NJB 2022/544:Sint Maarten. Prejudiciële beslissing. Nederlanderschap. De moeder van een zoon is in 1936 geboren, in 1945 erkend door een Franse man en in 1958 erkend door een Nederlandse man. De zoon verkrijgt een Nederlands paspoort. In 2017 weigeren de autoriteiten zijn paspoort te verlengen op de grond dat de erkenning van de moeder in 1958 nietig is, omdat de moeder al was erkend door een andere man. Vragen: 1. Dient er een termijn te worden gesteld aan de betwisting door de autoriteiten van de nationaliteit en het onderzoek naar de nationaliteitsgeschiedenis in het kader van de vaststelling van het Nederlanderschap? 2. Heeft het hof de vrijheid om minder zware eisen te stellen aan het bewijs van bezit van staat op de grond dat de autoriteiten bij de aanvraag van een verlenging van een paspoort dossiers van 62 jaar oud uitpluizen op onvolkomenheden? Hoge Raad: 1. Ontkennend. 2. De rechter kan aan het bewijs van bezit van staat eisen stellen die passen bij de omstandigheden van het geval. Het gewone bewijsrecht is van toepassing.