Hof 's-Gravenhage, 16-02-2011, nr. 200.066.151-01
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1409
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
16-02-2011
- Zaaknummer
200.066.151-01
- LJN
BU1409
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2011:BU1409, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 16‑02‑2011; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2011:BT2704
Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BT2704, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
Burgerlijk Wetboek Boek 1
- Vindplaatsen
JPF 2012/10 met annotatie van P. Vlaardingerbroek
Uitspraak 16‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid. Voogdij over minderjarige in kader van - in Nederland niet rechtsgeldige - adoptie.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 16 februari 2011
Zaaknummer : 200.066.151/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 09-2524 (voogdij-verzoek raad) en
F2 RK 09-508 (voogdij-verzoek [verzoekers])
[man],
en
[vrouw],
beiden wonende op een geheim adres,
verzoekers in hoger beroep,
hierna gezamenlijk verder: [verzoekers],
advocaat mr. P. van den Berg te Spijkenisse,
tegen
de raad voor de kinderbescherming,
regio Rotterdam-Rijnmond,
locatie Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende worden aangemerkt:
1. de stichting Bureau Jeugdzorg Stadsregio Rotterdam,
kantoorhoudende te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg,
2. [mevrouw X.],
wonende op een bij haar advocaat bekend adres,
hierna te noemen: [mevrouw X.],
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam,
3. [de heer X.],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland,
hierna te noemen: de heer [X.].
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, zijn aangemerkt:
de pleegouders,
wonende op een bij Jeugdzorg bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders van na te noemen minderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
[verzoekers] zijn op 7 mei 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
- 11.
februari 2010 van de rechtbank Rotterdam. Bij brief van 12 mei 2010 is een correctie op het beroepschrift ingediend.
De raad heeft op 30 augustus 2010 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van Jeugdzorg is bij het hof op 26 augustus 2010 een schriftelijke reactie ingekomen.
Van de zijde van [verzoekers] is bij het hof op 15 december 2010 een aanvullend stuk ingekomen.
Op 22 december 2010 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: [verzoekers], bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is verschenen: mevrouw [D.]. Voorts is [mevrouw X.], bijgestaan door haar advocaat, verschenen. Ten behoeve van [mevrouw X.] was tevens aanwezig mevrouw drs. [O.], beëdigd tolk. Namens Jeugdzorg zijn verschenen: de heer [O.] en mevrouw [S.]. De heer [X.] en de pleegouders van de minderjarige zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd.
Ter terechtzitting heeft de vertegenwoordiger van Jeugdzorg, met instemming van mr. Van den Berg, de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 december 2010 overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzit¬ting staat - voor zover in hoger beroep van belang - tussen partijen het volgende vast.
In het gezagsregister is de minderjarige opgenomen als [de minderjarige] geboren [geboortedatum 1] 2004 dan wel op [geboortedatum 2] 2004 te [geboorteplaats], Indonesië.
In de gemeentelijke basis administratie (GBA) is de minderjarige vermeld als [de minderjarige] geboren [geboortedatum 1] 2004 te [geboorteplaats], Indonesië.
Bij (een op 6 juli 2009 verstrekt en vertaald) besluit van de Arrondissementsrechtbank van Situbondo (Indonesië) van 6 mei 2009 is de adoptie van [minderjarige], geboren op [geboortedatum 2] 2004 uit het echtpaar [de biologische ouders] (verder: de biologische ouders), door [mevrouw X.] uitgesproken. In hoger beroep staat vast dat deze adoptie in Nederland niet kan worden erkend.
[verzoekers] hebben op 23 januari 2009 de rechtbank Rotterdam verzocht te voorzien in het gezag over de minderjarige, primair door hen te belasten met de voogdij over de minderjarige en subsidiair door Jeugdzorg met de voogdij te belasten.
De raad heeft op 3 augustus 2009 een verzoekschrift ingediend primair strekkende tot het belasten van Jeugdzorg met de voogdij over de minderjarige. Subsidiair verzoekt de raad Jeugdzorg met de tijdelijke voogdij te belasten over de minderjarige.
Bij beschikking van 3 augustus 2009 van de rechtbank Rotterdam is Jeugdzorg belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige.
De raad heeft in zijn rapport van 15 oktober 2009 de rechtbank verzocht Jeugdzorg te belasten met de voogdij over de minderjarige.
Bij de bestreden beschikking is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarige.
Bij beschikking van dezelfde datum als de bestreden beschikking heeft de rechtbank (onder meer) het hiervoor weergegeven verzoek van [verzoekers] afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat het verzoek van [verzoekers] tot uitbreiding van de omgangsregeling met de minderjarige en het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator over de minderjarige, bij beschikking van 8 december 2010 van de rechtbank Rotterdam zijn afgewezen.
ONTVANKELIJKHEID
De raad stelt zich op het standpunt dat [verzoekers] niet-ontvankelijk zijn in het hoger beroep. Er is geen belang meer bij een uitspraak in hoger beroep, nu hoger beroep is ingesteld tegen de afwijzende beslissing van de rechtbank Rotterdam op de verzoeken van [verzoekers] met rekestnummer F2 RK 09-508 inzake de voogdij en F2 RK 09-509 inzake de hoofdverblijfplaats. Er is geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 11 februari 2010 waarbij het verzoek van de raad tot het benoemen van Jeugdzorg tot voogd over de minderjarige is toegewezen (rekestnummer F2 RK 09-2524). Nu evenmin door één van de andere belanghebbenden hoger beroep is ingesteld tegen deze beschikking, is laatstgenoemde beschikking in kracht van gewijsde gegaan en is de benoeming van Jeugdzorg als voogd over de minderjarige onherroepelijk geworden. Een uitspraak in hoger beroep met betrekking tot het afgewezen verzoek van [verzoekers] zal hierin geen verandering kunnen brengen.
Het hof acht [verzoekers] ontvankelijk in het hoger beroep, nu uit het petitum van het appelschrift onmiskenbaar blijkt dat het zich richt tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam op het verzoek van de raad om Jeugdzorg te belasten met de voogdij over de minderjarige (rekestnummer F2 RK 09-2524).
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
- 1.
In geschil is de voogdij over de minderjarige.
- 2.
[verzoekers] verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad tot benoeming van Jeugdzorg tot voogdij-instelling (het hof begrijpt:) af te wijzen en [verzoekers] te belasten met de voogdij over de minderjarige.
- 3.
De raad en Jeugdzorg bestrijden ieder afzonderlijk het hoger beroep.
- 4.
[mevrouw X.] heeft ter terechtzitting bij monde van haar advocaat verweer gevoerd tegen het hoger beroep.
- 5.
[verzoekers] stellen dat zij niet (meer) inzien welk bezwaar zou bestaan tegen terugplaatsing van de minderjarige in hun gezin. Om deze reden menen zij dat zij met de voogdij over de minderjarige belast behoren te worden. Jeugdzorg stelt steeds dat er getwijfeld moet worden aan hun pedagogische capaciteiten, maar onderbouwt dit niet met stukken. Uit de raadsrapportage blijkt dat de contacten tussen hen en de minderjarige goed verlopen. Zij beschikken over een adequaat netwerk dat zonder meer bereid is hen te helpen en te ondersteunen bij de opvoeding van de minderjarige. In dit verband verwijzen zij expliciet naar de overweging op pagina 4 van de bestreden beschikking.
Ter terechtzitting is namens [verzoekers] aanvullend gesteld dat uit de rapportage van Flexusjeugdplein/Pleegzorg blijkt dat de minderjarige weliswaar geen probleemloos kind is, maar dat aan de andere kant de beschadigingen niet dermate ernstig zijn dat dit een doorslaggevende reden kan zijn om haar niet bij hen te plaatsen. De problematiek van de minderjarige vereist niet dermate specifieke opvoedingsvaardigheden. Sterker nog: wat de minderjarige nodig heeft, kan ze vinden bij [verzoekers] Gelet op hetgeen uit de rapportage van Flexusjeugdplein/Pleegzorg is gebleken en de ontwikkelingen na het wijzen van de bestreden beschikking, zijn zij van mening dat de rechtbank een onjuiste beslissing heeft genomen door Jeugdzorg te belasten met de voogdij over de minderjarige. Het is in het belang van de minderjarige om haar bij [verzoekers] te plaatsen, waar zij immers jarenlang met veel liefde is opgevoed. Het kan niet in haar belang worden geacht dat zij nu van pleeggezin naar pleeggezin gaat.
- 6.
Het hof stelt voorop dat in de onderhavige procedure enkel aan de orde is de voogdij-voorziening in het kader waarvan geen plaats is voor een beslissing aangaande de verblijfplaats van de minderjarige.
- 7.
Het hof overweegt als volgt.
- 8.
Uit de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de minderjarige een belaste geschiedenis heeft. Haar geschiedenis wordt gekenmerkt door enerzijds veel wisselingen in verblijfplaatsen en verzorgers en anderzijds veel onduidelijkheden en onzekerheden als gevolg van inconsistente, onjuiste en wisselende informatie verstrekt door [mevrouw X.] en de heer [X.].
- 9.
Te dien aanzien is het hof op basis van de overgelegde stukken het volgende gebleken. In mei 2005 is de minderjarige door [mevrouw X.] en de heer [X.] - naar later bleek: op basis van een valse geboorteakte - als hun kind meegenomen naar Nederland. In juni 2005 is zij op vrijwillige basis voor haar opvoeding en verzorging bij [verzoekers] geplaatst. De minderjarige verbleef - behoudens een onderbreking van negen weken in de periode november (het hof leest:) 2006 tot januari (het hof leest:) 2007 - vanaf de leeftijd van acht maanden tot 4 jaar en drie maanden, onafgebroken bij [verzoekers] De minderjarige is in november 2006 door [mevrouw X.] en de heer [X.] onverwacht meegenomen naar Indonesië en door familie van [verzoekers] na twee maanden weer naar Nederland gehaald. Op 10 mei 2007 is de minderjarige onder toezicht gesteld en is zij uit huis geplaatst bij [verzoekers] In maart 2008 zijn beide maatregelen door de rechtbank verlengd. In hoger beroep heeft het hof in zijn beschikking van 21 januari 2009 het in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige noodzakelijk geacht dat de minderjarige zo spoedig mogelijk in een neutraal pleeggezin geplaatst werd vanwege de strijd die ontstaan was tussen [verzoekers] en [mevrouw X.] en haar toenmalige partner de heer [X.]. Vanaf februari 2009 verblijft de minderjarige in een neutraal pleeggezin. Rond kerst 2009 is zij, na een eerdere overplaatsing in juni 2009, overgeplaatst naar het huidige therapeutisch pleeggezin, waar zij maximaal twee jaar kan blijven. Het betreft hier een zeer ervaren therapeutisch pleeggezin, dat al jaren samenwerkt met het RMPI (Rotterdams Medisch Psychiatrisch Instituut) en door hen wordt begeleid.
- 10.
Medio juli 2009 heeft de raad via Jeugdzorg een adoptiebeschikking van de Arrondissementsrechtbank van Situbondo (Indonesië) van 6 mei 2009 ontvangen, waaruit blijkt dat de minderjarige in Indonesië is geadopteerd door [mevrouw X.]. Deze informatie is voor de raad aanleiding geweest tot het instellen van een onderzoek en tot het verzoek van 3 augustus 2009 aan de rechtbank om een voorlopige voogdijmaatregel te nemen. Uit het onderzoek van de raad is gebleken dat geen sprake is van een naar Nederlands recht geldige adoptie. In hoger beroep staat dit als onbetwist vast. Het hof gaat er dan ook van uit dat het gezag over de minderjarige op het tijdstip van indiening van het verzoek van de raad tot (voorlopige) voogdij op 3 augustus 2009 bij [de biologische ouders] berustte en nog steeds bij hen berust en dat het gezag over de minderjarige door hen niet wordt uitgeoefend. Mitsdien dient in de voogdij te worden voorzien.
- 11.
De raad concludeert in zijn rapport van 15 oktober 2009, dat ook de basis is voor het verweer in hoger beroep, dat Jeugdzorg als neutrale en professionele derde met de voogdij over de minderjarige dient te worden belast. Daarbij stelt de raad dat de opvoeding van de minderjarige complex is en veel pedagogische vaardigheden vergt. Naar de vraag welke opvoedingsvaardigheden concreet nodig zijn, wordt nader onderzoek verricht door Jeugdzorg en Pleegzorg. [mevrouw X.] en [verzoekers] claimen het recht om voor de minderjarige te zorgen, maar – zo stelt de raad – lijken niet over de extra pedagogische mogelijkheden te beschikken die nodig zijn om aan de complexe opvoedingsvraag van de minderjarige te voldoen. Bovendien hebben zij er moeite mee elkaar een plek in het leven van de minderjarige te geven, terwijl zowel [mevrouw X.] als [verzoekers] een rol in het leven van de minderjarige moeten blijven spelen.
- 12.
Uit onderzoek verricht door Flexusjeugdplein/Centrum voor Pleegzorg (hierna te noemen: Flexusjeugdplein), afgerond in mei 2010, komt naar voren dat de minderjarige cognitief op gemiddeld niveau functioneert. Zij beheerst de voor haar leeftijd kenmerkende sociaal-cognitieve vaardigheden voldoende, maar het nog onvoldoende opgebouwde vertrouwen in zichzelf en anderen vormt een risicofactor. De ontwikkeling naar veilige gehechtheid is onvoldoende tot stand gekomen. De zeer vroege en diverse abrupte onderbrekingen van het hechtingsproces spelen daarbij een rol. De onduidelijkheid over het toekomstperspectief van de minderjarige vormt een in stand houdende factor daarbij. Geschat wordt dat de minderjarige wel in staat is een veilige gehechtheid te ontwikkelen. Daartoe is het noodzakelijk dat zij de kans krijgt om tot haar volwassenheid, bij sensitief-responsieve opvoeders en in een klimaat dat een duidelijk perspectief kan waarborgen, veilig op te groeien. Belangrijk is dat de minderjarige ondersteund wordt in het geleidelijk zicht krijgen op haar afkomst en levensloop. Aangezien er daarnaast diverse aanwijzingen zijn voor mogelijk opgelopen posttraumatisch stress, is aanvullende hulp gericht op het verwerken van levensgebeurtenissen van de minderjarige noodzakelijk om de veilige gehechtheid te kunnen bevorderen.
- 13.
Bij de beantwoording van de vraag op welke wijze in het gezag over de minderjarige dient te worden voorzien, acht het hof van doorslaggevend belang dat ter terechtzitting is gebleken dat de strijd tussen [verzoekers] en [mevrouw X.] - hoewel de formele grondslag daartoe is komen te vervallen - nog steeds voortduurt. Doordat [verzoekers] zichzelf kennelijk zijn gaan beschouwen als de ouders van de minderjarige en nog steeds zeer veel moeite hebben [mevrouw X.] (en de biologische ouders) een plek te geven in het leven van de minderjarige, gaan zij voorbij aan eventuele loyaliteitsgevoelens van de minderjarige ten opzichte van haar biologische ouders en [mevrouw X.]. Teneinde een veilige gehechtheidontwikkeling te bevorderen, dient de minderjarige zicht te krijgen op haar afkomst en levensloop. Feit is en blijft dat [mevrouw X.] de link is tussen de minderjarige en de biologische ouders in Indonesië. Het hof acht het dan ook in het belang van de ontwikkeling van de minderjarige noodzakelijk dat het contact tussen de minderjarige en [mevrouw X.] gewaarborgd blijft. Gelet op het verleden en de nog immer voortdurende strijd, acht het hof een reëel gevaar aanwezig dat bij toewijzing van de voogdij aan [verzoekers] het contact tussen de minderjarige en [mevrouw X.] verloren gaat. Het hof acht het daarbij niet realistisch te veronderstellen dat [verzoekers] zelf het contact tussen de minderjarige en haar biologische ouders tot stand brengt.
- 14.
Het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, is het hof van oordeel dat het belang van de minderjarige vergt dat Jeugdzorg als neutrale en professionele derde wordt belast met de voogdij over haar. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
- 15.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Amsterdam.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Dijk, De Haan-Boerdijk en Punselie, bijgestaan door mr. Willems als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 februari 2011.