Rb. Noord-Holland, 28-03-2013, nr. AWB 12/1303, nr. AWB 12/2189, nr. AWB 12/2190, nr. AWB 12/2192
ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ5930
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
28-03-2013
- Zaaknummer
AWB 12/1303
AWB 12/2189
AWB 12/2190
AWB 12/2192
- LJN
BZ5930
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ5930, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 28‑03‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2015:487, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Bijtelling privégebruik auto. Aan eiseres zijn aanslagen inkomstenbelasting opgelegd wegens de bijtelling voor privégebruik van een ter beschikking gestelde auto. In geschil is of verweerder de mandaatvoorschriften heeft geschonden, of eiseres ten onrechte niet is gehoord in bezwaar, of door onjuiste adressering van de uitspraken op bezwaar de aanslagen dienen te worden vernietigd, of sprake is van een nieuw feit dat navorderen mogelijk maakt, of de aanslagen niet aan eiseres maar aan de vennootschap had moeten worden opgelegd en of de door verweerder gehanteerde cataloguswaarde juist is.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht, meervoudige kamer
Zaaknummers: AWB 12/1303, 12/2189, 12/2190 en 12/2192
Uitspraakdatum: 28 maart 2013
Uitspraak in de gedingen tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) opgelegd van € 3.449. Voorts is bij aparte beschikking een bedrag van € 690 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd van € 4.821. Voorts is bij aparte beschikking een bedrag van € 833 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag ib/pvv opgelegd van € 4.214. Voorts is bij aparte beschikking een bedrag van € 581 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2005 een aanslag ib/pvv opgelegd van € 3.100. Voorts is bij aparte beschikking een bedrag van € 429 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 december 2011 voornoemde belastingaanslagen en beschikkingen gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot het jaar 2002 geregistreerd onder zaaknummer 12/1303, het beroep met betrekking tot het jaar 2003 onder zaaknummer 12/2189, het beroep met betrekking tot het jaar 2004 onder zaaknummer 12/2190 en het beroep met betrekking tot het jaar 2005 onder zaaknummer 12/2192.
Verweerder heeft op de zaken betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2013. Namens eiseres zijn verschenen [A] en [B]. Namens verweerder zijn verschenen mr. H.K. Nijkamp MSRE en mr. J.B. Wieken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1.
Eiseres is bestuurder van [C] B.V. (hierna: de vennootschap).
2.2.
De vennootschap heeft aan eiseres gedurende de jaren 2002 tot en met 2005 een auto ter beschikking gesteld als bedoeld in artikel 3.82, onderdeel a, van de Wet IB 2001. De auto betrof een Mercedes [#] met het kenteken [..-..-..] (hierna: de auto). De auto heeft als bouwjaar 1999.
2.3.
Verweerder heeft een boekenonderzoek ingesteld bij de vennootschap. Naar aanleiding van de bevindingen uit het boekenonderzoek heeft verweerder de conclusie getrokken dat eiseres op jaarbasis meer dan 500 privékilometers heeft gereden. Verweerder heeft om die reden de onderhavige aanslagen en navorderingsaanslagen opgelegd. De onderhavige (navorderings)aanslagen zijn aangekondigd bij brieven van 4 december 2007 en 28 november 2008.
2.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de onderhavige belastingaanslagen. In haar bezwaarschriften van 18 januari 2008 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“ (…) anders dan de heer [D] stelt is van de onderhavige, momenteel negen jaar oude Mercedes, ieder jaar een kilometeradministratie bijgehouden met dien verstande dat telkens per week een vel uit een notitieblok met daarop de per dag gereden kilometers in een dossier werd opgeborgen. Op basis van deze notitieblokvellen kan een deugdelijke aaneensluitende kilometerverantwoording worden opgesteld. Nergens staat in de Wet dat het verboden is deze notities wekelijks met km-vermelding per dag en bestemming ritten, zodanig bij te houden dat daaruit vervolgens een aansluitende kilometerverantwoording kan worden samengesteld.
(…)”
2.5.
Bij brieven van 29 en 30 maart 2010 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om een kilometeradministratie over te leggen. Verweerder heeft daarbij een voorbeeld van een kilometeradministratie aan eiseres verstrekt.
2.6.
Omdat geen kilometeradministratie is overgelegd, heeft verweerder bij brief van 18 juni 2010 meegedeeld dat hij voornemens was de bezwaren af te wijzen. Verweerder heeft eiseres daarbij uitgenodigd voor een hoorgesprek op 12 juli 2010. Voorts heeft verweerder haar verzocht, wanneer zij inzage in haar dossier wenste, telefonisch contact met hem op te nemen.
2.7.
In haar brief van 2 juli 2010 heeft eiseres aangegeven dat zij op 12 juli 2010 verhinderd was, dat zij graag een hoorgesprek wilde na 20 augustus 2010 en dat zij gebruik wilde maken van haar recht op inzage in het dossier.
2.8.
Verweerder heeft hierop gereageerd in zijn brief van 30 juli 2010. Verweerder heeft eiseres tot 20 september 2010 de tijd gegeven om een kilometeradministratie over te leggen.
2.9.
In haar brief van 22 september 2010 heeft eiseres haar verzoek herhaald om inzage van de stukken in haar dossier en, indien nodig tegen vergoeding van de kosten, een afschrift van deze stukken.
2.10.
In zijn brief van 8 oktober 2010 heeft verweerder meegedeeld dat slechts sprake kan zijn van inzage in het dossier wanneer een hoorzitting zal plaatsvinden. Verweerder heeft voorts aan eiseres gevraagd of zij gehoor zou geven aan de uitnodiging voor de zitting.
2.11.
Bij brief van 21 december 2010 heeft verweerder twee data voorgesteld voor het houden van een hoorzitting.
2.12.
In haar brief van 18 januari 2011 heeft eiseres gereageerd op de brief van verweerder van 8 oktober 2010. Zij heeft in die brief aangegeven dat zij in het bezit is van een kladadministratie en dat zij de definitieve kilometeradministratie zal overleggen zodra zij inzage heeft gehad in haar dossier. Zij heeft voorts meegedeeld dat zolang zij geen afschrift van het complete dossier heeft ontvangen, zij niet verder zou kunnen en het om die reden geen zin zou hebben een hoorzitting te beleggen.
2.13.
Verweerder heeft bij brief van 20 januari 2011 de kladadministratie opgevraagd. Eiseres heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft vervolgens onderhavige uitspraken op bezwaar gedaan.
3. Geschil en standpunten van partijen
3.1.
In geschil is tussen partijen:
- i.
of verweerder de mandaatvoorschriften als bedoeld in artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft geschonden;
ii. of eiseres ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase;
iii. of door de foute adressering van de uitspraken op bezwaar de onderhavige aanslagen dienen te worden vernietigd;
iv. of sprake is van een nieuw feit dat navordering mogelijk maakt;
- v.
of de aanslagen niet aan eiseres maar door middel van naheffingsaanslagen loonheffingen aan de vennootschap hadden moeten worden opgelegd;
vi. of de door verweerder gehanteerde cataloguswaarde van € 46.467 juist is.
3.2.
Eiseres beantwoordt de vragen i, ii, iii, en v bevestigend en vragen iv en vi ontkennend. Verweerder is van mening dat de vragen in tegenovergestelde zin moeten worden beantwoord.
3.3.
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding, alsmede het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1.
Met betrekking tot de stelling dat de mandaatvoorschriften zijn geschonden, oordeelt de rechtbank als volgt. Blijkens de ondertekening zijn de uitspraken op bezwaar gedaan door mr. H.K. Nijkamp MSRE en drs. R. Dresscher. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat deze medewerkers nimmer betrokken zijn geweest bij de vaststelling van de aanslagen. Ter zitting heeft verweerder daaraan toegevoegd dat iedere medewerker van een eenheid van de belastingdienst (op de directeur na) tekent namens de inspecteur en dat de ondertekening door J.W. Bouwman in de aanslagfase als ‘de inspecteur’ derhalve onjuist was. Hij had strikt genomen moeten tekenen namens de inspecteur. Eiseres heeft dit niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de uitspraken op bezwaar feitelijk door andere personen zijn gedaan dan de persoon die de belastingaanslagen heeft opgelegd. De mandaatvoorschriften zijn derhalve niet geschonden. Dat J.W. Bouwman abusievelijk niet heeft getekend namens de inspecteur, maar dat onder de betreffende brieven is vermeld ‘de inspecteur’, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor vernietiging of vermindering van de belastingaanslagen.
4.2.
Eiseres stelt dat zij gehoord had willen worden in bezwaar en dat dit ten onrechte niet is gebeurd. Artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) bepaalt dat in afwijking van artikel 7:2 van de Awb de belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek. Artikel 12, eerste lid, van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (Staatscourant van 13 juli 2011, nr. 12570) bepaalt dat in afwijking van artikel 25, eerste lid, van de AWR het initiatief voor het horen van belanghebbende bij de inspecteur ligt. Wanneer een belanghebbende niet reageert op een uitnodiging, dan neemt de inspecteur contact met hem op. De rechtbank leidt uit de stukken van het geding af dat eiseres is uitgenodigd voor een hoorzitting op 12 juli 2010, maar dat eiseres verhinderd was op die datum. Zij heeft aangegeven dat zij pas na 20 augustus 2010 beschikbaar was. Bij brief van 21 december 2010 heeft verweerder eiseres twee data gegeven voor een hoorgesprek. In haar brief van 18 januari 2011 geeft eiseres aan dat zolang zij geen afschrift van het complete dossier heeft ontvangen, het geen zin zou hebben een hoorzitting te houden.
4.3.
De rechtbank begrijpt uit de gevoerde briefwisseling, dat verweerder het dossier in overeenstemming met artikel 7:4 van de Awb een week van tevoren ter inzage wilde leggen zodra een afspraak voor een hoorgesprek zou zijn gemaakt en dat eiseres geen (afspraak voor een) hoorzitting wilde voordat zij ‘het complete dossier’ van verweerder had ontvangen. De rechtbank is van oordeel dat partijen in redelijkheid voorwaarden aan het houden van een hoorgesprek en de terinzagelegging mogen stellen, maar dat deze voorwaarden in het licht van de procedure ook een reëel belang moeten dienen. De voorwaarde die verweerder heeft gesteld aan het inzien van het dossier, namelijk het hebben van een datum voor een hoorgesprek, acht de rechtbank reëel. De rechtbank acht daarentegen de voorwaarde die eiseres heeft gesteld, namelijk eerst verstrekking van een afschrift van het complete dossier alvorens een hoorgesprek te plannen, onbegrijpelijk nu verweerder bereid bleek voorafgaand aan een te houden hoorgesprek die stukken ter inzage te leggen. Overigens is ter zitting door verweerder gesteld (en dat is niet weersproken) dat de stukken ter inzage zijn gelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich voldoende heeft ingespannen om een hoorgesprek met eiseres te houden en dat hij de brief van 18 januari 2011 onder deze omstandigheden zo heeft mogen opvatten dat eiseres afstand deed van het recht om te mogen worden gehoord. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
4.4.
Eiseres heeft voorts de stelling ingenomen dat de uitspraak op bezwaar onjuist is geadresseerd en dat reeds op grond daarvan de belastingaanslagen dienen te worden vernietigd. Deze stelling van eiseres vindt geen steun in het recht. Er is immers geen rechtsregel die bepaalt dat bij een onjuist geadresseerde uitspraak op bezwaar de onderliggende belastingaanslagen dienen te worden vernietigd. Nu eiseres voorts geen andere gevolgtrekkingen heeft verbonden aan de onjuiste adressering en de rechtbank ook overigens niet ziet dat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad, wordt de stelling van eiseres verworpen.
4.5.
Eiseres heeft vervolgens de stelling ingenomen dat het opleggen van navorderingsaanslagen niet mogelijk is wegens het ontbreken van een nieuw feit. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AWR is een nieuw feit – kort gezegd – een feit dat de inspecteur niet bekend was of niet redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. Over de vraag of sprake is van een nieuw feit, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft gesteld en eiseres heeft dit niet, althans onvoldoende, weersproken, dat eiseres in de jaren 2002 en 2003 geen aangiftes ib/pvv heeft gedaan. Verweerder is eerst op de hoogte gekomen van het ter beschikking stellen van de auto aan eiseres ten tijde van het boekenonderzoek bij de vennootschap. Op grond daarvan zijn de onderhavige belastingaanslagen opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet eerder bekend had kunnen zijn met het privégebruik van de auto dan op het moment waarop dit uit het boekenonderzoek naar voren kwam. Aan het vereiste van het nieuwe feit is derhalve voldaan. De rechtbank is daarbij voorts van oordeel dat verweerder bij de aangifte vennootschapsbelasting van de vennootschap geen vragen had behoeven te stellen over welke auto’s ter beschikking werden gesteld en aan wie die auto’s ter beschikking werden gesteld. De grief van eiseres omtrent het ontbreken van een nieuw feit faalt derhalve.
4.6.
Eiseres heeft de stelling dat het voordeel in verband met privégebruik van de ter beschikking gestelde auto niet aan haar door middel van een belastingaanslag had mogen worden opgelegd, maar dat de aanvankelijk niet geheven belasting diende te worden nageheven bij de vennootschap door middel van een naheffingsaanslag loonheffingen. Deze stelling van eiseres vindt geen steun in het recht. Ingevolge artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst tot en met 2005) behoort tot het belastbaar loon niet het genot van een ter beschikking gestelde auto. Naheffen door middel van een naheffingsaanslag loonheffingen was derhalve niet mogelijk. Ingevolge artikel 3.82, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in samenhang met artikel 3.145 van de Wet IB 2001 wordt het voordeel van een aan een werknemer ter beschikking gestelde auto wel tot het loonbegrip voor de inkomstenbelasting gerekend. In artikel 22 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is vervolgens uitgewerkt aan welke voorwaarden een rittenregistratie moet voldoen. Eiseres heeft niet het van haar verlangde bewijs geleverd dat zij in het onderhavige jaar niet meer dan 500 privékilometers met de auto heeft gereden. Verweerder heeft het privévoordeel van de auto terecht in de heffing voor de ib/pvv betrokken. Wat in latere jaren met het opleggen van naheffingsaanslagen aan de vennootschap en [E] B.V. heeft plaatsgevonden, is voor de onderhavige aanslagen van geen belang.
4.7.
Met betrekking tot de grief inzake de gehanteerde catalogusprijs overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat hij bij het hanteren van de catalogusprijs is uitgegaan van de waarde aan de hand van de BPM-gegevens die op het kentekenbewijs staan vermeld en dat in die waarde derhalve ook de accessoires zijn meegenomen. Eiseres heeft gesteld dat € 44.425 de waarde is die de ANWB aangeeft op basis van het kenteken. Eiseres heeft desgevraagd aangegeven niet te weten of hierin ook de waarde van mogelijke accessoires is betrokken. De rechtbank is om die reden van oordeel dat eiseres de door verweerder in aanmerking genomen waarde onvoldoende heeft weersproken. Ook de laatste grief van eiseres dient te worden verworpen.
4.8.
Nu eiseres geen andere grieven tegen de aanslagen heeft ingebracht en eiseres geen grieven heeft gericht tegen de beschikkingen heffingsrente, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, voorzitter, mr. A.A. Fase en mr. H. de Jong, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. B.J.E. Lodder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2013.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
- 1.
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
- 2.
- het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a.
de naam en het adres van de indiener;
- b.
een dagtekening;
- c.
een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
- d.
de gronden van het hoger beroep.