NJB 2020/368:Het bij het bepalen van het wederrechtelijk verkregen voordeel conform art. 36e lid 9 (lid 8 oud) Sr en/of art. 36e lid 5 Sr verminderen van het ontnemingsbedrag: toepassing van deze bepalingen kan eraan bijdragen dat wordt voorkomen dat de betrokkene meermalen hetzelfde wederrechtelijk verkregen voordeel zou moeten terugbetalen. Op grond daarvan kan de rechter het ontnemingsbedrag lager vaststellen dan het geschatte voordeel. Daarbij kan van belang zijn wat door of namens de betrokkene ter zake is aangevoerd. Indien de beslissing van de rechter afwijkt van een door de betrokkene uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dient de rechter bovendien in het bijzonder de redenen op te geven die daartoe hebben geleid; zie art. 359 lid 2 Sv jo art. 511e lid 1 Sv. In casu is het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan van de berekeningswijze van eenvoudige kasopstelling. Het door het Hof aan de hand van de eenvoudige kasopstelling berekende bedrag heeft betrekking op het totale voordeel dat de betrokkene met de bewezenverklaarde en andere feiten als geheel heeft verkregen. In casu was het hof niet gehouden het ontnemingsbedrag op grond van art. 36e lid 9 (lid 8 oud) Sr of art. 36e lid 5 Sr lager vast te stellen dan het geschatte voordeel