Hof 's-Gravenhage, 09-06-2010, nr. 200.046.689.01
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2572
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
09-06-2010
- Zaaknummer
200.046.689.01
- LJN
BN2572
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2010:BN2572, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 09‑06‑2010; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BV6821
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BV6821, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 09‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Ontheffing van gezag. Belangenafweging tussen voortzetting van opvoedsituatie en hechtingsproces en recht van de moeder op hereniging.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 9 juni 2010
Zaaknummer : 200.046.689/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-916
De raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam Rijnmond,
locatie Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[verweerster],
wonende te Rotterdam,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. R. Besemer te Rotterdam (heeft zich onttrokken),
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de pleegouders]
beiden wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de pleegouders,
2. Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
regio Nijmegen,
kantoorhoudende te Nijmegen,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De raad is op 22 oktober 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 juli 2009 van de rechtbank Rotterdam.
De moeder heeft op 7 januari 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de raad zijn bij het hof op 24 november 2009 aanvullende stukken ingekomen.
Op 12 mei 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: namens de raad: de heer F. Dekkers, de moeder, de pleegouders, en namens Jeugdzorg: mevrouw E. Peer en mevrouw S. Luttikhold . De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is - uitvoerbaar bij voorraad - het verzoek van de raad om de moeder te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen, van het ouderlijk gezag over de minderjarige: [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige), met benoeming van Jeugdzorg tot voogdes, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Voorts gaat het hof uit van de volgende feiten: de minderjarige staat sinds 9 juni 2006 (voorlopig) onder toezicht en is in dat kader met een machtiging uithuisplaatsing in een crisisgezin geplaatst.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de ontheffing van het gezag van de moeder over de minderjarige.
- 2.
De raad verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, (zo begrijpt het hof:) opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad, alsnog de moeder te ontheffen, subsidiair gedwongen te ontheffen, van het ouderlijk gezag over de minderjarige en Jeugdzorg te benoemen tot voogdes over de minderjarige.
- 3.
De raad is – kort weergegeven – van mening dat de gronden voor de ontheffing, zoals gesteld in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) juncto artikel 1:268, tweede lid onder a BW aanwezig zijn.
De raad verwijst naar zijn rapport van 16 april 2009. De moeder is gediagnosticeerd met schizofrenie en zal de rest van haar leven medicijnen moeten gebruiken. Er zijn twijfels of de moeder wel haar medicijnen gebruikt. De situatie van de moeder is niet stabiel. Volgens de raad kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gezegd dat de moeder op dit moment en in de toekomst ongeschikt en onmachtig zal zijn om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De moeder heeft geen inzicht in haar eigen problematiek. De moeder is weliswaar betrokken op de minderjarige, maar neemt geen actieve houding aan tijdens de bezoekmomenten en heeft een gebrek aan inzicht in de ontwikkelingsbehoeften van de minderjarige. Zij heeft de afgelopen jaren nauwelijks zorgtaken ten behoeve van de minderjarige op zich genomen. De minderjarige is gehecht in het pleeggezin en ontwikkelt zich daar goed. Zij heeft een zwaarwegend belang bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces in het pleeggezin. De onzekerheid over het opvoedingsperspectief blijft volgens de raad voortduren zolang de maatregel van de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing jaarlijks dient te worden verlengd, hetgeen onrust en spanning meebrengt voor de minderjarige, de moeder en de pleegouders. De raad beroept zich op de artikelen 3 lid 1 en 20 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en acht een inbreuk op de eerbiediging van het gezinsleven tussen de moeder en de minderjarige in de zin van artikel 8 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gerechtvaardigd. Een ontheffing zal duidelijkheid verschaffen over het toekomstperspectief van de minderjarige en recht doen aan de feitelijke situatie.
- 4.
De moeder stelt dat er op dit moment geen belang is om tot ontheffing over te gaan. De belangen van de minderjarige worden niet geschaad als de moeder niet van het gezag wordt ontheven. De moeder erkent dat zij op dit moment niet in staat is de minderjarige te verzorgen en op te voeden. Zij verzet zich dan ook niet tegen de uithuisplaatsing van de minderjarige. De moeder is van mening dat de raad zijn stellingen ter zake van de gezondheidsproblemen van de moeder en haar ongeschiktheid als verzorger en opvoeder van de minderjarige niet met verklaringen van deskundigen heeft onderbouwd en dat zonder enige verklaring van een deskundige over de te verwachten ontwikkelingen van de geestelijke gezondheid van de moeder niet kan worden overgegaan tot een zo ingrijpende beslissing als ontheffing van het gezag.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de moeder aangegeven dat zij ten onrechte is gediagnosticeerd met schizofrenie. Dat zij in staat is om met overledenen te praten, goede en kwade geesten te onderscheiden en op afstand, in de geest, bij de minderjarige aanwezig te zijn en haar dusdoende kan beschermen, is volgens de moeder een gave en geen psychiatrische stoornis. De moeder wil zelf voor de minderjarige zorgen en haar opvoeden. De moeder meent dat de minderjarige het beste af is bij haar, de echte moeder. Om die reden meent de moeder voor de minderjarige te kunnen zorgen en haar op te voeden en accepteert zij de plaatsing in het gezin van haar zus en zwager niet.
- 5.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1: 266 BW kan de rechter een ouder van het gezag ontheffen als hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen. Ontheffing van het gezag kan op grond van dit artikel niet worden uitgesproken indien het belang van het kind zich daartegen verzet.
De minderjarige – geboren op [geboortedatum] 2006 – is vanaf 9 juni 2006 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Vanaf 1 november 2006 verblijft zij bij de pleegouders, de zus van de moeder en haar partner, waar zij zich goed ontwikkelt.
Uit de overgelegde stukken, het rapport van de raad daaronder begrepen, en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de moeder betrokken is op de minderjarige en het liefst weer zelf voor haar wil zorgen. Tegelijkertijd heeft de moeder onvoldoende inzicht in haar eigen persoonlijke problematiek. Er is sprake van schizofrenie van het paranoïde type bij de moeder en zij beschikt niet over de geschiktheid en vaardigheden om aan de opvoedingsvraag van de minderjarige te voldoen. Daarnaast zal de moeder volgens de raad altijd aangewezen blijven op medicatie om enige stabiliteit in haar leven te hebben. Terugplaatsing bij de moeder behoort al geruime tijd niet meer tot het perspectief van de minderjarige. Gelet op het voorgaande is de moeder naar het oordeel van het hof ongeschikt en onmachtig om uitvoering te geven aan het gezag over de minderjarige en is niet te verwachten dat zij in de naaste toekomst wel geschikt en machtig is om uitvoering te geven aan het gezag over de minderjarige. Voorts is niet gebleken dat het belang van de minderjarige zich tegen een ontheffing verzet, zodat naar het oordeel van het hof sprake is van de gronden als bedoeld in artikel 1:266 BW.
- 6.
Op grond van artikel 1:268 BW kan een ontheffing van het gezag niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet. Deze regel lijdt uitzondering indien na uithuisplaatsing van meer dan één jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat dat deze maatregel door de ongeschiktheid of onmacht van de ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden. Of deze bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige bestaat, zal de rechter moeten beoordelen op grond van alle omstandigheden van het geval.
- 7.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is – zoals hiervoor reeds overwogen – gebleken dat de minderjarige praktisch vanaf haar geboorte in haar huidige perspectief biedende pleeggezin verblijft. De minderjarige is uit huis geplaatst omdat de moeder geen veilige en stabiele opvoedingssituatie kon en kan bieden. De minderjarige groeit in het pleeggezin voorspoedig op, wordt goed verzorgd en is zeer gehecht aan haar pleegouders. De moeder doet haar best om haar leven op de rails te krijgen. Zo woont zij inmiddels zelfstandig en is zij op zoek naar een betaalde baan. Echter, op grond van haar chronische psychiatrische problematiek beschikt de moeder thans niet over de geschiktheid en vaardigheden om aan de ontwikkelings- en opvoedingsbehoeften van de minderjarige te voldoen. Uit het onderzoek dat de raad heeft verricht en waarvan op 16 april 2009 een rapport is uitgebracht, volgt dat aan het uiteindelijke doel van de ondertoezichtstelling, herstel van de opvoedings- en verzorgingsverantwoordelijkheid, (om die reden) niet wordt gewerkt. Gelet op het voorgaande en op hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen omtrent de psychische gesteldheid van de moeder, zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing naar het oordeel van het hof thans niet meer toereikend om de bedreigde ontwikkeling van de minderjarige af te wenden. Immers door de jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing blijft de onzekerheid over het opvoedingsperspectief van de minderjarige voortduren. Gebleken is dat de jaarlijkse verlengingen van de huidige maatregelen voor alle partijen spanningen meebrengen die hun weerslag hebben op de stabiliteit in de situatie van de minderjarige. Door de houding van de moeder, die de uithuisplaatsing van de minderjarige niet daadwerkelijk ondersteunt, ontstaat onrust en onduidelijkheid bij de minderjarige en bij het pleeggezin. De jaarlijkse verlenging van de maatregelen belemmert de minderjarige in haar ontwikkeling en ontneemt haar de mogelijkheid zich verder veilig te hechten aan degenen die haar dagelijks verzorgen en opvoeden.
- 8.
In de gegeven omstandigheden dient aan de belangen van de minderjarige bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces een zwaarder wegende betekenis te worden toegekend dan aan het recht van de moeder op hereniging met de minderjarige. Ontheffing is in het belang van de minderjarige, omdat ontheffing rust geeft en duidelijkheid over haar toekomstbeeld. Dit zal haar ontwikkeling en hechting in het pleeggezin ten goede komen en daarmee haar basisveiligheid.
- 9.
Gezien het vorenstaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor de ontheffing van het gezag van de moeder van de minderjarige aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad zal worden toegewezen.
- 10.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
ontheft de moeder van het ouderlijk gezag over [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats];
benoemt Jeugdzorg tot voogdes over [de minderjarige];
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te [plaatsnaam];
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. De Haan-Boerdijk, Mos-Verstraten, en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2010.