Rb. Zeeland-West-Brabant, 14-02-2017, nr. AWB - 15 , 7406
ECLI:NL:RBZWB:2017:2729, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
14-02-2017
- Zaaknummer
AWB - 15 _ 7406
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2017:2729, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14‑02‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2020:2352, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2017/1188 met annotatie van
Uitspraak 14‑02‑2017
Inhoudsindicatie
VPB 2010/2011/2012 - aftrek kosten - omkering bewijslast – vergrijpboetes Belanghebbende verzorgt de aanvraag en verlenging van tewerkstellingsvergunningen (hierna: TWV) voor in China woonachtige koks die naar Nederland komen om hier als kok te werken. Belanghebbende maakt daarvoor gebruik van de in China gevestigde Ltd (hierna: A). Met betrekking tot de navorderingsaanslag VPB 2010/2011: De rechtbank acht aannemelijk dat A facturen heeft uitgereikt die geen betrekking hebben op de aanvragen van TWV, maar op verlengingen of wijzigingen van eerder afgegeven TWV en dat A hiervoor geen feitelijke werkzaamheden in China heeft verricht. Deze facturen hebben hierdoor geen bewijskracht en de inspecteur heeft de desbetreffende bedragen terecht en tot het juiste bedrag niet in aftrek toegelaten. De bewijslast is terecht omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. De inspecteur is terecht en tot het juiste bedrag afgeweken van de aangifte. De vergrijpboete is in verband met toepassing van omkering van de bewijslast en undue delay gematigd. Met betrekking tot de aanslag VPB 2012 Gelet op de gegevens van de voor 2012 uitgereikte facturen en het feit dat de daarop vermelde koks uit China naar Nederland zijn gekomen om hier werkzaamheden te verrichten, is aannemelijk dat er met betrekking tot deze facturen in China activiteiten zijn verricht. Deze facturen hebben voldoende realiteitsgehalte. De inspecteur heeft de aftrek van de daarmee gemoeide kosten ten onrechte geweigerd. Ook de boete vervalt.
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers: BRE 15/7406 en 15/7407
uitspraak van 14 februari 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met betrekking tot BRE 15/7406
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het verlengde boekjaar van 8 juli 2010 tot en met 31 december 2011 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd met dagtekening 18 oktober 2014, berekend naar een belastbaar bedrag van
€ 1.179.175 ( [aanslagnummer] .V.07.0718, hierna: navorderingsaanslag VPB 2010/2011). Daarbij is het eerder vastgestelde verlies herzien tot nihil. Tegelijk met het opleggen van de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 en de verliesherzieningsbeschikking heeft de inspecteur bij beschikkingen een vergrijpboete van € 214.794 opgelegd en een bedrag van € 30.784 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
31 oktober 2015 de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 en de beschikking heffingsrente gehandhaafd en de vergrijpboete verminderd tot € 85.917.
Met betrekking tot BRE 15/7407
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het boekjaar van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd met dagtekening
25 oktober 2014, berekend naar een belastbaar bedrag van € 692.418 ( [aanslagnummer] .V.26.0112, hierna: aanslag VPB 2012). Tegelijk met het opleggen van de aanslag VPB 2012 heeft de inspecteur bij beschikkingen een vergrijpboete van € 122.327 opgelegd en een bedrag van € 12.821 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.4.
De inspecteur heeft bij de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van
7 november 2015 de aanslag 2012 verminderd tot een aanslag berekend naar het belastbare bedrag van € 492.280, de belastingrente verminderd tot € 8.888 en de vergrijpboete verminderd tot € 33.921.
1.5.
Bij de uitspraken op bezwaar is op basis van het forfait van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit proceskosten) de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase berekend op € 549. Deze vergoeding heeft betrekking op zowel de bezwaren met betrekking tot de VPB 2010/2011, VPB 2012 als op de bezwaren inzake de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2011 en 2012 ten name van [X] (zie 1.8). De inspecteur heeft deze vier zaken aangemerkt als samenhangend en vanwege de zwaarte van de zaken een factor van 1,5 toegepast. Van het bedrag van € 549 is € 275 toegerekend aan de VPB-procedures, het restant van € 274 is toegerekend aan de IB-procedures ten name van [X] .
1.6.
Belanghebbende heeft tegen de onder 1.2 en 1.4 vermelde uitspraken op bezwaar bij twee brieven van 16 november 2015, beide ontvangen bij de rechtbank op 18 november 2015, beroep ingesteld. Ter zake van de onderhavige beroepen heeft de griffier van belanghebbende twéémaal griffierecht geheven van € 331.
1.7.
De inspecteur heeft in beide zaken verweerschriften ingediend. De inspecteur heeft met dagtekening 2 november 2016 nadere stukken ingediend. Belanghebbende heeft op 10 en 11 november 2016 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016 te Breda. Voor het verhandelde ter zitting en een overzicht van de aldaar verschenen personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift gelijktijdig met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt toegestuurd.
De onderhavige beroepen zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen met zaaknummers BRE 15/7313 en BRE 15/7314 ten name van [X] . De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is opgericht op 8 juli 2010. Het aandelenkapitaal van belanghebbende is volledig in handen van [BV] (hierna: [BV] ). Enig aandeelhouder en directeur van [BV] is [X] .
2.2.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit de verzorging van de administratieve organisatie ten behoeve van:
(i) de aanvraag van onder meer een visum en een tewerkstellingsvergunning (hierna: TWV) voor koks uit China;
(ii) de verlenging van een TWV van reeds in Nederland werkzame koks uit China en;
(iii) de overname van een kok van een restaurant uit een ander EU-land, waaronder Nederland.
2.3.
Belanghebbende rekent voor de aanvraag van een TWV € 1.750 exclusief btw. Voor dat bedrag regelt belanghebbende de melding bij het UWV, het plaatsen van advertenties, het melden bij de Chinese autoriteiten (o.a. [Corporation Z] ), het verzamelen van alle benodigde stukken in China en Nederland, het aanvragen van visa en TWV en eventuele bezwaarprocedures bij afwijzing van aanvragen. De opdrachtgevers van belanghebbende zijn in Nederland gevestigde Chinese restauranthouders.
2.4.
Belanghebbende had tot en met september 2012 geen werknemers. Vanaf oktober 2012 heeft belanghebbende twee werknemers.
2.5.
Tot de administratie van belanghebbende behoren facturen die afkomstig zijn van [A BV] Deze facturen hebben betrekking op de periode van 1 januari 2010 en met september 2011, vertegenwoordigen een totaalbedrag van € 446.200 en zijn door belanghebbende betaald. Deze facturen hebben volgens de eigenaar van [A BV] betrekking op het verzorgen van stukken die Chinese koks die in Nederland willen werken nodig hebben, zoals een koksboekje, een uittreksel uit het geboorteregister, een akte van de notaris, een visumaanvraag en de aanvraag van een TWV.
2.6.
Belanghebbende heeft op 18 juli 2010 een overeenkomst met [A] (hierna: [A] ) gesloten. Hierin is (kort gezegd) overeengekomen dat [A] aan belanghebbende de volgende diensten verleent: (a) contact met potentiële kandidaten en advies met betrekking tot de benodigde documenten, (b) regelen van alle noodzakelijk documenten voor de Nederlandse ambassade en overige noodzakelijke documentatie, (c) het elektronisch verstrekken van deze documentatie aan belanghebbende binnen 8 weken en melding maken in geval van vertraging, (d) op verzoek of periodiek verstrekken van informatie over de door [A] verrichte inspanningen. Het overeengekomen tarief voor deze werkzaamheden bedraagt $ 1.470 (vanaf mei 2011: $ 1.485) per kandidaat, te betalen binnen 30 dagen “after confirmation of honored Visa application”.
2.7.
Op de facturen die [A] aan belanghebbende heeft uitgereikt, staat – voor zover hier van belang – de volgende informatie:
"(...) Description:
Personnel application documentation
Application details included
[A] – [adres] – Hong Kong Central (...) "
2.8.
Alle facturen vermelden het aantal "applications" en zijn voorzien van bijlagen waarin opvolgend genummerd een lijst staat met codes en de namen en geboortedata van de personen op wie de ''applications'' betrekking hebben. Het door [A] per "application" gefactureerde bedrag bedraagt $ 1.470 (vanaf 31 mei 2011 wordt $ 1.485 gerekend per aanvraag).
2.9.
[A] heeft in de periode van 8 juli 2010 tot en met 31 december 2011 (het verlengde boekjaar) facturen aan belanghebbende uitgereikt tot een bedrag van in totaal € 1.207.387. De bijlagen bij deze facturen vermelden in totaal 1.134 namen.
In 2012 heeft [A] facturen aan belanghebbende uitgereikt tot een bedrag van in totaal € 723.374. Alle voormelde facturen zijn betaald.
2.10.
Belanghebbende heeft aangifte VPB 2010/2011 gedaan naar een belastbaar bedrag van negatief € 27.119. Daarbij heeft belanghebbende het met betrekking tot de van [A] afkomstige facturen betaalde bedrag van € 1.207.387 in aftrek gebracht. Met dagtekening 1 september 2012 is de primitieve aanslag VPB 2010/2011 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 27.119 negatief, alsmede een verliesbeschikking tot eenzelfde bedrag.
2.11.
Belanghebbende heeft aangifte VPB 2012 gedaan naar een belastbaar bedrag van
negatief € 38.694. Daarbij heeft belanghebbende het met betrekking tot de van [A] afkomstige facturen betaalde bedrag van € 723.374 in aftrek gebracht.
2.12.
Op 3 september 2012 is een boekenonderzoek aangekondigd naar (onder meer) de aanvaardbaarheid van de aangifte VPB 2010/2011. Bij brief van 5 september 2013 is het boekenonderzoek uitgebreid naar het jaar 2012.
2.13.
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 4 augustus 2014. Dit rapport is bij brief van 4 augustus 2014 aan belanghebbende verzonden. Volgens het rapport is niet aangetoond dat de in de aangiftes VPB 2010/2011 en VPB 2012 in aftrek gebrachte kosten van € 1.207.387 respectievelijk € 723.374 daadwerkelijk zijn gemaakt ten behoeve van belanghebbende en moet deze aftrek worden gecorrigeerd. In het rapport wordt tevens aangegeven dat uit de vermogensvergelijking 2011/2012 verder volgt dat sprake is van een vermogenssprong van € 75.508. Naast de kostencorrecties is ook dit bedrag gecorrigeerd. In het rapport worden voorts voor beide tijdvakken vergrijpboetes aangekondigd van 75% vanwege (voorwaardelijke) opzet en listigheid. Deze boetes zijn in de begeleidende brief van 4 augustus 2014 nader toegelicht.
2.14.
Bij brief van 29 september 2014 heeft de inspecteur de onder 1.1. en 1.3. genoemde (navorderings)aanslagen en vergrijpboeten aangekondigd onder verwijzing naar de brief van 4 augustus 2014.
2.15.
In de bezwaarfase is door de belastingdienst aan de gemachtigde van belanghebbende met dagtekening 25 augustus 2015 een e-mail gestuurd met daarbij een bijlage met de naam “nota’s [A] gekoppeld aan Indis gegevens.xcl”. Deze bijlage betreft een Excel bestand waarin een overzicht is opgenomen van alle namen die staan vermeld op de bijlagen bij de facturen van [A] over het jaar 2011. In totaal gaat het om 1131 namen van koks. Achter de gegevens van diverse koks staat de opmerking “VVR Verlenging” of “Wijziging beperking”.
2.16.
In de kennisgeving uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2015 concludeert de inspecteur tot omkering en verzwaring van de bewijslast voor zowel het boekjaar 2010/2011 als 2012, omdat de vereiste aangiften niet zouden zijn gedaan. Bij deze kennisgeving is een overzicht gevoegd waarop – naar de rechtbank begrijpt – een opsomming is gegeven van de namen, die meer dan één maal voorkwamen op het overzicht van het onder 2.15 genoemde Excel bestand. Belanghebbende heeft op dit overzicht gereageerd in bijlage T bij de gronden van haar beroep. Volgens belanghebbende zijn in 14 van de 17 gevallen onjuiste conclusies getrokken door de belastingdienst en is in 3 van de 17 gevallen onvoldoende informatie beschikbaar om definitieve conclusies te kunnen trekken.
3. Geschil
3.1.
In beide zaken is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
- 1.
Is er reden voor omkering en verzwaring van de bewijslast?
- 2.
Is terecht en tot het juiste bedrag afgeweken van de aangifte van belanghebbende?
- 3.
Is de vergrijpboete terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
- 4.
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van integrale proceskosten?
Belanghebbende beantwoordt de eerste drie vragen ontkennend en de laatste vraag bevestigend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de aangifte VPB 2010/2011 ten onrechte geen rekening is gehouden met een vermogenssprong van € 75.508 en dat dit bedrag terecht bij de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 is gecorrigeerd.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen daar op de zitting aan is toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de boetebeschikkingen, vernietiging van de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 voor zover deze betrekking heeft op de correctie van de kostenaftrek en vermindering van de aanslag VPB 2012 tot nihil en – naar de rechtbank begrijpt – tot vaststelling van het verlies conform de aangifte VPB 2012 alsmede tot vergoeding van de werkelijke proceskosten. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
4. Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot het beroep BRE 15/7406: navorderingsaanslag VPB 2010/2011
1. Is er reden voor omkering en verzwaring van de bewijslast?
4.1.1.
Ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de AWR wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard indien de vereiste aangifte niet is gedaan. Vast staat dat belanghebbende de aangiften tijdig heeft ingediend. Van het niet doen van de vereiste aangifte kan dan alleen sprake zijn, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting.
Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is.
Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden in dit verband slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast.
Ook het opvoeren van een aftrekpost waarop geen of slechts gedeeltelijk recht bestaat, kan meebrengen dat – dan wel kan bijdragen tot het oordeel dat – de vereiste aangifte niet is gedaan. Bij deze beoordeling dient de aangifte als geheel in aanmerking te worden genomen. Daarbij past het niet om onderscheid te maken tussen positieve en negatieve bestanddelen van de belastinggrondslag (vgl. Hoge Raad, 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083).
4.1.2.
De bewijslast van het niet doen van de vereiste aangifte rust op de inspecteur. De rechtbank zal derhalve eerst beoordelen of de inspecteur aan die bewijslast heeft voldaan. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat is geconstateerd dat tot en met september 2011 alle benodigde papieren werden verkregen door bemiddeling van [A BV] en dat voor alle koksprocedures in 2010 en 2011 nogmaals een fee in rekening is gebracht door [A] . Volgens de inspecteur is twee maal gefactureerd voor dezelfde werkzaamheden. De inspecteur verwijst dienaangaande naar het controlerapport. Belanghebbende betwist dat sprake is van facturering door zowel [A BV] als [A] voor dezelfde werkzaamheden.
Verder stelt de inspecteur dat naast de reguliere koksprocedures een groot aantal andere procedures is gedeclareerd door [A] , waarvoor geen papieren uit China hoefden te komen, terwijl toch hetzelfde bedrag als fee wordt gedeclareerd. De inspecteur stelt dat dit in een zakelijke relatie tussen onafhankelijke derden niet gebruikelijk is.
4.1.3.
De rechtbank zal allereerst ingaan op de eerste stelling van de inspecteur dat er dubbel is gefactureerd. Dienaangaande heeft de rechtbank geen onderbouwing kunnen vinden in de gedingstukken. Noch uit het controlerapport, noch uit de bijlagen bij het verweerschrift valt de juistheid van de door de inspecteur gestelde dubbele facturering af te leiden. Nu belanghebbende de juistheid van de stelling van de inspecteur heeft betwist, is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zoverre sprake is geweest van een onjuiste aangifte.
Voor wat betreft de stelling van de inspecteur dat voor een deel van de gedeclareerde kosten geen werkzaamheden in China zijn verricht, overweegt de rechtbank het volgende. In de bijlagen van de facturen van [A] die bij de aangifte VPB 2010/2011 in aftrek zijn gebracht zijn 166 namen twee keer vermeld. Dit betekent dat ter zake van de desbetreffende personen twee keer het overeengekomen bedrag voor een "application" is gefactureerd. Gelet op hetgeen partijen hierover hebben gesteld, acht de rechtbank aannemelijk dat 166 "applications" geen betrekking hebben op de aanvraag van een TWV in China, maar op verlengingen of wijzigingen in eerder afgegeven TWV en dat hiervoor geen feitelijke werkzaamheden in China zijn verricht. De rechtbank gaat er hierbij van uit dat voor de aanvraag van een TWV ter zake van één persoon slechts éénmaal papieren uit China moeten worden geregeld zodat [A] alleen voor die "application" werkzaamheden in China heeft moeten (laten) verrichten. De enkele verklaring van belanghebbende dat bij iedere ontvangst van een "application" standaard aan [A] wordt verzocht om alle stukken uit China op te vragen en dit, indien achteraf blijkt dat het geen aanvraag van een TWV betrof, werd hersteld, acht de rechtbank reeds vanwege het ontbreken van creditnota's, niet geloofwaardig. Het is immers niet aannemelijk dat een opdrachtgever kosten accepteert voor werkzaamheden die voor de desbetreffende "application" niet nodig waren. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat de 166 "applications" betrekking hebben op andere procedures dan de aanvraag van een TWV (zoals verzoeken tot verlenging en/of wijziging van de reeds verleende TWV) en [A] voor deze procedures geen feitelijke werkzaamheden in China heeft verricht. De facturen ontberen naar het oordeel van de rechtbank in zoverre dan ook bewijskracht zodat de inspecteur het ter zake van deze 166 "applications" gefactureerde bedrag van € 290.500 (166 maal € 1.750) terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
4.1.4.
Gelet op het voorgaande en het feit dat belanghebbende aangifte heeft gedaan naar een negatief belastbaar bedrag, is de door belanghebbende verschuldigde belasting zowel relatief als absoluut gezien aanmerkelijk hoger dan belanghebbende op grond van haar aangifte was verschuldigd. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende zich ten tijde van het doen van de aangifte ervan bewust moet zijn geweest dat aanzienlijke bedragen aan verschuldigde belasting door het in aftrek brengen van de door [A] in rekening gebrachte kosten (zie 4.1.3) niet zouden worden geheven. Dit betekent dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de bewijslast met betrekking tot de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 moet worden omgekeerd en verzwaard. Op belanghebbende rust dan op grond van artikel 27e van de AWR de last om te doen blijken dat de uitspraak op de bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag onjuist is. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de navorderingsaanslag onjuist is. De enkele stelling dat voor de 166 "applications" wel degelijk door [A] in China werkzaamheden zijn verricht is onvoldoende.
2. Is terecht en tot de juiste bedragen afgeweken van de aangiften van belanghebbende?
4.2.
Ook indien sprake is van omkering van de bewijslast mag de navorderingsaanslag niet naar willekeur worden vastgesteld, maar dient deze te berusten op een redelijke schatting (zie Hoge Raad 28 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF6486 en Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3277). De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de betalingen aan [A] geen zakelijk karakter hebben en derhalve niet voor aftrek in aanmerking komen. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur alsnog voor een deel van de totale kosten, te weten tot een bedrag van € 64.600 aftrek toegestaan, omdat de inspecteur aannemelijk acht dat voor de kokspapieren wel een bedrag moet zijn betaald aan [Corporation Z] . De inspecteur heeft de alsnog in aftrek toegestane kosten berekend op basis van de gegevens die bekend zijn ter zake van de bemiddeling door [A BV] De rechtbank acht deze uitgangspunten niet willekeurig en ook niet onredelijk. Daarbij verdient opmerking dat het alsnog in aftrek toegestane deel van de kosten weliswaar laag lijkt, maar dat het niet onredelijk is dat de onzekerheid over de werkelijke hoogte van de kosten voor een wezenlijk deel voor risico van belanghebbende komt om te voorkomen dat de schatting te laag is. Het door de inspecteur bepleite belastbare bedrag bedraagt, rekening houdend met de onbetwiste correctie van de vermogenssprong,
€ 1.191.176. Nu dit bedrag hoger is dan het bij de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 vastgestelde belastbare bedrag van € 1.179.175, heeft de inspecteur het belastbare bedrag bij de uitspraak op bezwaar terecht gehandhaafd.
4.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moeten de eerste en tweede geschilvraag bevestigend worden beantwoord.
3. Is de vergrijpboete VPB 2010/2011 terecht en naar het juiste bedrag opgelegd?
4.4.1.
In artikel 67e, eerste lid, van de AWR is bepaald dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld of anderszins te weinig belasting is geheven, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste 100% van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete (te weten: het bedrag van de navordering).
4.4.2.
Bij de navorderingsaanslag VPB 2010/2011 is een vergrijpboete van 75% opgelegd in verband met (voorwaardelijke) opzet en strafverzwarende omstandigheden. Vanwege het tijdsverloop tussen het boekenonderzoek en de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete alsmede de samenloop met de opgelegde vergrijpboeten die aan de aandeelhouder van belanghebbende in de inkomstenbelasting zijn opgelegd, heeft de inspecteur de vergrijpboete bij uitspraak op bezwaar verminderd tot 30%, te weten € 85.917. Volgens de kennisgeving van de vergrijpboete van 4 augustus 2014 wordt belanghebbende verweten dat zij in haar aangifte VPB 2010/2011 kosten in aftrek heeft gebracht ter zake van facturen die vals zijn of waarvoor geen prestaties zijn verricht (door [A] ) waardoor zij opzettelijk te weinig belasting heeft betaald.
4.4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van (voorwaardelijke) opzet. Vast staat dat in 166 gevallen het volledig gefactureerde bedrag ten onrechte in aftrek is gebracht omdat tegenover dat factuurbedrag geen werkzaamheden stonden. De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende wist dat de facturen vals waren danwel dat daarvoor geen werkzaamheden waren verricht en zij met het betalen van de facturen en op aangifte in aftrek brengen van die betalingen opzettelijk te weinig belasting heeft betaald. De rechtbank acht tevens aannemelijk dat dit is gedaan om dan minder vennootschapsbelasting te hoeven betalen. De rechtbank acht in een dergelijk geval een boete van 50% van de in het tweede lid van artikel 67e voornoemd omschreven grondslag voor de boete, zijnde het bedrag van de navordering, in beginsel een juist uitgangspunt.
4.4.4.
Het bedrag van de navorderingsaanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van € 1.179.175. Gezien het in 4.2 overwogene is dat bedrag tot stand gekomen met toepassing van omkering dan wel verzwaring van de bewijslast. Aangezien de rechtbank het verwijt maakt dat ten onrechte factuurbedragen in aftrek zijn gebracht voor niet verrichte werkzaamheden tot een bedrag van € 290.500, en rekening houdend met de hiervoor genoemde omstandigheid, acht de rechtbank een vergrijpboete in het onderhavige geval van € 50.000 passend en geboden. Nu de vergrijpboete is aangekondigd op 4 augustus 2014 vindt de rechtbank in het verstrijken van de redelijke termijn aanleiding de vergrijpboete met 10% te matigen tot € 45.000.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet de vergrijpboete worden verminderd tot € 45.000 en moet het beroep VPB 2010/2011 in zoverre gegrond worden verklaard. De rechtbank beantwoordt de derde geschilvraag derhalve ontkennend.
Met betrekking tot het beroep BRE 15/7407: aanslag VPB 2012
4.6.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast van de kostenaftrek rust op belanghebbende zodat de rechtbank eerst zal beoordelen of belanghebbende aan die bewijslast heeft voldaan.
4.6.2.
De rechtbank stelt vast dat bij de aangifte VPB 2012 een bedrag van € 723.374 in aftrek is gebracht als inkoopkosten. Vast staat dat dit bedrag betrekking heeft op zes van [A] afkomstige facturen uit 2012 en dat dit bedrag door belanghebbende is betaald. De facturen zijn onder meer voorzien van betaalgegevens, het aantal "applications" en het per "application" in rekening gebrachte tarief. Gelet hierop is derhalve sprake geweest van feitelijke uitgaven door belanghebbende waaraan facturen ten grondslag liggen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de betreffende facturen ook voldoende realiteitsgehalte. De rechtbank overweegt dienaangaande dat zij aannemelijk acht dat er in 2012 in China activiteiten moeten zijn verricht. Alvorens een Chinese kok in een Nederlands restaurant aan het werk kan gaan, dienen immers diverse papieren in orde te zijn. Niet in geschil is dat de koks uit China ook naar Nederland zijn gekomen om hier werkzaamheden te verrichten. De werkzaamheden om het papierwerk daarvoor in orde te maken zullen dus moeten zijn verricht. Vast staat verder dat die betreffende werkzaamheden tot en met september 2011 werden verricht door [A BV] (zie 2.5). De door [A BV] gefactureerde kosten heeft de inspecteur volledig in aftrek toegestaan. Vast staat ook dat na september 2011 in de aangifte geen andere kosten ter zake van het betreffende papierwerk in aftrek zijn gebracht dan de door [A] gefactureerde bedragen. Dat de Chinese autoriteiten niet bekend zijn met (een vestiging van) [A] in China terwijl [A] een aanzienlijke omzet had, 435 "applications" in (slechts) zes facturen worden gefactureerd en de betaaltermijn van de facturen zes maanden is, kan op zichzelf tot twijfel leiden, maar rechtvaardigt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet de conclusie dat de facturen niet waarheidsgetrouw zijn. De stelling van de inspecteur dat [A] heeft gefactureerd voor aanvragen waarvoor geen werkzaamheden in China zijn of hoefden te worden verricht omdat voor de desbetreffende personen reeds een aanvraag TWV is ingediend, wordt door de rechtbank verworpen. De stukken van het geding bevatten niet de bij de facturen van 2012 behorende bijlagen, waarop de namen van de koks zouden moeten staan, noch een Excel bestand zoals voor het boekjaar 2010/2011 is opgesteld (zie 2.15) en ook anderszins kan niet worden vastgesteld of er personen zijn waarvoor meer dan één "application" is gefactureerd. Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, in onderlinge samenhang gezien, rechtvaardigt niet de conclusie dat de facturen onvoldoende realiteitsgehalte hebben. De inspecteur heeft de aftrek van de daarmee gemoeide kosten dan ook ten onrechte geweigerd.
4.6.3.
Gelet op voorgaande moet de aanslag VPB 2012 worden verminderd tot nihil en moet het verlies overeenkomstig de aangifte worden vastgesteld op € 38.694 (negatief). De boetebeschikking en de belastingrentebeschikking komen hiermee te vervallen en moeten worden vernietigd.
4.7.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep inzake zaaknummer BRE 15/7407 gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
5.1.
Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen heeft moeten maken.
5.2.
Belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding. Ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) kan een integrale proceskostenvergoeding worden verleend indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit is sprake als een bestuursorgaan een besluit neemt of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat het besluit in de daartegen gestelde procedure geen stand zal zouden (vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, nr. 41 235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid (Hoge Raad 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975). De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur redelijkerwijze het standpunt heeft kunnen innemen dat geen sprake was van aftrekbare kosten en ziet dan ook geen aanleiding om te oordelen tot de door belanghebbende gestelde vergoeding van de werkelijke proceskosten.
5.3.
Gelet op het voorgaande moeten de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten worden vastgesteld. De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken zijn vastgesteld op € 1.485 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 495, een wegingsfactor voor het gewicht van de beroepen van 1 en een wegingsfactor van 1,5 vanwege samenhang van de onderhavige zaken met de twee beroepszaken BRE 15/7313 en BRE 15/7314). Voor een (nadere) vergoeding van de kosten van de bezwaarfase bestaat geen aanleiding, nu bij uitspraak op bezwaar aan belanghebbende reeds een kostenvergoeding is toegekend en belanghebbende de hoogte van die vergoeding (afgezien van een verzoek om werkelijke kostenvergoeding) niet heeft betwist. In elk van de vier samenhangende zaken zal een proceskostenvergoeding worden toegekend van € 371,25.
6. Beslissing
Met betrekking tot het beroep BRE 15/7406: VPB 2010/2011
De rechtbank:
- verklaart het beroep ten aanzien van de vergrijpboete gegrond;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de vergrijpboete;
- vermindert de vergrijpboete tot € 45.000;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 371,25;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan haar vergoedt.
Met betrekking tot het beroep BRE 15/7407: VPB 2012
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot nihil;
- wijzigt de verliesvaststellingsbeschikking in die zin dat het verlies wordt vastgesteld op € 38.694;
- vernietigt de boetebeschikking;
- vernietigt de belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 371,25;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 331 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 14 februari 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,
mr.drs. M.H. van Schaik en mr. J.W.M. Tijnagel, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.