Rb. Gelderland, 23-04-2014, nr. C/05/241096 / HA ZA 13-195
ECLI:NL:RBGEL:2014:3084
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
23-04-2014
- Zaaknummer
C/05/241096 / HA ZA 13-195
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2014:3084, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 23‑04‑2014
ECLI:NL:RBGEL:2013:4137, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 21‑08‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Deskundigenbenoeming De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Zij wijst partijen op het arrest van 22 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK1639, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de beslissing over de partij die het voorschot moet betalen, moet worden aangemerkt als een beslissing in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak waartegen geen appel mogelijk is.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [vestigingsplaats]
zaaknummer / rolnummer: C/05/241096 / HA ZA 13-195
Vonnis van 23 april 2014
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eiser
advocaat mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde]
gevestigd te [vestigingsplaats]
gedaagde
advocaat mr. J.J. Vetter te Amsterdam
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 19 februari 2014
- -
de gelijktijdig genomen aktes van [eiser] en [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
In het tussenvonnis van 19 februari 2014 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de wenselijkheid van de benoeming tot deskundige van [naam], hoofd techniek fiscaal bij [bedrijf]te [vestigingsplaats]. Partijen hebben vervolgens aktes genomen.
2.2.
[eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen de benoeming van [naam] omdat deze wegens de omstandigheden genoemd in rechtsoverweging 2.4 van het tussenvonnis volgens hem de schijn van partijdigheid tegen zich heeft. De rechtbank zal om deze reden ervan afzien [naam] tot deskundige te benoemen.
2.3.
[eiser] heeft drie kandidaten voor benoeming als deskundige voorgesteld:[naam], [naam] en[naam]. [gedaagde] heeft bij akte geen bezwaar gemaakt tegen benoeming van een van deze kandidaten, hoewel zij daartoe in de gelegenheid was (zie het tussenvonnis van 19 februari 2014, rechtsoverweging 2.5).
2.4.
De rechtbank heeft de drie deskundigen benaderd. Deze waren niet of niet zonder meer bereid of in staat als deskundige op te treden. De rechtbank heeft daarom een door[naam] aangedragen kandidaat benaderd en wel [naam], verbonden aan het [bedrijf]. Deze heeft te kennen gegeven dat hij bereid en in staat is als deskundige op te treden en dat hij vrijstaat ten opzichte van de partijen en hun advocaten. De rechtbank zal [naam] tot deskundige benoemen.
2.5.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis als voorlopig oordeel gegeven dat de deskundige dient te worden gevraagd: zou het in verband met de vrijvallende herinvesteringsreserve per saldo financieel voordeel hebben opgeleverd voor [eiser] als hij zijn onderneming zou hebben ingebracht in een bv ten opzichte van de bestaande situatie van een eenmanszaak, zo ja hoe groot is dat voordeel en hoe is het opgebouwd?
2.6.
Volgens [gedaagde] is deze vraagstelling te summier. Zij betoogt dat met deze vraagstelling een deel van de naar voren gebrachte problematiek en een deel van de verweren niet wordt ondervangen.
2.7.
[eiser] heeft van zijn kant een ‘allesomvattende vraagstelling’ geformuleerd en daarnaast meer gedetailleerde vragen voorgesteld die zijn toegespitst op de verweren van [gedaagde].
2.8.
De rechtbank zal de vragen die door de partijen worden voorgesteld niet overnemen om de volgende reden. De in het tussenvonnis opgenomen vraag is gebaseerd op de vordering van [eiser] voor zover die nog voorligt, meer in het bijzonder op het tweede verwijt zoals bedoeld in het tussenvonnis van 21 augustus 2013 (rechtsoverweging 4.6). Dat verwijt houdt in dat [gedaagde] [eiser] een aantal voor hem fiscaal vriendelijker oplossingen had moeten voorstellen, waarbij [eiser] uitsluitend de mogelijkheid van een inbreng van de onderneming in een besloten vennootschap heeft genoemd of uitgewerkt. Het is aan de deskundige zich een zelfstandig oordeel te vormen over dat verwijt en daarover op grond van zijn eigen inzichten te rapporteren. Het is de verantwoordelijkheid van de partijen de deskundige tijdens zijn onderzoek en in reactie op een door hem aan te leveren concept te wijzen op aspecten van het geschil en hun standpunten daarover, voor zover deze passen binnen deze vraagstelling. Wel zal de aangekondigde vraag nader worden toegespitst op de stellingen van [eiser], meer in het bijzonder de stelling dat voordeel zou zijn verkregen door ruisende inbreng per 31 maart 2010.
2.9.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.10.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.11.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tussentijds hoger beroep van deze tussenbeslissing toe te staan. Zij wijst partijen op het arrest van 22 januari 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BK1639), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de beslissing over de partij die het voorschot moet betalen, moet worden aangemerkt als een beslissing in het kader van de voortgang en de instructie van de zaak waartegen geen appel mogelijk is.
2.12.
Zoals reeds overwogen in het tussenvonnis van 4 december 2013 (rechtsoverweging 2.5) dient het voorschot op de kosten van de deskundige te worden gestort door [eiser] als eisende partij (artikel 195 Rv). Het voorschot is in overleg met de deskundige vastgesteld op € 5.000,-.
2.13.
Alle beslissingen worden aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1.
beveelt een onderzoek door een deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
Zou het in verband met de vrijvallende herinvesteringsreserve per saldo financieel voordeel hebben opgeleverd voor [eiser] als hij zijn onderneming op 31 maart 2010 ruisend zou hebben ingebracht in een bv, ten opzichte van de bestaande situatie van een eenmanszaak?
Zo ja: hoe groot is dat voordeel en hoe is het opgebouwd?
3.2.
benoemt tot deskundige om dit onderzoek te verrichten:
[naam]
[adres]
[adres]
[adres]
[adres]
[adres]
3.3.
bepaalt dat de griffier een kopie van dit vonnis aan de deskundige zal toezenden,
3.4.
bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis (kopieën van) de overige processtukken aan de rechtbank Gelderland, Team kanton en handelsrecht, zittingsplaats [vestigingsplaats], civiele roladministratie, Postbus 9030, 6800 EM [vestigingsplaats] zal doen toekomen,
3.5.
bepaalt dat [eiser] binnen twee weken na datum van dit vonnis als voorschot op de kosten inclusief omzetbelasting van de deskundige € 5.000,- ter griffie van deze rechtbank dient te deponeren door dit bedrag over te maken op rekening nummer [rekeningnummer] ten name van [bedrijf] [vestigingsplaats] onder vermelding van het rolnummer en de namen van partijen,
3.6.
bepaalt dat de griffier onmiddellijk na betaling van dit voorschot de deskundige hiervan in kennis zal stellen en dat de deskundige pas dan met het onderzoek behoeft te beginnen,
3.7.
bepaalt dat de deskundige binnen twee weken nadat hij bericht heeft gekregen dat het voorschot is gedeponeerd met de partijen een afspraak moet hebben gemaakt voor een datum en tijdstip waarop het onderzoek zal plaatsvinden en die datum aan de rechtbank moet hebben doorgegeven, tenzij een dergelijke afspraak vanwege de aard van het onderzoek naar het oordeel van de deskundige niet nodig is,
3.8.
bepaalt dat indien een partij of de deskundige de aldus afgesproken datum voor het onderzoek wil wijzigen, die partij of de deskundige daartoe een schriftelijk gemotiveerd verzoek moet doen aan de griffie van de rechtbank, met afschrift aan de andere betrokkenen,
3.9.
bepaalt dat de deskundige zich met vragen over het onderzoek kan wenden tot de rechter mr. J.R. Veerman,
3.10.
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek de partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het schriftelijk bericht moet doen blijken of aan dit voorschrift is voldaan, onder vermelding in dat bericht van de eventueel gemaakte opmerkingen en/of gedane verzoeken,
3.11.
bepaalt dat de deskundige een schriftelijk en ondertekend conceptrapport zal inleveren ter griffie van deze rechtbank voor 4 juni 2014, waarna schriftelijk nadere instructies van de rechtbank zullen volgen over de indiening van het definitieve rapport en de declaratie van de deskundige,
3.12.
verwijst de zaak naar de rolzitting van vier weken na de datum waarop het definitieve rapport ter griffie is ingeleverd voor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] of voor bepaling datum vonnis,
3.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2014.
coll.: CLB
Uitspraak 21‑08‑2013
Inhoudsindicatie
Beroepsfout belastingadviseur? Beroep op eisersvrijwaring (art. 210 lid 2 Rv) slaagt niet. Beroep op niet tijdig klagen faalt. Zaak naar de rol voor akte over schade.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/241096 / HA ZA 13-195
Vonnis van 21 augustus 2013
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.J.H. van der Meijden te Culemborg,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ACCON AVM BELASTINGADVIES BV,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Vetter te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Accon Belastingsadvies genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het tussenvonnis van 5 juni 2013
- -
het proces-verbaal van comparitie van 1 juli 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiser] was als ondernemer werkzaam in de veehouderij. Accon Belastingadvies – of het aan haar gelieerde Accon AVM Accountants (hierna: Accon Accountants), dat is in deze procedure in discussie – hebben voor [eiser] begin 2010 de jaarrekeningen over de boekjaren 2006/2007 – 2009/2010 samengesteld, alsook de aangiftes inkomstenbelasting voor die jaren.
2.2.
Op 17 november 2008 heeft Accon Accountants voor de genoemde werkzaamheden een opdrachtbevestiging gezonden aan [eiser]. [eiser] heeft deze op 20 december 2008 geaccordeerd.
2.3.
In verband met de genoemde werkzaamheden zijn aan [eiser] facturen gezonden. Deze zijn afkomstig van Accon AVM Groep B.V., een aan Accon Belastingadvies en Accon Accountants gelieerde onderneming. De werkzaamheden in de facturen zijn gespecificeerd met “accon avm accountants BV” en daaronder, voor zover hier van belang, de specificatieregels “het verzorgen van uw financiële administratie (…)” en “het verzorgen van uw belastingaangifte (…)”.
2.4.
In een brief van Accon Belastingadvies aan [eiser] van 10 maart 2010 is het volgende vermeld:
Ingevolge uw opdracht hebben wij uw aangifte inkomstenbelasting 2008 samengesteld.
(…)
Wij vertrouwen hiermee aan uw opdracht te hebben voldaan.
2.5.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden als voornoemd – het samenstellen van de jaarrekening en voorbereiden belastingaangifte – is de verkoop door [eiser] van een melkquotum aan de orde gekomen. De verkoop is in 2006 gerealiseerd. Met de daarmee behaalde fiscale winst werd, ook in de aangifte inkomstenbelasting, vanaf het boekjaar 2006/2007 (dat van 1 mei 2006 tot 1 mei 2007 loopt) een herinvesteringsreserve (hierna: HIR) gevormd.
2.6.
Met een HIR wordt de heffing van inkomstenbelasting uitgesteld. Om daarvan gebruik te maken moet de herinvestering binnen drie jaar plaatsvinden. Wordt hieraan niet voldaan dan wordt de reserve alsnog aan het inkomen toegevoegd en dient daarover de verschuldigde inkomstenbelasting te worden afgerekend.
2.7.
De jaarrekeningen van 2006/2007 en opvolgende jaren zijn pas begin 2010 samengesteld, dit nadat [eiser] eind 2009 daarvoor de nodige stukken aan Accon Belastingadvies of Accon Accountants had afgegeven. In de jaren daarvoor is er nauwelijks contact geweest tussen partijen. De daarvoor laatste jaarrekening over het boekjaar 2005/2006 is door Accon Accountants opgesteld in 2006.
2.8.
Naar aanleiding van de concept jaarrekeningen van 2006/2007 en opvolgende jaren is er begin 2010 een gesprek geweest tussen (vertegenwoordigers van) partijen waarbij Accon heeft gewezen op de omstandigheid dat een voorgenomen investering in een rijhal voor paarden niet ten laste van de HIR kon worden gebracht omdat op een dergelijke hal voor een langere periode dan drie jaar wordt afgeschreven.
2.9.
[eiser] heeft de investering desondanks gedaan, waarna hij over de HIR fiscaal heeft moeten afrekenen. [eiser] heeft zijn bedrijf verkocht en met de daaruit verkregen gelden heeft hij afgerekend met de Belastingdienst.
2.10.
In een brief van de advocaat van [eiser] aan Accon (“Accon Avm Adviseurs & Accountants”) van 19 juli 2012 is het volgende vermeld.
Het meest voor de hand liggende alternatief dat niet veel moeite en kosten met zich mee had gebracht en in gevallen als deze ook een gangbare praktijk is, is niet aangewend. Dat alternatief bestaat uit de oprichting van een besloten vennootschap gevolgd door het inbrengen van de onderneming in deze B.V.
De reserve (HIR) was dan zonder heffing van IB omgezet in een oudedagsvoorziening en/of aandelenkapitaal.
Gelezen het voorgaande concludeert u met mij dat uw kantoor toerekenbaar tekort is geschoten (…)
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert samengevat -
1. Accon Belastingadvies te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de schade die [eiser] lijdt en heeft geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming door Accon Belastingadvies en de daarmee gemaakte kosten, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. Accon Belastingadvies te veroordelen om, ter zake voormeld, als voorschot op de onder 1 bedoelde schadevergoeding aan [eiser] te voldoen de som van € 35.000,00 althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de dag der dagvaarding tot aan de datum der algehele voldoening;
3. Accon Belastingadvies te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de door de rechtbank uit te spreken proceskostenveroordeling, vanaf de 15e dag dat [eiser] na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met voldoening van de proceskostenveroordeling, tot de dag der algehele voldoening toe, onder afgifte van een bevelschrift ex artikel 237 lid 4 Rv, voor nakosten met een bedrag van € 131,00, dan wel, indien betekening van het in deze te wijzen vonnis plaatsvindt voor nakosten ad € 199,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat Accon Belastingadvies een beroepsfout heeft gemaakt door hem niet, althans niet tijdig, te informeren over de omstandigheid dat de HIR niet kon worden benut voor een door toen nog te bouwen rijhal voor paarden. Daardoor heeft hij hierover fiscaal moeten afrekenen, en heeft hij zijn bedrijf eerder moeten verkopen dan door hem gepland, namelijk voor zijn geplande pensioen. Daardoor heeft hij schade geleden.
3.3.
Accon Belastingadvies voert verweer. In de eerste plaats is het verweer dat [eiser] niet met haar, maar met Accon Accountants een overeenkomst had en [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Verder is het verweer van Accon Belastingadvies dat de inbreng van de onderneming in een B.V. niet tot het door [eiser] gestelde voordeel zou hebben geleid, [eiser] voor onder meer de fiscale advisering door TEP werd bijgestaan en [eiser] geen schade heeft geleden omdat hij, anders dan hij stelt, voor het betalen van de belastingclaim, slechts een fractie van zijn land had hoeven te verkopen en niet zijn hele onderneming. De verkoop zou vooral zijn ingegeven door de slechte financiële situatie in de paardenbranche. Tot slot is het verweer van Accon Belastingadvies dat [eiser] op de voet van artikel 6:89 BW niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het eerste verweer van Accon Belastingadvies is dat de vorderingen niet haar maar Accon Accountants regarderen. Naar aanleiding van dit verweer heeft [eiser] tijdens de comparitie van partijen naar voren gebracht dat hij Accon Accoutants in (eisers)vrijwaring zou willen oproepen. Een daartoe strekkende incidentele conclusie heeft hij toen echter niet genomen en de zaak is daarvoor ook niet verwezen naar de rol. Omdat ter zitting ook niet direct een beslissing in dit opgeworpen incident gegeven, geeft dit thans aanleiding om daarop te beslissen.
4.2.
Ingevolge artikel 210 lid 2 Rv bestaat de mogelijkheid voor een eiser om een derde in vrijwaring op te roepen waarbij de gedachte is dat een daartoe in de hoofdzaak gevoerd verweer daarvoor aanleiding kan geven, namelijk in die gevallen dat direct als gevolg van het slagen van dat verweer, een vorderingsrecht jegens de in vrijwaring op te roepen derde zal ontstaan. In dat geval vloeit het vorderingsrecht dus voort uit een afwijzing van de vordering tegen de oorspronkelijk gedaagde. Verwezen wordt hiervoor naar Asser Procesrecht/Van Schaick 2 2011/40 en T&C artikel 210, aantekening 2 en de daarin gegeven voorbeelden.
4.3.
In het onderhavige geval is sprake van een andere situatie. Van het hiervoor besproken verband tussen de vordering in vrijwaring en de vordering in de hoofdzaak is geen sprake. Het afwijzen van de vordering jegens Accon Belastingadvies leidt immers niet direct tot een vordering tegen Accon Accountants. De vraag of Accon Accountants partij is bij de opgedragen werkzaamheden staat los van een oordeel over de vraag of Accon Belastingadvies partij is.
4.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat het door [eiser] opgeworpen incident wordt afgewezen. Omdat Accon Belastingadvies in dit incident geen proceshandelingen heeft verricht – er is geen conclusie van antwoord in het incident genomen – zal een proceskostenveroordeling achterwege blijven, althans zullen de kosten aan de zijde van Accon Belastingadvies op nihil worden gesteld.
4.5.
Dan staat thans nog ter beslissing wie partij is bij de overeenkomst. In de onder 2.2. vermelde opdrachtbevestiging en de onder 2.3. vermelde facturen staat Accon Accountants als partij vermeld. Daartegenover staat dat de onder 2.4. vermelde aanbiedingsbrieven afkomstig zijn van Accon Belastingadvies. Met die aanbiedingsbrieven heeft Accon Belastingadvies zich kennelijk, naast Accon Accountants, contractueel willen binden jegens [eiser] of heeft zij zich op dat moment al jegens [eiser] gebonden geacht, immers is daarin vermeld dat zij erop vertrouwt met de bijgevoegde aangiftes aan de opdracht van [eiser] te hebben voldaan. In het navolgende zal dan ook van een directe contractuele relatie tussen [eiser] en Accon Belastingadvies ter zake van het samenstellen van de belastingaangiftes worden uitgegaan.
4.6.
[eiser] stelt dat Accon Belastingadvies een beroepsfout heeft gemaakt en daarbij gaat het, samengevat, om twee verwijten. Het eerste verwijt is dat Accon Belastingadvies [eiser] niet heeft gewezen op de omstandigheid dat de investering in de rijhal niet op de HIR kon worden afgeboekt. Het tweede verwijt is dat Accon Belastingadvies [eiser] een aantal voor hem fiscaal vriendelijkere oplossingen had moeten voorstellen, waarbij [eiser] overigens uitsluitend de mogelijkheid van een inbreng van de onderneming in een besloten vennootschap heeft genoemd of uitgewerkt.
4.7.
Accon belastingadvies heeft naar voren gebracht dat, op de voet van artikel 6:89 BW, [eiser] ten aanzien van het bovenstaande niet met bekwame spoed heeft geklaagd. [eiser] zou in juli 2011 al geïnformeerd zijn over een vrijval van de HIR terwijl daarover voor het eerst in de dagvaarding is geklaagd. Accon Belastingadvies heeft echter niet toegelicht in welke zin zij door een eventueel niet tijdig klagen door [eiser] in haar belangen zou zijn geschaad. Indien echter geen belangen zijn geschaad, is het niet gerechtvaardigd daaraan de vergaande consequenties van de schending van de in artikel 6:89 BW te verbinden (zie hiervoor onder meer HR, 8 februari 2013, LJN BY4600). Nu gesteld noch gebleken is dat er belangen zijn geschaad door een mogelijk niet tijdig klagen, wordt het daarop gerichte verweer van Accon Belastingadvies reeds op die grond verworpen.
4.8.
Met betrekking tot het onder 4.6. vermelde eerste verwijt wordt het volgende overwogen. Partijen zijn het erover eens (zie daarvoor het proces-verbaal van comparitie) dat Accon Belastingadvies nog voor het bouwen van de hal op de onmogelijkheid van het afboeken op de HIR heeft gewezen. Dat was begin 2010, tijdens een gesprek tussen partijen naar aanleiding van de concept aangifte 2007. [eiser] stelt echter dat Accon Belastingadvies hem hierop eerder had moeten wijzen, maar hij maakt niet duidelijk in welke zin dit voor hem tot schade heeft geleid. De rijhal, en ook daarover zijn partijen het eens, was in die tijd nog niet gebouwd en, zo is ook door [eiser] erkend, kon in die tijd nog worden gekozen voor een inbreng van de onderneming in een B.V.
4.9.
Het gaat daarom uitsluitend nog om het tweede verwijt, het verwijt dat Accon Belastingadvies tijdens of direct na dat gesprek de B.V.-variant niet heeft geadviseerd. In dat verband is het door Accon Belastingadvies gevoerde verweer van belang dat [eiser] voor het bouwen van de rijhal door Total Equestrian Projects (hierna: TEP) werd geadviseerd. Deze advisering zou ook de daarmee verband houdende fiscaliteit behelzen. Dat een klant ook door een andere adviseur zou worden geadviseerd, ontslaat een eerste adviseur over het algemeen echter niet van de eigen verantwoordelijkheid voor het geven van een juist en volledig advies. Accon Belastingadvies had er dan ook niet op mogen vertrouwen dat de besproken B.V.-variant al in de advisering door TEP was meegenomen.
4.10.
Overigens volgt uit hetgeen Accon Belastingadvies tijdens de comparitie van partijen naar voren heeft gebracht niet dat zij daadwerkelijk op de advisering van TEP aan [eiser] zou hebben vertrouwd. In tegendeel, heeft zij bij die gelegenheid verklaard dat de inbreng van de onderneming in een besloten vennootschap intern bij Accon Belastingadvies is besproken, en dat de enige reden om dit niet te adviseren was gelegen in de omstandigheid dat dit de bank op de gedachte zou kunnen brengen dat er nog een latente belastingclaim zou liggen, waardoor het moeilijk zou worden om een aanvullende financiering voor de rijhal rond te krijgen. Hieruit volgt dat Accon Belastingadvies de inbreng in een besloten vennootschap dus intern in overweging heeft genomen, maar er kennelijk andere redenen waren, los van de advisering door TEP, om [eiser] dit niet te adviseren.
4.11.
Accon Belastingadvies bestrijdt niet dat zij, anders dan in verband met de betrokkenheid van TEP, had moeten adviseren om de onderneming in te brengen in een besloten vennootschap in het geval dit een reële mogelijkheid zou zijn geweest. In haar conclusie van antwoord onder 3.17 stelt zij immers dat “voor de beoordeling van het verwijt van [eiser] beslissend is en blijft of er voor hem een bruikbaar alternatief was”. In het kader van het “bruikbaar alternatief” stelt Accon Belastingadvies dat de inbreng in een besloten vennootschap wel intern bij haar is besproken, maar dat geconcludeerd werd dat dit de bank op de gedachte had kunnen brengen dat er een latente belastingclaim zou liggen waardoor een verdere financiering moeilijk zou kunnen worden verkregen. Om die reden zou [eiser] deze optie niet zijn voorgehouden. Deze stelling is echter niet te rijmen met de stelling van Accon Belastingadvies in haar conclusie van antwoord dat in de overwaarde van het onroerend goed voor iedere vorm van financiering wel voldoende zekerheid zou zitten voor de bank. Dit verweer wordt daarom als niet logisch, althans niet deugdelijk onderbouwd, verworpen.
4.12.
Accon Belastingadvies voert verder het verweer dat het betalen van inkomstenbelasting geen schade oplevert. De B.V.-optie zou alleen tot een uitstel van de belastingplicht kunnen leiden. Het in de besloten vennootschap te realiseren resultaat zou uiteindelijk worden overgeheveld naar privé, waarna daarover alsnog inkomstenbelasting zou worden geheven. Hierin kan Accon Belastingadvies niet worden gevolgd, immers zal de overheveling niet noodzakelijk hoeven plaats te vinden. Een daartoe strekkende beslissing hangt af van een veelheid van in de toekomst gelegen factoren, waaronder belastingdruk, investeringsbehoefte en de bestedingsbehoefte in privé. Het gaat niet aan om daarover thans te speculeren. Of schade is ontstaan moet worden beslist tegen het moment dat de schade beweerdelijk is geleden.
4.13.
Accon Belastingadvies voert verder het verweer dat de inbreng van de onderneming in een B.V. geen deugdelijke optie was. Gelet op het weerwoord van [eiser] dient in dit kader alleen een zogenaamde geruisvolle inbreng te worden betrokken. Accon Belastingadvies heeft in de procedure voorgerekend dat een geruisvolle inbreng [eiser] € 303.844,00 aan inkomstenbelasting zou hebben gekost. Het weerwoord van [eiser] tijdens de comparitie was dat deze optie echter tot een besparing zou hebben geleid van € 80.000,00. Tijdens de comparitie is, ondersteund door partijen, besproken dat het wenselijk zou zijn dat [eiser] in een akte hiervan een berekening zou geven. [eiser] zal die gelegenheid worden gegeven en hij zal daartoe een akte kunnen nemen. Meer in het bijzonder zal hij daarin moeten ingaan op de argumentatie van Accon Belastingadvies onder 3.31 van haar conclusie van antwoord dat de HIR gedeeltelijk is afgerekend tegen heffingskorting, verliesverrekening met de eerste inkomstenbelastingschijf heeft plaatsgevonden en middeling heeft plaatsgevonden. Voorts dient [eiser] in zijn uitwerking te betrekken dat een gedeelte van de reserve al voorafgaand aan het bouwen van de rijhal succesvol was benut. Accon Belastingadvies zal op de akte van [eiser] middels een antwoordakte kunnen reageren.
4.14.
Tot slot dient [eiser] in zijn akte een verklaring te geven voor de vraag waarom hij ondanks het door Accon Belastingadvies gegeven vooruitzicht van een belastingclaim, die kennelijk zo hoog was dat hij daarvoor zijn bedrijf zou moeten verkopen, toch de investering in de rijhal heeft gedaan. Een verklaring daarvoor is nodig in verband met de stelling van Accon Belastingadvies dat de werkelijke reden van verkoop niet in deze belastingclaim is gelegen, maar er andere redenen voor verkoop waren, waaronder de slechte financiële situatie in de paardenbranche.
4.15.
In verband met de schade heeft Accon Belastingadvies naar voren gebracht dat [eiser] niet zijn gehele bedrijf had hoeven te verkopen, maar slechts een gedeelte daarvan. Het weerwoord van [eiser] is dat de verkoop van een gedeelte van zijn bedrijf geen optie was omdat zijn bedrijf daarmee als geheel, als som der delen, veel minder waard was geworden. De rechtbank zal daarover in deze procedure geen oordeel geven. In een eventuele schadestaatprocedure zal dit aan de orde moeten komen.
5. De beslissing
De rechtbank
in het incident:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Accon Belastingadvies begroot op nihil,
in de zaak ten gronde
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van 18 september 2013 voor het nemen van een akte zijdens [eiser] voor het onder 4.13 en 4.14 vermelde doel (waarna op een te zijner tijd te bepalen roldatum Accon Belastingadvies een antwoordakte kan nemen),
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Veerman en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2013.