019 – 28 september 2019. Onder parketnummer 96-077874-19 staat niets vermeld m.b.t. de executie van de opgelegde 45 dagen rijontzegging.
Een vrijspraak ligt het meest voor de hand indien uitgegaan wordt van – zoals gesteld in het verzoekschrift – een administratieve fout van het Parket CVOM, een aaneengesloten rijontzegging van 90 dagen, opgelegd en (in elk geval grotendeels) uitgevoerd voor beide parketnummers, welke aanving op 27 maart 2019 en op 25 juni 2019 was geëindigd, waardoor de op 17 juni 2019 aangekondigde rijontzegging voor parketnummer 96-073867-18 niet had mogen plaatsvinden en er op 14 augustus 2019 dan ook geen sprake (meer) was van een rijontzegging.