Rb. Utrecht, 21-06-2012, nr. 16-700617-12
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3209
- Instantie
Rechtbank Utrecht
- Datum
21-06-2012
- Zaaknummer
16-700617-12
- LJN
BX3209
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBUTR:2012:BX3209, Uitspraak, Rechtbank Utrecht, 21‑06‑2012; (Eerste aanleg - meervoudig)
Sprongcassatie: ECLI:NL:HR:2012:BY3914, Niet ontvankelijk
Conclusie in (sprong)cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BY3914
Uitspraak 21‑06‑2012
Inhoudsindicatie
De rechtbank verklaart toelaatbaar de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Noorwegen voor zover deze strekt tot vervolging terzake van de in genoemd bevel tot aanhouding d.d. 9 juli 2009 gerelateerde feiten.
Partij(en)
UITSPRAAK RECHTBANK UTRECHT
Parketnummer : 16/700617-12
Datum uitspraak : 21 juni 2012
Uitspraak van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 26 april 2012, ertoe strekkende dat de rechtbank,
I. in behandeling zal nemen het op 19 maart 2012 namens de Noorse autoriteiten gedane schriftelijke verzoek tot uitlevering aan Noorwegen van de Liberiaanse onderdaan:
[opgeeiste persoon], hierna te noemen de opgeëiste persoon,
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
in bezit van een tijdelijke verblijfsvergunning in Nederland.
1. De stukken
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van:
- voormeld schriftelijk formeel verzoek tot uitlevering in een in het uitleveringsverdrag genoemde taal met bijlagen d.d. 19 maart 2012;
- een uitvoerbaar en gewaarmerkt afschrift van een door Noorwegen tegen de opgeëiste persoon afgegeven bevel tot aanhouding van een Noorse rechter d.d. 7 februari 2012;
- een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht en die de basis vormen voor de verdenking op grond waarvan de opgeëiste persoon wordt vervolgd;
- de teksten van de volgens het recht van de verzoekende Staat toepasselijke wetsbepalingen;
- een vertaling van voormelde stukken in het Nederlands
2. Het uitleveringsverzoek
Het uitleveringsverzoek strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon ter zake van de in voormeld verzoek tot uitlevering d.d. 19 maart 2012 gerelateerde feiten. Voor wat betreft de omschrijving van deze feiten verwijst de rechtbank naar de Nederlandse vertaling van dit verzoek, waarvan een kopie als bijlage I aan deze beslissing is gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
3. De procesgang
Ter zitting van 21 juni 2012 heeft de rechtbank het verzoek tot uitlevering in behandeling genomen. Op deze zitting zijn gehoord:
- -
de opgeëiste persoon;
- -
mr. S.A.S. Jansen, advocaat te Amersfoort;
- -
de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de zitting een schriftelijke samenvatting ex artikel 26, tweede lid van de Uitleveringswet overgelegd.
De officier van justitie heeft in de samenvatting te kennen gegeven dat de gevraagde uitlevering toelaatbaar is.
Door en namens de opgeëiste persoon is ter zitting verweer gevoerd. De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de uitlevering ontoelaatbaar dient te worden verklaard en heeft daartoe de navolgende punten aangevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan.
4. Toepasselijke verdragen en wetten
Te dezen zijn van toepassing:
- -
de Uitleveringswet;
- -
het Europees Uitleveringsverdrag (hierna ook te noemen EUV);
- -
de Nederlandse strafwet;
- -
de Noorse wetsbepalingen.
5. De identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij de in het uitleveringsverzoek genoemde persoon is. Uit het verzoek blijkt dat de Noorse autoriteiten reden heeft om aan te nemen dat de opgeëiste persoon uit Nigeria komt. De opgeëiste persoon heeft zelf aangegeven uit Liberia afkomstig te zijn.
6. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering
6.1
Termijnoverschrijding
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er in strijd met artikel 23 lid 1 van de Uitleveringswet is gehandeld. De officier van justitie dient namelijk uiterlijk op de derde dag na die waarop hij het verzoek tot uitlevering heeft ontvangen, schriftelijk te vorderen dat de rechtbank het verzoek in behandeling neemt. Uit de stukken blijkt echter dat deze termijn veruit is overschreden. De vordering tot in behandeling nemen is namelijk eerst op 26 april 2012 gedaan, terwijl het verzoek tot uitlevering dateert van 19 maart 2012 en volgens de stempel reeds op 29 maart 2012 bij het parket is ingekomen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er inderdaad sprake is van een termijnoverschrijding, maar dat hierop geen sanctie is gesteld.
De rechtbank constateert dat er inderdaad sprake is van een termijnoverschrijding. De rechtbank overweegt dat op het niet in acht nemen van de termijn, voorgeschreven bij art. 23 Uitleveringswet, door die wet geen sanctie is gesteld. Een zodanige sanctie zou ook niet stroken met de strekking van laatstgenoemde bepaling: deze bepaling is er kennelijk slechts op gericht de afhandeling van uitleveringsverzoeken zoveel mogelijk te bespoedigen, zulks in het belang van het internationale rechtshulpverkeer. Gelet op het voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.
6.2
Vereisten artikel 18 lid 3 sub a Uitvoeringswet
De raadsman heeft bepleit dat niet is voldaan aan de vereisten zoals neergelegd in artikel 18 lid 3 sub a UW, nu het dossier geen strafvonnis of bevel tot aanhouding bevat, dan wel een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft. Het dossier bevat volgens de raadsman enkel een uitspraak van de Noorse rechtbank d.d. 7 februari 2012 waarin de rechtbank aangeeft dat verdachte kan worden aangehouden en niet moet worden aangehouden.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan het vereiste dat het verzoek tot uitlevering vergezeld dient te gaan van een bevel tot aanhouding, of van een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het door de raadsman aangehaalde besluit tot aanhouding van de Noorse rechtbank d.d. 7 februari 2012 gezien moet worden als een bevel tot aanhouding. Uit dit besluit volgt immers dat aanhouding van de opgeëiste persoon moet volgen. In de laatste alinea wordt duidelijk gemaakt dat een aanhouding noodzakelijk is.
6.3
Vereisten artikel 18 lid 3 sub b Uitvoeringswet
De raadsman is van mening dat niet is voldaan aan het vereiste, dat het verzoek een uiteenzetting van de feiten dient te bevatten, met een zo nauwkeurige mogelijke vermelding van de tijd en de plaats waarop deze zijn begaan, nu de periode niet vastgesteld kan worden op basis van de stukken.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is gemaakt op basis waarvan de uitlevering is verzocht.
6.4
Dubbele strafbaarheid
De rechtbank heeft geconstateerd dat het uitleveringsverzoek met bijlagen d.d. 20 februari 2012 geheel is gebaseerd op een verdenking van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij drugs gerelateerde feiten.
Het feit waarvan de opgeëiste persoon blijkens het hiervoor onder 1. genoemde bevel tot aanhouding wordt verdacht is zowel in Noorwegen als in Nederland strafbaar.
In Noorwegen zijn de feiten strafbaar gesteld in artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht van Noorwegen. In Nederland is het feit strafbaar gesteld bij artikel 2 jo. artikel 10 van de Opiumwet.
Ten aanzien van voornoemde feiten kan zowel naar Noors recht als naar Nederlands recht een vrijheidsstraf van tenminste 1 jaar worden opgelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten, gesteld in artikel 2, eerste lid van het EUV.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft ter terechtzitting aangevoerd dat op basis van de (samengevatte) resultaten van het in Noorwegen uitgevoerde opsporingsonderzoek er onduidelijkheden bestaan ten aanzien van de betrokkenheid bij de strafbare feiten. Het meegestuurde Noorse vonnis dat slechts gedeeltelijk is vertaald, brengt volgens de raadsman evenmin die duidelijkheid. Voorts plaatst de raadsman vraagtekens bij de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de telefoontaps tot stand zijn gekomen en de wijze waarop de resultaten van de taps aan de Noorse opsporingsautoriteiten zijn verstrekt.
De rechtbank overweegt dat het aan de Noorse rechter is om het bewijs en de rechtmatigheid daarvan te beoordelen. De rechtbank is voorts van oordeel dat met hetgeen door en namens de opgeëiste persoon is aangevoerd niet volgt dat hij onverwijld zijn onschuld kan aantonen
De rechtbank acht het overigens niet ontoelaatbaar dat het vonnis inzake een medeverdachte alleen is vertaald voor zover passages daaruit betrekking zouden hebben op de opgeëiste persoon.
Door of namens de opgeëiste persoon is ter zitting overigens niets van zodanige strekking naar voren gebracht, dat de rechtbank daarin een beletsel voor de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering zou moeten zien, terwijl de rechtbank ook ambtshalve niet van zodanig beletsel is gebleken.
Voorts heeft de raadsman nog opgemerkt dat er nog een hoger beroepzaak hier in Nederland loopt tegen de opgeëiste persoon, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig moet kunnen zijn. De rechtbank overweegt dat het aan de Minister van Justitie is of en zo ja wanneer de opgeëiste persoon wordt uitgeleverd. Er kan daarbij ook rekening gehouden worden met de hoger beroepzaak. Dit is niet aan de rechtbank.
7. De gevangenhouding van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon zit uit andere hoofde in voorlopige hechtenis. De officier van justitie heeft ter zitting de gevangenneming gevorderd, conform het bepaalde bij artikel 27, eerste lid van de Uitleveringswet, in aansluiting op zijn huidige hechtenis. De rechtbank acht dit toewijsbaar gelet op de vluchtgevaarlijkheid van de opgeëiste persoon.
Van deze beslissing tot gevangenneming zal de rechtbank een separate beslissing opmaken, die aan deze uitspraak wordt gehecht.
8. Toepasselijke wets- en verdragsbepalingen
9. Beslissing
De rechtbank verklaart toelaatbaar de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Noorwegen voor zover deze strekt tot vervolging terzake van de in genoemd bevel tot aanhouding d.d. 9 juli 2009 gerelateerde feiten.
Aldus gedaan door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter, mrs. E.A. Messer en Z.J. Oosting, bijgestaan door mr. M. van der Meulen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 21 juni 2012.
Advies overeenkomstig artikel 30, tweede lid, van de Uitleveringswet
Aan de Minister van Justitie,
Betreft een verzoek tot uitlevering d.d. 19 maart 2012 van de Noorse autoriteiten, van:
[opgeeiste persoon], hierna te noemen de opgeëiste persoon,
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Bijgaand treft u aan twee gewaarmerkte afschriften van de uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken in het arrondissement Utrecht van 21 juni 2012.
Bij laatst vermelde uitspraak werd de verzochte uitlevering ter vervolging terzake van de in het bevel tot aanhouding d.d. 7 februari 2012 gerelateerde vermoedelijk begane feiten toelaatbaar verklaard.
De rechtbank te Utrecht adviseert u in deze gevolg te geven aan bovengenoemd verzoek tot uitlevering ter vervolging van bovenvermelde vermoedelijk begane feiten.
Utrecht, 21 juni 2012
Namens de rechtbank te Utrecht,
mr. P.W.G. de Beer