Hof 's-Hertogenbosch, 10-07-2014, nr. HV 200.149.263/01
ECLI:NL:GHSHE:2014:2515, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
10-07-2014
- Magistraten
Mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.F.M. Pols, A.J. Coster
- Zaaknummer
HV 200.149.263/01
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2014:2515, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 10‑07‑2014
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:251, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Uitspraak 10‑07‑2014
Mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.F.M. Pols, A.J. Coster
Partij(en)
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant].
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H. van Loon,
tegen
Bepro U.V..
gevestigd en kantoorhoudende te Heusden,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Bepro,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 12 mei 2014, waarbij het verzet van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank d.d. 1 april 2014 ongegrond is verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 20 mei 2014, heeft [appellant] verzocht — zoals nader gespecificeerd ter zitting in hoger beroep — (uitsluitend) zijn faillietverklaring te vernietigen en hem alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juli 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- —
[appellant];
- —
mr. Van Loon, advocaat van [appellant];
- —
mr. A.C.A. Klerks-Valks, curator.
2.2.1.
Namens Bepro is, met bericht van afwezigheid, niemand ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.2.2.
Namens Witmix B.V. is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niemand ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- —
de stukken van de eerste aanleg, afkomstig van de advocaat van [appellant];
- —
de brief d.d. 20 juni 2014 van de curator met bijlagen;
- —
de brief d.d. 24 juni 2014 van de advocaat van Bepro;
- —
de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde en voorgedragen pleitaantekeningen.
3. De beoordeling
3.1.
Bij verzoekschrift in eerste aanleg d.d. 18 november 2013 heeft Bepro verzocht onder meer de vennootschap onder firma VDV Totaalbouw (hierna: VDV) alsmede haar (mede)vennoot [appellant] in staat van faillissement te verklaren.
3.2.
[appellant] heeft op 5 december 2013 een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling (hierna kortweg: wsnp-verzoek) ter griffie van de rechtbank ingediend.
3.3.
Op de faillissementszitting van 17 december 2013 is de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist op het wsnp-verzoek van [appellant].
3.4.
Op 12 maart 2014 is bedoeld wsnp-verzoek ter zitting door de rechtbank behandeld. Ter zitting heeft [appellant] het wsnp-verzoek ingetrokken in verband met het ontbreken van de verklaring ex artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet (Fw), althans omdat het vanwege ontbrekende stukken een onvolledig verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling betrof.
3.5.
Bepro heeft [appellant] en VDV op 26 maart 2014 doen oproepen voor de faillissementszitting van 1 april 2014.
3.6.
[appellant] heeft op 28 maart 2014 wederom een wsnp-verzoek ter griffie van de rechtbank ingediend, waarbij in of bij het verzoekschrift (opnieuw) gegevens als bedoeld in artikel 285 lid 1 Fw ontbraken.
3.7.
Door middel van een brief d.d. 31 maart 2014 heeft de rechtbank [appellant] medegedeeld:
‘Op 31 maart 2014 is op de griffe van deze rechtbank uw verzoekschrift tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling binnen gekomen. Uw verzoekschrift is nog niet volledig. Bij uw verzoekschrift moeten de volgende stukken gevoegd zijn:
(hof: wat volgt is een opsomming, bestaande uit negen voorgedrukte rondjes tekst die alle negen zijn aangekruist)
(…)
0 U dient een verklaring als bedoeld in artikel 285 van de Faillissementswet te overleggen. Om deze verklaring te verkrijgen dient u zich per ommegaande te wenden tot de afdeling schuldhulpverlening van uw gemeente.
De aangekruiste stukken hebben wij niet aangetroffen.
(…)
U wordt verzocht ervoor te zorgen dat de ontbrekende stukken binnen één maand na dagtekening van deze brief bij de rechtbank aanwezig zijn. (…)’
3.8.
Ter zitting van 1 april 2014 zijn [appellant] en VDV niet verschenen.
3.9.
De rechtbank heeft bij vonnis van 1 april 2014 VDV in staat van faillissement verklaard.
3.10.
De rechtbank heeft bij (afzonderlijk) vonnis van 1 april 2014 geoordeeld dat de indiening van het tweede (niet onderbouwde) wsnp-verzoek van [appellant] in de gegeven situatie misbruik van recht oplevert, zodat aan de indiening hiervan zal worden voorbijgegaan. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Bepro, alsmede dat er feiten en omstandigheden aanwezig zijn, die aantonen dat [appellant] verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het verzoek van Bepro om [appellant] in staat van faillissement te verklaren is dan ook toegewezen.
3.11.
Tegen de vonnissen van de rechtbank van 1 april 2014 is door [appellant] verzet ingesteld. Dit verzet is bij vonnis waarvan beroep door de rechtbank ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat in het vonnis van 1 april 2014 de rechtbank redelijkerwijs het herhaalde opnieuw onvolledige schuldsaneringsverzoek van [appellant] mocht passeren, mede nu uit het stelsel van de Faillisementswet kan worden afgeleid dat de wetgever een compromis heeft gezocht tussen het spoedeisende belang van een schuldeiser enerzijds en de gewenste voorrang voor de schuldsaneringsregeling anderzijds.
3.12.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.13.
[appellant] stelt in zijn beroepschrift — kort weergegeven — het volgende.
De rechtbank is ten onrechte voorbijgegaan aan de schorsende werking van een wsnp-verzoek ten opzichte van een verzoek tot faillietverklaring, zoals neergelegd in artikel 3a lid 2 Fw. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat [appellant] misbruik maakt van de schorsende werking van een wsnp-verzoek, door na het intrekken van zijn eerste wsnp-verzoek opnieuw een dergelijk verzoek te doen, is dit oordeel van de rechtbank onjuist. Van het indienen van een wsnp-verzoek met geen ander doel dan om de faillissementsprocedure te traineren is in dit geval geen sprake. Bovendien is in dit geval slechts twee keer, zonder het oogmerk de faillissementsprocedure bewust te vertragen, een wsnp-verzoek ingediend. [appellant] heeft hel eerste verzoek, waarin alleen de verklaring ex artikel 285 lid 1 sub f Fw ontbrak, op advies van de rechtbank ingetrokken. Overigens voldoet [appellant] materieel gezien, gelet op de aard en de omvang van de schulden, aan de gestelde vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Van één of meer weigeringsgronden is in dit geval geen sprake.
3.14.
Ter zitting in hoger beroep is door en namens [appellant] — kort weergegeven — nog het volgende gesteld.
De gemeente [betrokkene 1] wacht de uitkomst van de onderhavige hoger beroepsprocedure af, voordat de verklaring ex artikel 285 Fw wordt afgegeven. Voor de afgifte van deze verklaring bestaan volgens de gemeente overigens geen belemmeringen, aldus [appellant].
3.15.
In de brief d.d. 24 juni 2014 heeft Bepro-kort weergegeven — het volgende gesteld. Bepro houdt vast aan het faillissementsverzoek en is van mening dat met het faillissement van VDV ook de vennoten (waaronder [appellant]) van rechtswege in staat van faillissement zijn komen te verkeren. Bepro stelt vast dat geen hoger beroep is ingesteld tegen het faillissement van VDV. [appellant] kan ook tijdens zijn faillissement een verzoek doen tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, aldus Bepro.
3.16.
De curator heeft in haar brief d.d. 20 juni 2014 — kort weergegeven — het volgende geschreven.
[appellant] dient (met terugwerkende kracht vanaf datum faillissement) maandelijks een bedrag ad € 124,- aan de boedel af te dragen ter compensatie voor de leaseauto die door [appellant] privé wordt gereden. Er is tot nu toe geen betaling van [appellant] ontvangen. Voor wat betreft het actief wordt opgemerkt dat in het faillissement van [appellant] een woning is aangetroffen waarvan hij voor de helft eigenaar zou zijn en na onderhandse verkoop waarvan een overwaarde zou resteren. De curator heeft nog geen gegevens over de hypotheek en dergelijke ontvangen.
3.17.
De curator heeft ter zitting in hoger beroep nog het volgende verklaard.
De schuldenlast van [appellant] in privé bedraagt € 47.798,31, de hypotheekschuld van [appellant] en de schulden van VDV niet meegerekend.
De curator heeft inmiddels toestemming gegeven voor de uitschrijving van [appellant] als ondernemer uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
3.18.
Het hof overweegt het volgende.
3.18.1.
Vooropgesteld zij dat van de zijde van [appellant] geen grieven zijn gericht tegen de inhoud van de beslissing van de rechtbank hem in staat van faillissement te verklaren.
3.18.2.
De vraag die in deze beantwoording behoeft is of de rechtbank in het vonnis van 1 april 2014 met voorbijgaan aan het tweede wsnp-verzoek van [appellant], diens faillissement heeft kunnen en mogen uitspreken.
3.18.3.
De daartoe van belang zijnde rechtsoverweging in het vonnis van de rechtbank van 1 april 2014 luidt als volgt:
‘De indiening van hei tweede (niet onderbouwde) WSNP-verzoek levert in de gegeven situatie misbruik van recht op, zodat aan de indiening hiervan zal worden voorbijgegaan.’
3.18.4.
Het hof begrijpt voormelde overweging van de rechtbank dat aan de indiening van het tweede (niet onderbouwde) wsnp-verzoek van [appellant] wordt ‘voorbijgegaan’, aldus, dat de rechtbank [appellant] in zijn tweede (niet onderbouwde) wsnp-verzoek niet-ontvankelijk acht. Voor zover in deze procedure bekend, heeft de rechtbank echter nimmer in het dictum van een beslissing op het wsnp-verzoek van [appellant] beslist.
3.18.5.
Als een verzoek tot faillietverklaring en een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling gelijktijdig aanhangig zijn dan, zo schrijven de leden 1 en 2 van artikel 3a van de Faillissementswet (Fw) voor, wordt het laatstgenoemde verzoek eerst behandeld en wordt de behandeling van het verzoek tot faillietverklaring geschorst totdat bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak op het verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling is beslist.
3.18.6.
Verder voorziet artikel 15b Fw onder zekere voorwaarden in de mogelijkheid om een al uitgesproken faillissement van een natuurlijk persoon om te zetten in een schuldsaneringsregeling. Is (geval 1) het faillissement op verzoek van een ander uitgesproken en is het niet aan de failliet/natuurlijk persoon toe te rekenen dat hij niet binnen de in artikel 3 lid 1 Fw bedoelde termijn een verzoek tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend of is (geval 2) het faillissement op verzoek van de failliet/natuurlijk persoon zelf uitgesproken, dan kan de rechtbank op verzoek van de failliet/natuurlijk persoon het faillissement omzetten in een schuldsaneringsregeling totdat de verificatievergadering is gehouden of, indien een dergelijke vergadering achterwege blijft, totdat de rechter-commissaris de beschikking als bedoeld in artikel 137a lid 1 Fw heeft gegeven.
3.18.7.
Uit de regelingen in de artikelen 3 en 3a Fw, in onderling verband beschouwd, volgt dat het schorsen door de rechter van de behandeling van een verzoek rot faillietverklaring verplicht is wanneer een schuldenaar/natuurlijk persoon een verzoek tot het uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in titel III Fw heeft ingediend. Hier wordt gedoeld op het indienen bij een rechtbank van een verzoekschrift in de zin van artikel 284 Fw. Blijkens lid 2 van dat artikel dient dat verzoek te worden ingediend door middel van een verzoekschrift dat is ondertekend door de schuldenaar/natuurlijk persoon of door een gevolmachtigd persoon. Ontbreken in of bij het — op de voet van artikel 284 Fw ingediende — verzoekschrift gegevens als bedoeld in artikel 285 lid 1 Fw. dan kan krachtens artikel 287 lid 2 Fw de rechtbank de schuldenaar een termijn van ten hoogste een maand gunnen om de ontbrekende gegevens te verstrekken.
3.18.8.
In dit geval voldoet het tweede wsnp-verzoek van [appellant] aan artikel 284 lid 1 en 2 Fw en heeft de rechtbank [appellant] bij brief van 31 maart 2014 laten weten dat hem de termijn van een maand werd gegeven om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Gelet op de inhoud van die brief en het feit dat (voor zover bekend) nimmer in het dictum van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak op het wsnp-verzoek is beslist, was het tweede wsnp-verzoek van [appellant] nog aanhangig en had de rechtbank gelet op artikel 3a Fw nog geen beslissing omtrent het faillissement mogen nemen.
3.18.9.
Het voorgaande leidt in dit geval echter niet lot vernietiging van de bestreden beslissing. Op 1 april 2014 heeft de rechtbank namelijk niet alleen het faillissement van [appellant], maar ook van de vennootschap onder firma VDV Totaalbouw (VDV) uitgesproken. Het verzet dat ook tegen die beslissing is ingesteld, is bij beslissing van 12 mei 2014 ongegrond verklaard. Tegen de ongegrondverklaring van het verzet tegen de faillietverklaring van VDV is geen hoger beroep ingesteld. Het vonnis tot faillietverklaring van VDV is dus onherroepelijk geworden. Dat faillissement brengt echter ook het faillissement van de vennoten ten aanzien van wie toepassing van de wet schuldsanering natuurlijke personen niet is uitgesproken, met zich. Dat betekent dat niet alleen VDV. maar ook [appellant] in staat van faillissement verkeert. Daarom moet worden geoordeeld dat [appellant] geen belang meer heeft bij vernietiging van de bestreden beslissing.
3.19.
Gezien het vorenstaande zal het hof hel vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, J.F.M. Pols en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2014.