ELCI:NL:HR:2020:46.
Rb. Midden-Nederland, 27-02-2023, nr. UTR 22/1950
ECLI:NL:RBMNE:2023:1184
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
27-02-2023
- Zaaknummer
UTR 22/1950
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2023:1184, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 27‑02‑2023; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 27‑02‑2023
Inhoudsindicatie
beroep niet-ontvankelijk. Huurder heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij procesbelang heeft bij een lagere WOZ-waarde. Het instellen van beroep kan eiser niet in een gunstigere positie brengen.
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1950
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap [gemeente] (de heffingsambtenaar)
(gemachtigde: D.T. de Winter).
Inleiding
In de beschikking van 25 mei 2021 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op € 302.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020.
In de uitspraak op bezwaar van 4 februari 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 10 februari 2023 online op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de heffingsambtenaar, bijgestaan door taxateur [taxateur] . De gemachtigde van eiser is zonder bericht van verhindering niet verschenen.
De uitnodiging voor de zitting van vrijdag 10 februari 2023 om 12:00 uur, is op 19 december 2022 per aangetekende post naar de gemachtigde van eiser verzonden. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 20 december 2022 is bezorgd. Op
3 februari 2023 heeft de rechtbank ook een e-mail gestuurd naar het e-mailadres: [e-mailadres] met de Teams-link voor de zitting. De rechtbank heeft telefonisch contact gezocht met de gemachtigde van eiser via het telefoonnummer dat genoemd staat in het beroepschrift en de website van de gemachtigde van eiser. Dit is niet gelukt. Het telefoonnummer van de gemachtigde van eiser was doorgeschakeld naar de voicemail. De heffingsambtenaar heeft verklaard geen ander telefoonnummer te hebben, maar wel het telefoonnummer van eiser. De rechtbank heeft eiser gebeld, maar die gaf aan dat alles uitbesteed is aan zijn gemachtigde en dat hij niet zal verschijnen op de zitting. De rechtbank heeft, gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, alsmede de voorbereiding door de rechtbank en de heffingsambtenaar, besloten om de behandeling van het beroep te laten doorgaan.
Overwegingen
1. De WOZ-beschikking die in deze zaak wordt beoordeeld, is aan eiser als huurder van de woning toegezonden. De woning is een in 1957 gebouwde bovenwoning. De woning heeft een oppervlakte van 135 m2. Eiser huurt de woning van woningbouwvereniging Portaal.
2. In geschil is de waarde van de woning per 1 januari 2020. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 260.000,-. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
3. Omdat de heffingsambtenaar de WOZ-beschikking aan eiser heeft gericht, is eiser daarbij belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 20201.. Het belang waarover wordt gesproken in artikel 1:2 van de Awb moet echter worden onderscheiden van het procesbelang van een belanghebbende. Het procesbelang is het belang dat iemand heeft bij de uitkomst van de procedure, wat hij met zijn bezwaar of (hoger) beroep wil/kan bereiken. Als iemand belanghebbende is, betekent dat dus niet meteen dat iemand ook een procesbelang heeft. De rechtbank moet ambtshalve beoordelen of iemand procesbelang heeft. De rechtbank oordeelt in deze zaak dat eiser dat niet heeft.
4. Het is vaste rechtspraak dat procesbelang ontbreekt als het gebruiken van een rechtsmiddel een partij niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
5. Uit de uitspraken van deze rechtbank van 18 oktober 20192.volgt dat in zaken waarin een WOZ-beschikking is gericht aan de huurder van een woning het procesbelang niet zonder meer kan worden aangenomen. In deze zaken zal steeds aan de hand van de relevante feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld of het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep de betrokken huurder in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
6. De rechtbank overweegt verder dat het aan degene is die bezwaar maakt of (hoger) beroep instelt om aannemelijk te maken dat hij procesbelang heeft. Een huurder kan onder omstandigheden een procesbelang hebben als het gaat om een sociale huurwoning (zie genoemde uitspraken van deze rechtbank van 18 oktober 2019), maar eiser heeft geen inzicht gegeven in zijn huidige huursituatie door bijvoorbeeld een huurovereenkomst te overleggen. De gemachtigde van eiser is ook niet op de zitting verschenen.
7. Dit betekent dat eiser niet aannemelijk maakt dat hij een procesbelang heeft. De rechtbank is van oordeel dat het instellen van beroep eiser niet in een gunstiger positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen.
8. In beroep ontbreekt procesbelang. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
9. Eiser heeft verzocht om immateriële schade omdat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. De rechtbank oordeelt dat in deze zaak de redelijke termijn niet is overschreden. Uitgangspunt is dat de behandeling van een zaak niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Dat is hier niet het geval. Het bezwaarschrift is namelijk ontvangen op 1 juni 2021. De rechtbank ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van I. Zallali, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
griffier | rechter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑02‑2023
ECLI:NL:RBMNE:2019:4833, 4834 en 4835.