HR, 23-12-2016, nr. 16/00645
ECLI:NL:HR:2016:2899
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-12-2016
- Zaaknummer
16/00645
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 23‑12‑2016
ECLI:NL:HR:2016:2899, Uitspraak, Hoge Raad, 23‑12‑2016; (Cassatie)
- Vindplaatsen
NLF 2017/0145 met annotatie van Jits Berns
V-N 2017/2.6 met annotatie van Redactie
FED 2017/37 met annotatie van E. THOMAS
NLF 2017/0310 met annotatie van
NTFR 2017/86 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Beroepschrift 23‑12‑2016
Geacht College,
Namens mijn cliënte, [X] te [Z] eiseres tot cassatie in het in hoofde hiervan genoemde beroep in cassatie (‘eiseres’), maak ik hiermee de middelen van cassatie kenbaar waarop het beroep in cassatie is gegrond.
Cassatiemiddel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat de Rechtbank in r.o. 3.4. in de uitspraak op het verzet (‘de uitspraak’) heeft overwogen, dat ‘in beginsel’ de gemachtigde van eiseres niet naar behoren is uitgenodigd om het griffierecht te voldoen omdat de financiële administratie van de Rechtbank de nota voor het griffierecht en de herinneringsnota niet heeft verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven correspondentieadres. Maar dat die omissie is geheeld, nu de herinnerings-nota door de gemachtigde persoonlijk in ontvangst is genomen. En doordat de Rechtbank in r.o. 3.5. in de uitspraak heeft overwogen, dat de gemachtigde na de ontvangst van de herinneringsnota niet adequaat heeft gehandeld. En dat het aan hemzelf is om ervoor te zorgen dat indien hij post in handen krijgt die ook voor hem of zijn kantoor is bestemd, op de juiste wijze verwerkt.
Dit oordeel is naar de mening van appellante onbegrijpelijk althans onvoldoende met reden omkleed. Immers, in verzet is door de gemachtigde aan de Rechtbank kenbaar gemaakt, dat hij eind 2006 slachtoffer is geworden van een ernstig geweldsmisdrijf (poging tot doodslag) als gevolg waarvan hij bijna een maand in coma heeft verkeerd en drie maal een hartstilstand heeft doorgemaakt, wat heeft geleid tot hersenbeschadigingen. En dat de ernst van het misdrijf waarvan de gemachtigde het slachtoffer is geworden kan worden afgemeten aan het feit, dat de dader ook in hoger beroep is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
De gemachtigde heeft ter zitting waar het verzet werd behandeld naar voren gebracht, dat de hersenbeschadigingen die hij heeft opgelopen bij hem tot aandachts- en concentratiestoomissen hebben geleid. Naar zeggen van de behandelend neuropsycholoog destijds, vergelijkbaar met die van iemand met een ernstige vorm van ADHD.
Tijdens de genoemde zitting heeft de gemachtigde aangeboden om, als bij de Rechtbank hierover twijfels zouden bestaan, een verklaring van een neuropsycholoog te overleggen.
Aan de Rechtbank is uiteengezet, dat het verzoek om alle correspondentie (waartoe — ook naar het oordeel van de Rechtbank — de nota voor het griffierecht en de herinneringsnota zijn te scharen) aan het correspondentieadres in [R] te zenden primair op de vorengenoemde omstandigheden is terug te voeren, maar dat een tweede reden voor het verzoek is, dat in het buitengebied van [Q] waar het kantoor van de gemachtigde is gevestigd, de postbezorging notoir onbetrouwbaar is.
Eiseres meent dat met het door de gemachtigde aan de Rechtbank richten van dat verzoek, de gemachtigde adequaat heeft gehandeld in die zin, dat als de Rechtbank aan dat verzoek gehoor had gegeven, de gemachtigde niet in een positie zou zijn komen te verkeren als waarin hij is komen te verkeren. En dat, nu hij daarin door toedoen van de Rechtbank is komen te verkeren, niet te begrijpen is het oordeel van de Rechtbank, dat (niettemin) het door de gemachtigde niet zorg dragen voor betaling van de herinneringsnota, daar waar hij die klaarblijkelijk in ontvangst heeft genomen, voor rekening en risico van die gemachtigde en dus voor rekening en risico van appellante behoren te komen.
Immers, dat wat in de ogen van de Rechtbank als niet adequaat handelen moet worden beschouwd, valt geheel toe te schrijven aan de neuropsychologische problemen die de gemachtigde ondervindt. Bovendien had de Rechtbank wat dat aangaat niet voorbij mogen gaan aan het feit, dat in algemene zin de gemachtigde de Rechtbank er op heeft gewezen dat anders dan voorheen er nota's griffierecht aan het kantooradres in [Q] werden gezonden en dat dat onterecht was, zonder dat hij zich op dat moment er (nog) van bewust was dat dat het geval was geweest met de herinneringsnota m.b.t. het door de gemachtigde namens eiseres ingestelde beroep bij de Rechtbank.
Cassatiemiddel II
Schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat de Rechtbank in r.o. 3.5. als oordeel heeft uitgesproken dat de gemachtigde met de nota en met de aangetekende brief van 6 maart 2015 (de herinneringsnota) voldoende in de gelegenheid is gesteld om op grond van artikel 8:41 van de Awb verschuldigde griffierecht te voldoen.
Dit oordeel is naar de mening van appellante onbegrijpelijk althans onvoldoende met reden omkleed en in strijd met de wet.
Allereerst omdat dit oordeel er vanuit gaat dat de gemachtigde ook de nota onder ogen is gekomen, terwijl dit niet is komen vast te staan. Maar ook omdat met dit oordeel de Rechtbank naar de mening van eiseres onterecht voorbij is gegaan aan het bepaalde in artikel 12, eerste lid van de procesregeling die de Rechtbank op 6 maart 2014 heeft vastgesteld, in overeenstemming met da Procesregeling bestuursrecht 2013, luidende:
‘Na ontvangst van het beroepschrift nodigt de griffier de indiener per gewone post uit het griffierecht binnen vier weken te voldoen.’
Vast staat immers — de Rechtbank heeft dit namelijk in r.o. 3.4. in de uitspraak met zoveel woorden erkend — dat de gemachtigde van eiseres niet naar behoren is uitgenodigd om het griffierecht te voldoen omdat de financiële administratie van de Rechtbank de nota voor het griffierecht niet heeft verzonden naar het door de gemachtigde opgegeven correspondentieadres.
In dit verband is het opmerkelijk, dat waar het gaat om het onderhavige beroep in cassatie, door de financiële administratie van de Hoge Raad dezelfde fout is gemaakt als die welke de financiële administratie van de Rechtbank heeft gemaakt.
En dat, nadat de gemachtigde de griffie van de Hoge Raad er op had gewezen, dat niet alleen de nota voor het griffierecht maar ook andere correspondentie m.b.t. het onderhavige beroep in cassatie niet aan het door de gemachtigde opgegeven correspondentieadres was gezonden, ongevraagd een nieuwe nota voor het griffierecht werd toegezonden aan het opgegeven correspondentieadres, waarvoor een nieuwe betaaltermijn gold. Zo had naar de mening van eiseres ook de Rechtbank moeten handelen.
Cassatiemiddel III
Schending van het recht en/of verzuim van vormen doordat de Rechtbank het bewijsaanbod, gedaan door de gemachtigde ter zitting waar het verzet werd behandeld, ongemotiveerd heeft gepasseerd.
Zoals eerder vermeld heeft de gemachtigde tijdens de genoemde zitting aangeboden om, als bij de Rechtbank er twijfels zouden bestaan over de gevolgen die het geweldsmisdrijf waarvan hij het slachtoffer is geworden voor hem met zich mee hebben gebracht, een verklaring van een neuropsycholoog te overleggen. Eiseres leest in de uitspraak dat de Rechtbank er niet van overtuigd is geraakt door hetgeen de gemachtigde aan de Rechtbank kenbaar heeft gemaakt, dat de neuropsychologische problemen waarmee deze heeft te kampen zozeer van invloed zijn op zijn handelen, dat hem in redelijkheid niet mag worden verweten hetgeen de Rechtbank hem kennelijk wel verwijt. Alsdan is het naar de mening van eiseres onbegrijpelijk en onterecht, dat de Rechtbank het door de gemachtigde gedane bewijsaanbod heeft gepasseerd, en dat dan ook nog zonder daaraan in de uitspraak ook maar een woord te weiden.
Op grond van al het voorgaande verzoekt eiseres u:
Primair
Om de uitspraak van de Rechtbank waartegen het beroep is gericht te vernietigen, en om zelf in de zaak voorziend het verzet van eiseres gegrond te verklaren en om verweerder te veroordelen in de bij eiseres opgekomen kosten van het verzet en het beroep in cassatie en tot vergoeding aan haar van het door haar betaalde griffierecht voor het beroep in cassatie;
Subsidiair
Om de uitspraak van de Rechtbank waartegen het beroep is gericht te vernietigen en om de zaak terug te verwijzen naar de Rechtbank om alsnog overeenkomstig uw aanwijzingen te komen tot een juiste afdoening van het verzet van eiseres en om verweerder te veroordelen in de bij eiseres opgekomen kosten van het beroep in cassatie en tot vergoeding aan haar van het door haar betaalde griffierecht voor het beroep in cassatie.
Hoogachtend,
Uitspraak 23‑12‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 8:41, lid 6, Awb. Griffierechtnota niet betaald. Verschoonbaar verzuim?
Partij(en)
23 december 2016
nr. 16/00645
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 december 2015, nr. BRE 15/506, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 30 april 2015 betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Geertruidenberg voor het jaar 2014 betreffende de onroerende zaak [c-straat 1] te [Z] . De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
2. Beoordeling van de middelen
2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Bij het indienen van het beroepschrift bij de Rechtbank heeft de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde), kantoor houdend op het adres [a-straat 1] te [Q] aan de Rechtbank verzocht om alle correspondentie met betrekking tot dit beroep aan hem te verzenden “p/a [C] (h.o.d.n. [D] ) [b-straat 1] te [R] ”.
2.1.2.
De griffier van de Rechtbank heeft op 6 maart 2015 per aangetekende post een nota griffierecht aan de gemachtigde verzonden waarin een termijn van vier weken wordt gesteld voor de betaling. De nota werd verzonden aan het adres [a-straat 1] te [a-straat 1] .
2.1.3.
Volgens de informatie die door de griffier van de Rechtbank is ingewonnen, is de nota griffierecht op 11 maart 2015 aan de gemachtigde in persoon uitgereikt.
2.1.4.
Het griffierecht is niet betaald. In verband daarmee heeft de Rechtbank bij uitspraak van 30 april 2015 het beroep op de voet van artikel 8:54 Awb niet-ontvankelijk verklaard.
2.1.5.
In zijn tegen voormelde uitspraak van de Rechtbank gerichte verzetschrift verklaart de gemachtigde dat hij in verband met de gevolgen van hersenletsel een administratiekantoor opdracht heeft gegeven om zijn dossiers en financiële administratie op orde te houden. Dat administratiekantoor is gevestigd op het adres [b-straat 1] te [R] . Aangezien de nota griffierecht in afwijking van zijn verzoek naar zijn kantooradres in [Q] werd gezonden, is het verschoonbaar dat betaling daarvan is uitgebleven, zo stelde de gemachtigde.
2.1.6.
Bij de bestreden uitspraak op verzet heeft de Rechtbank geoordeeld dat de gemachtigde in beginsel niet naar behoren is uitgenodigd om het griffierecht te voldoen omdat de nota niet naar het door hem opgegeven adres is verzonden. Dat gebrek is echter geheeld doordat de gemachtigde de herinneringsnota persoonlijk heeft ontvangen. Dat hij daarna niet adequaat heeft gehandeld is voor zijn rekening en risico, aldus de Rechtbank. De Rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard.
2.2.
De middelen richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen voormelde oordelen van de Rechtbank.
2.3.1.
Naar de Rechtbank heeft vastgesteld, heeft de gemachtigde ter zitting verklaard dat hij in persoon voor de ontvangst van de herinneringsnota heeft getekend. Het oordeel van de Rechtbank, dat de onjuistheid van het toezendadres is geheeld, aangezien de herinneringsnota de gemachtigde heeft bereikt, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. De termijn voor het betalen van het verschuldigde griffierecht ving dus aan met de ontvangst van de herinneringsnota.
2.3.2.
Vaststaat dat het verschuldigde griffierecht niet is betaald. Ingevolge artikel 8:41, lid 6, Awb wordt, indien het verschuldigde griffierecht niet (tijdig) is betaald, het beroep niet ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Voor zijn verzoek de voor hem bestemde post naar een administratiekantoor te zenden, heeft de gemachtigde als reden opgegeven dat zijn gedrag door hersenletsel is ontregeld. In het licht daarvan had de Rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het verzet niet mogen uitspreken zonder zich uit te laten over de verschoonbaarheid van het verzuim. Het eerste en derde middel slagen derhalve in zoverre.
2.3.3.
Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3.4.
Gelet op hetgeen onder 2.3.2 is overwogen kan de bestreden uitspraak van de Rechtbank niet in stand blijven. Het verzet zal opnieuw moeten worden behandeld. Het eerste en derde middel kunnen daarom voor het overige thans buiten behandeling blijven.
3. Proceskosten
Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door de verwijzingsrechter zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van de behandeling van het verzet een vergoeding dient te worden toegekend.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Zeeland-West-Brabant ter verdere behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest,
gelast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Geertruidenberg in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 992 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2016.