CBb, 13-04-2021, nr. 20/967
ECLI:NL:CBB:2021:411
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
13-04-2021
- Zaaknummer
20/967
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2021:411, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 13‑04‑2021; (Eerste aanleg - meervoudig, Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
- Vindplaatsen
JB 2021/112
Uitspraak 13‑04‑2021
Inhoudsindicatie
TOGS. Tussenuitspraak. Onderneming stond op peildatum niet in handelsregister, omdat zij rond die periode coronagerelateerde klachten had. Beleid o.g.v. artikel 4:84 van de Awb niet consistent toegepast: appellante had het voordeel van de twijfel gegeven moeten worden. Verweerder moet binnen 4 weken een nieuw besluit nemen.
Partij(en)
tussenuitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 20/967
tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 13 april 2021 in de zaak tussen
[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats 1] , appellante
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigden: mr. C.J.M. Daniels en mr. S. van Rijn).
Procesverloop
Bij besluit van 23 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2021. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Beleidsregel.
3. De onderneming was op de peildatum van 15 maart 2020 niet geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Op 27 maart 2020 is de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 maart 2020 geregistreerd in het handelsregister, met de SBI-code 56.10.1 (Restaurants) en de bedrijfsomschrijving ‘Horeca dag en avondzaak’.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat de onderneming van appellante op 15 maart 2020 niet was ingeschreven in het handelsregister van de KvK.
5. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat appellante verantwoordelijk is voor het op de juiste wijze en tijdig registreren van een onderneming in het handelsregister. Appellante heeft niet met bewijsstukken kunnen aantonen dat het van 20 januari 2020 tot en met 15 maart 2020 niet mogelijk was om de onderneming in te schrijven. Dat de te late inschrijving niet aan appellante te wijten is, is dan ook niet gebleken.
Standpunt appellante
6. Appellante voert aan dat zij sinds 1 maart 2020 ondernemer is van [naam 2] , een horecazaak te [plaats 2] . Vanaf 1 februari 2020 is het huurcontract ingegaan en per 1 maart 2020 is het bedrijf officieel gestart. Appellante ging er vanuit dat zij de onderneming een week voor of een week na de start kon inschrijven. Vanaf eind februari 2020 tot na half maart 2020 had appellante echter klachten zoals hoesten, verkoudheid en keelpijn. Doordat appellante geen koorts had, vond de GGD op dat moment dat er dan geen sprake was van corona, maar appellante werd wel dringend verzocht om niet in contact te treden met derden. Pas toen appellante klachtenvrij was, kon zij zich inschrijven en het eerste moment daarvoor was 27 maart 2020.
Standpunt verweerder
7. Verweerder heeft naar voren gebracht dat, wanneer een ondernemer aannemelijk maakt dat hij als direct gevolg van de maatregelen/adviezen die in maart 2020 golden niet op 15 maart 2020 ingeschreven stond in het handelsregister, de tegemoetkoming alsnog wordt toegekend. Dat geldt alleen als aan de overige voorwaarden van de Beleidsregel wordt voldaan. Appellante heeft volgens verweerder echter niet duidelijk gemaakt wanneer zij klachten had. In het aanvullende bezwaarschrift, tijdens de telefonische hoorzitting en in het beroepschrift heeft appellante verschillende periodes opgegeven waarin zij klachten zou hebben gehad. Ook heeft appellante geen bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij zich niet kon inschrijven als gevolg van coronagerelateerde omstandigheden. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd een voorbeeld gegeven van een situatie waarin de tegemoetkoming met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alsnog is toegekend. In dat geval had de ondernemer een afspraak bij de notaris om de inschrijving in gang te zetten. De afspraak is door de notaris afgezegd vanwege coronagerelateerde omstandigheden. De notaris heeft die gang van zaken schriftelijk bevestigd.
Beoordeling door het College
8. Het College heeft verschillende uitspraken gedaan over de Beleidsregel. Het College verwijst naar de uitspraken van 22 december 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:992, ECLI:NL:CBB:2020:993, ECLI:NL:CBB:2020:994 en ECLI:NL:CBB:2020:995). Daarin is onder meer opgenomen dat de Beleidsregel moet worden aangemerkt als buitenwettelijk begunstigend beleid. Dit houdt in dat de rechter alleen kan toetsen of het beleid op consistente wijze is toegepast.
9. Het College stelt vast dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 1 van de Beleidsregel, omdat haar onderneming op 15 maart 2020 niet stond ingeschreven in het handelsregister. Het College is echter van oordeel dat verweerder zijn beleid, om in situaties waarbij de inschrijving in het handelsregister niet tijdig kon plaatsvinden als gevolg van coronagerelateerde omstandigheden, in dit geval niet consistent heeft toegepast. Dat appellante niet de exacte data van de periode van coronagerelateerde klachten kan terughalen acht het College begrijpelijk. Het ging om milde klachten waarvoor zij geen arts hoefde te raadplegen. Appellante heeft wisselend verklaard, maar de genoemde periodes waarin de klachten volgens die verklaringen bestonden vallen wel allemaal in de bandbreedte van medio februari tot medio maart. Aan een brief van appellantes boekhouder van 15 september 2020, waarin wordt verklaard dat appellante al vanaf eind januari klachten zou hebben gehad, hecht het College geen waarde. De boekhouder was in de bezwaarprocedure namelijk niet de gemachtigde van appellante. Dat appellante geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt kan appellante ook niet worden tegengeworpen. Anders dan in het door verweerder genoemde voorbeeld ter zitting, had appellante in de periode voorafgaand aan 15 maart 2020 immers geen afspraak bij een notaris, de KvK, of een andere verifieerbare afspraak die vanwege haar klachten moest worden afgezegd. Het College is daarom van oordeel dat aan appellante in de gegeven omstandigheden het voordeel van de twijfel gegeven had moeten worden, wat betekent dat verweerder als uitgangspunt had moeten nemen dat appellante zich vanwege coronagerelateerde klachten niet tijdig heeft kunnen inschrijven. Het betoog van appellante slaagt.
10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Dat betekent niet automatisch dat appellante ook recht heeft op de tegemoetkoming. In het verweerschrift en ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat er mogelijk nog andere omstandigheden zijn die aan een toekenning van de tegemoetkoming in de weg staan. Het College zal met toepassing van artikel 8:51d van de Awb verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen. Daarin zal verweerder moeten onderzoeken in hoeverre appellante aan de overige voorwaarden van de Beleidsregel voldoet.
11. Gelet op het belang van een voortvarende behandeling van deze zaak wordt verweerder opgedragen uiterlijk op 11 mei 2021 een nieuw besluit te nemen. Het College zal vervolgens appellante in de gelegenheid stellen om binnen twee weken schriftelijk haar zienswijze te geven. Indien nodig zal op 18 juni 2021 een nader onderzoek ter zitting plaatsvinden.
12. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.
Beslissing
Het College draagt verweerder op om uiterlijk 11 mei 2021 het gebrek in het bestreden besluit te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van deze tussenuitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. J.H. de Wildt en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2021.
de voorzitter is verhinderd de de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen uitspraak te ondertekenen
BIJLAGE
De Beleidsregel
Artikel 1, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
(…)
direct gedupeerde onderneming: gedupeerde onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister met een hoofd- of nevenactiviteit die in de tabellen 1a, 1b of 1c van bijlage 1 is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd;
gedupeerde onderneming: in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007, niet zijnde een overheidsbedrijf:
a. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven met een hoofd- of nevenactiviteit die in bijlage 1 is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling, en zoals in voorkomend geval nader geclausuleerd;
b. waar ten hoogste 250 personen werkzaam zijn, blijkend uit de inschrijving in het handelsregister op 15 maart 2020; en
c. die:
1°. voor zover het een onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°. voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft;
(…)
vestiging: vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.”
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84 luidt als volgt:
“Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.”
In artikel 7:12, eerste lid, is vermeld:
“De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.”
In artikel 8:51d is het volgende vermeld:
“Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De artikelen 8:51a, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, 8:51b, tweede en derde lid, en 8:51c, aanhef en onderdelen b tot en met d, zijn van toepassing.”