HR, 08-12-2009, nr. S 08/00279
ECLI:NL:HR:2009:BK5617
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-12-2009
- Zaaknummer
S 08/00279
- LJN
BK5617
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BK5617, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BK5617
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑05‑2008
- Vindplaatsen
NJ 2010, 175 met annotatie van T.M. Schalken
Uitspraak 08‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Klacht over niet-ontvankelijkheid hb. Art. 416.2 Sv. De opvatting dat het “mondeling opgeven van bezwaren” a.b.i. art. 416.2 Sv bij afwezigheid van verdachte ttz. ook kan geschieden door de aldaar aanwezige, niet tot de verdediging gemachtigde raadsman, is onjuist.
8 december 2009
Strafkamer
nr. S 08/00279
AM/SM
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 4 januari 2008, nummer 22/003418-07, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep.
3.2. De bestreden uitspraak houdt in:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte heeft niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep een schriftuur met grieven tegen het vonnis ingediend. Ook heeft hij niet ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen het vonnis opgegeven. Het hof ziet ambtshalve geen redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak. Daarom zal de verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
3.3. Art. 416, tweede lid, Sv luidt:
"Indien de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis opgeeft, kan het door de verdachte ingestelde hoger beroep zonder onderzoek van de zaak zelf niet-ontvankelijk worden verklaard."
3.4. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte aldaar niet verschenen. Wel was zijn raadsvrouwe aanwezig, die heeft verklaard door de verdachte niet uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd.
3.5. Het middel berust op de opvatting dat het "mondeling opgeven van bezwaren" als bedoeld in art. 416, tweede lid, Sv, bij afwezigheid van de verdachte ter terechtzitting, ook kan geschieden door de daar aanwezige, niet tot de verdediging gemachtigde raadsman. Die opvatting is onjuist. Daarop stuit het middel af.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.M.E. Thomassen, H.A.G. Splinter-van Kan, C.H.W.M. Sterk en M.A. Loth, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 8 december 2009.
Beroepschrift 07‑05‑2008
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] ([land]), wonende aan [adres] te [woonplaats] ([postcode]);
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te 's‑Gravenhage, uitgesproken op 4 januari 2008 de volgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 278, 415 en 416 Sv geschonden doordat het hof ten onrechte heeft aangenomen dat rekwirant vrijwillig afstand heeft gedaan van het recht bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
Toelichting
Het hof heeft ten onrechte aangenomen dat rekwirant afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
Alhoewel vaststaat dat rekwirant met de zitting bekend was, kan niet zonder meer worden aangenomen dat hij vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
De raadsvrouw van rekwirant heeft aangegeven dat haar cliënt de avond voorafgaand aan de zitting nog nadrukkelijk aangegeven heeft bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te willen zijn. Het is haar niet bekend dat hij sindsdien van standpunt is gewijzigd. Zij heeft geen telefonisch contact kunnen krijgen met rekwirant. Het hof had er onder die omstandigheden op bedacht moeten zijn dat rekwirant, andersom, mogelijk ook niet in staat was om contact met zijn raadsvrouw op te nemen.
Tevens heeft het hof bij de vorming van zijn oordeel waarde gehecht aan het feit dat rekwirant zijn raadsvrouw niet gemachtigd heeft de verdediging te voeren. Rekwirant is bekend met het arrest van 16 mei 2006 (LJN: AV6130) waarin uw Raad akkoord ging met een gelijke motivering. Hij hecht er toch aan op te merken dat uit het ontbreken van de machtiging veeleer blijkt dat hij juist wel bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wilde zijn. Als hij niet voornemens was geweest te komen, zou hij zijn raadsvrouw juist gemachtigd hebben om de verdediging te voeren. In eerste aanleg had hij het ook zo gedaan.
Ook in het licht van overige omstandigheden van het geval had het hof rekening moeten houden met de mogelijkheid dat het aanwezigheidsrecht van rekwirant op onaanvaardbare wijze werd gefrustreerd.
Rekwirant is immers evenmin aanwezig geweest bij het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg. Hij is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van niet te verwaarlozen duur (10 weken). Tegen die gevangenisstraf was zijn hoger beroep gericht (zie middel II). Er was geen klemmende reden het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten. Onder die omstandigheden mocht rekwirant niet zonder meer de laatste gelegenheid om zijn zaak voor een rechter te bepleiten, worden onthouden.
Gelet op het voorgaande is 's hofs oordeel dat rekwirant vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht bij de behandeling van de zaak aanwezig te zijn onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd. Zijn arrest kan daarom niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder is artikel 416 Sv geschonden doordat het hof rekwirant ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep.
Toelichting
Het hof heeft ten onrechte geoordeeld dat rekwirant mondeling geen bezwaren tegen het vonnis naar voren heeft gebracht. Ter motivering van haar aanhoudingsverzoek heeft de raadsvrouw van rekwirant gesteld: ‘er is een verandering in de persoonlijke omstandigheden van mijn cliënt. Hij heeft tegenwoordig verplicht reclasseringscontact. De reclassering ziet hier heil in. Om deze reden zou een —gedeeltelijke— voorwaardelijke straf passend zijn voor mijn cliënt. Daarnaast, gelet op de Justitiële Documentatie van mijn cliënt, is hij in 2005 voor het laatst voor een strafbaar feit veroordeeld, daarvoor voor het laatst 2001.’
Alhoewel de raadsvrouw niet de verdediging mocht voeren, was zij tot de motivering van haar aanhoudingsverzoek bevoegd. De raadsvrouw bedoelde met de geciteerde opmerkingen immers het belang van de aanwezigheid van haar cliënt aan te geven. Nu haar opmerkingen ter zake dienend waren, moest het hof op haar motivering ook acht slaan. Die motivering behelst tevens de bezwaren van rekwirant tegen het vonnis.
Weliswaar heeft rekwirant zijn bezwaren niet persoonlijk opgegeven en heeft de opgave niet plaatsgevonden op het in de laatste volzin van art. 416 lid 1 Sv bedoelde moment, de motivering van de raadsvrouw moet worden aangemerkt als een voldoende mondelinge opgave.
Allereerst is er geen reden om aan te nemen dat slechts de verdachte persoonlijk mondeling de bezwaren tegen het vonnis naar voren kan brengen. De wetsgeschiedenis bij het huidige art. 416 Sv bevat daarvoor geen aanknopingspunten. Het voorschrift van art 416 lid 2 Sv strekt ertoe het hoger beroep te concentreren op geschilpunten (TK 2005–2006, 30320, nr. 3, p. 9) en lang doorprocederen zonder aantoonbare belangen te voorkomen (TK 2005–2006, 30320, nr. 3, p. 43). Voorkomen moet worden dat de verdachte slechts doorprocedeert om tijd te winnen of zand in de machine te strooien. Daarnaast moet duidelijk zijn waar voor de verdachte de pijn zit. Hoe het hof de belangen van de verdachte en de pijnpunten achterhaalt, is niet van belang. Juist daarom bestaat ook de mogelijkheid voor het hof om de zaak ambtshalve inhoudelijk te behandelen. Aan beide eisen is voldoende tegemoet gekomen. Daarboven mogen geen zware eisen worden gesteld. Het feit dat de raadsvrouw niet gemachtigd was en, behalve het gemotiveerd aanhoudingsverzoek, geen van de haar bij wet toegekende bevoegdheden mocht uitoefenen, behoort daaraan niet af te doen.
Tevens is er geen reden om aan te nemen dat het opgeven van de bezwaren tegen het vonnis slechts op het in de laatste volzin van art. 416 lid 1 Sv bedoelde moment zou kunnen plaatsvinden. Volgens Melaï / Groenhuijsen (aant. 2 bij art. 416 (oud) Sv) leidt het verzuim om de verdachte in de gelegenheid te stellen zijn bezwaren kenbaar te maken niet tot nietigheid, mits de verdachte maar volledig de gelegenheid heeft gekregen zich te verdedigen. Het moment waarop de verdachte de bezwaren naar voren kan brengen, doet er derhalve niet heel erg toe.
De opmerkingen van de raadsvrouw moeten derhalve worden beschouwd als mondelinge bezwaren in de zin van art. 416 Sv. 's Hofs oordeel dat de verdachte verzuimd heeft mondeling zijn bezwaren tegen het vonnis naar voren te brengen is dan ook onjuist. Zijn arrest kan daarom niet in stand blijven.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Schilderstraat 32 (3011 ET), die bij dezen verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
J.M. Lintz