CRvB, 23-09-2011, nr. 09-3531 ZW
ECLI:NL:CRVB:2011:BT6690
- Instantie
Centrale Raad van Beroep
- Datum
23-09-2011
- Zaaknummer
09-3531 ZW
- LJN
BT6690
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
Sociale zekerheid algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CRVB:2011:BT6690, Uitspraak, Centrale Raad van Beroep, 23‑09‑2011; (Hoger beroep)
- Wetingang
art. 7 Ziektewet
- Vindplaatsen
USZ 2011/325
Uitspraak 23‑09‑2011
Inhoudsindicatie
Weigering ziekengeld is ten onrechte. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat betrokkene als verzekerd in de zin van artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW moet worden aangemerkt. Geen besluit tot ontzegging van het recht op WW-uitkering genomen. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat WW-uitkering is betaald en ontvangen, terwijl de titel van deze betalingen - achteraf gezien - is gebleken te ontbreken.
Partij(en)
09/3531 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 20 mei 2009, 08/7304 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 23 september 2011
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P.E. Stam, advocaat te Zaandam, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2011. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Stam.
II. OVERWEGINGEN
- 1.1.
De Raad ontleent aan de aangevallen uitspraak de volgende feiten en omstandigheden. Betrokkene is in opdracht van de gemeente Zaanstad met ingang van 1 november 2006 een arbeidsovereenkomst aangegaan met re-integratiebedrijf Flexpay voor de duur van twaalf maanden en 40 uur per week. Blijkens deze overeenkomst zal Flexpay betrokkene werkzaamheden laten verrichten voor derden. Indien er geen werkzaamheden zijn, dient betrokkene zich beschikbaar te houden voor re-integratie en scholingsactiviteiten. Na het eindigen van deze arbeidsovereenkomst heeft appellant aan betrokkene met ingang van 1 november 2007 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend tot en met 21 februari 2008. Betrokkene heeft zich per 14 januari 2008 ziek gemeld.
- 1.2.
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft appellant geweigerd een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) aan betrokkene toe te kennen omdat hij niet verzekerd is ingevolge de ZW. Betrokkene heeft in bezwaar aangevoerd dat hij verzekerd is ingevolge de ZW omdat hij zich heeft ziek gemeld terwijl hij een WW-uitkering ontving. Bij besluit op bezwaar van 9 oktober 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een recht op WW-uitkering primair omdat de arbeid ingevolge de arbeidsovereenkomst met Flexpay geen verzekeringsplichtige arbeid in de zin van de WW is en subsidiair omdat betrokkene niet voldoet aan de referte-eis van de WW. Om die reden behoorde betrokkene niet tot de kring van de verzekerden van de ZW.
- 2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat betrokkene zich vanuit de WW heeft ziek gemeld en dat het de rechtbank niet is gebleken dat aan betrokkene de aanspraken op de uitkering ingevolge de WW zijn ontzegd. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit, voor zover het de uitkering ingevolge de WW betreft, niet is te beschouwen als een primair besluit.
- 3.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat met de brief van 15 augustus 2008 dan wel met de beslissing op bezwaar van 9 oktober 2008 de uitkering ingevolge de WW alsnog is ingetrokken vanwege het ontbreken van een verzekering ingevolge de WW. De rechtbank is onvoldoende ingegaan op deze stelling. Door dit besluit tot intrekking van de WW-uitkering is de wettelijke grondslag aan de betalingen komen te ontvallen.
- 4.
De Raad overweegt als volgt.
- 4.1.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat betrokkene als verzekerd in de zin van artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW moet worden aangemerkt. Artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW bepaalt dat als werknemer wordt beschouwd degene die krachtens de verplichte verzekering op grond van de WW uitkering ontvangt. In zijn uitspraak van 11 april 1990, LJN AK9007 heeft de Raad overwogen dat daaruit niet zonder meer kan worden geconcludeerd dat in alle gevallen waarin geen aanspraak op uitkering krachtens de WW bestaat, doch wel feitelijk uitkering wordt ontvangen, de betrokkene krachtens artikel 7 van de ZW als werknemer dient te worden beschouwd. Artikel 7, aanhef en onder a, van de ZW staat er niet aan in de weg dat aan een betrokkene (alsnog) aanspraken ingevolge de ZW (kunnen) worden ontzegd in gevallen waarin WW-uitkering is betaald en ontvangen, terwijl de titel van deze betalingen - achteraf gezien - is gebleken te ontbreken. De Raad is van oordeel dat het ontbreken van een titel voor de betalingen moet blijken uit de herziening van besluit tot toekenning van een uitkering ingevolge de WW.
- 4.2.
De Raad volgt appellant niet in zijn standpunt dat de brief van 15 augustus 2008 dan wel het bestreden besluit als besluit tot ontzegging van het recht op WW-uitkering moet worden aangemerkt, waardoor de grondslag aan de betalingen ingevolge de WW is komen te ontvallen.
- 4.2.1.
In de brief van 15 augustus 2008, waarin gemachtigde van betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld om de gronden van het bezwaar tegen het besluit tot beëindigen van de ZW-uitkering aan te vullen, wordt gesteld dat “afwijzing van de WW-uitkering aan de orde is respectievelijk in het geval van uw cliënt aan de orde had moeten zijn.” Hieruit blijkt dat afwijzing van de WW-uitkering had moeten geschieden doch nog niet is geschied. Van een besluit dienaangaande is ook blijkens de aanhef “uw bezwaarschrift” geen sprake.
- 4.2.2.
Het bestreden besluit kan evenmin als een besluit tot ontzegging van het recht op uitkering ingevolge de WW worden aangemerkt. Het bestreden besluit is een beslissing op het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 1 juli 2008 tot afwijzing van de uitkering ingevolge de ZW. “U heeft op 27 juli 2008 bezwaar gemaakt tegen onze beslissing van 1 juli 2008 tot afwijzing van de Ziektewetuitkering. Wij hebben een beslissing genomen op uw bezwaarschrift.”, aldus de eerste volzin van dat besluit. Daarna volgt beantwoording van de vraag of recht op een uitkering ingevolge de WW heeft bestaan. De conclusie van appellant is dat betrokkene “- primair - niet voldoet aan de voorwaarden voor verzekeringsplichtige arbeid en - subsidiair - geen recht bestaat op een WW-uitkering omdat u niet voldoet aan de referte-eis.” Onder andere daarom zou geen recht op uitkering ingevolge de ZW bestaan, aldus appellant. De Raad is van oordeel dat dit besluit op bezwaar niet kan worden aangemerkt als primair besluit tot ontzegging van het recht op WW-uitkering. Van een intrekking van het besluit tot toekenning van de WW-uitkering vermeld in 1.1 is geen sprake.
- 4.3.
Op grond van hetgeen is overwogen in 4.2 dient te worden aangenomen dat geen besluit tot ontzegging van het recht op WW-uitkering is genomen. Er kan dus niet worden geconcludeerd dat WW-uitkering is betaald en ontvangen, terwijl de titel van deze betalingen - achteraf gezien - is gebleken te ontbreken.
- 4.4.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
- 5.
De Raad acht termen aanwezig om appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,-, te betalen door appellant aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 447,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en J. Brand en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) P.J.M. Crombach.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake de begrippen werknemer, werkgever, dienstbetrekking en loon.
TM