ABRvS, 02-04-2014, nr. 201301179/1/A4
ECLI:NL:RVS:2014:1157
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-04-2014
- Zaaknummer
201301179/1/A4
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1157, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑04‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Algemene wet bestuursrecht; Wet milieubeheer
- Vindplaatsen
M en R 2014/94 met annotatie van A. van Rossem
AB 2014/235 met annotatie van J.R.C. Tieman, G.A. van der Veen
JOM 2014/333
JAF 2014/456 met annotatie van mr. M.A. Toepoel
JM 2014/57 met annotatie van T. van der Meulen
Uitspraak 02‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij brieven van 23 november 2012 en 20 december 2012 heeft de staatssecretaris aan Stena Weco medegedeeld dat een partij HSFO stookolie aan boord van het zeeschip 'Freja Crux' als afvalstof wordt aangemerkt.
201301179/1/A4.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de rechtspersoon naar buitenlands recht Stena Weco AS, gevestigd te Kopenhagen (Denemarken),
appellante,
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
Procesverloop
Bij brieven van 23 november 2012 en 20 december 2012 heeft de staatssecretaris aan Stena Weco medegedeeld dat een partij HSFO stookolie aan boord van het zeeschip 'Freja Crux' als afvalstof wordt aangemerkt.
Bij besluit van 15 januari 2013 heeft de staatssecretaris het hiertegen door Stena Weco gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft Stena Weco beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 18 april 2013 in zaak nr. 201301179/2/A4, heeft de voorzitter van de Afdeling het besluit van 15 januari 2013 geschorst.
Bij besluit van 24 mei 2013 heeft de staatssecretaris het door Stena Weco gemaakte bezwaar alsnog ontvankelijk en ongegrond verklaard.
Stena Weco heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2013, waar Stena Weco, vertegenwoordigd door N. van der Noll, bijgestaan door mr. K.H.L. van Waasbergen, advocaat te Rotterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup, drs. P.J.M. van Oosterhout en B. Hunsche, allen werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
De beslissing in deze zaak is aangehouden in afwachting van het door het Hof van Justitie te wijzen arrest op het verzoek van de rechtbank Rotterdam om een prejudiciële beslissing in de gevoegde zaken C-241/12 en C-242/12.
Op 12 december 2013 heeft het Hof van Justitie arrest gewezen. Met toestemming van partijen is afgezien van een verdere behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1. Stena Weco betoogt dat de staatssecretaris zich bij het besluit van 15 januari 2013 ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de brieven van 23 november 2012 en 20 december 2012 geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn. Volgens Stena Weco heeft de staatssecretaris het door haar daartegen gemaakte bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
1.1. In de uitspraak van 18 april 2013 heeft de voorzitter overwogen dat naar zijn voorlopig oordeel de brieven van 23 november 2012 en 20 december 2012 besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Dit betekent dat de staatssecretaris het door Stena Weco gemaakte bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Het betoog slaagt.
1.2. Het beroep tegen het besluit van 15 januari 2013 is gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd.
2. Het college heeft naar aanleiding van de uitspraak van de voorzitter het besluit van 24 mei 2013 genomen. Ingevolge artikel 6:19 van de Awb wordt dit besluit geacht mede onderwerp te zijn van dit geding.
3. In de brieven van 23 november 2012 en 20 december 2012 heeft de staatssecretaris Stena Weco medegedeeld dat een partij HSFO (stookolie), die op dat moment op het zeeschip 'Freja Crux' (hierna: het schip) aanwezig was en die Stena Weco uit het schip wilde laten verwijderen, als afvalstof in de zin van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (Pb 2008 L 312) wordt aangemerkt en overeenkomstig artikel 10.37 van de Wet milieubeheer als afvalstof in die zin dient te worden afgegeven aan een daartoe vergunde inrichting of aan een geregistreerde inzamelaar of handelaar. Bij het besluit op bezwaar van 24 mei 2013 heeft de staatssecretaris het door Stena Weco daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
4. Stena Weco betoogt dat de staatssecretaris de partij HSFO ten onrechte heeft aangemerkt als afvalstof waarvan Stena Weco voornemens was zich te ontdoen in de zin van richtlijn 2008/98/EG.
4.1. De Afdeling gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Met het oog op een vrachttransport naar Chili is Stena Weco met rederij Lauritzen een tijdbevrachtingsovereenkomst aangegaan voor het schip. Voor dit transport heeft brandstofleverancier Cockett aan Stena Weco een partij HSFO geleverd, die op 14 november 2012 in Nederland aan boord van het schip is gebracht. Analyse van de aan boord gebrachte HSFO wees uit dat deze een gehalte van 1115 mg/kg aan DCPD en een gehalte van 163 mg/kg aan styreen bevatte. Volgens Lauritzen voldeed de HSFO, gelet op deze gehaltes, niet aan de kwaliteitsnormen voor het schip. Lauritzen heeft Stena Weco daarom medegedeeld dat de partij HSFO ongeschikt was voor de beoogde trans-Atlantische vaart met dit schip en uit het schip diende te worden verwijderd. Stena Weco is daarop met Cockett overeengekomen dat Cockett de HSFO zou terugnemen voor de prijs waarvoor deze aan Stena Weco was geleverd. Naar aanleiding van het voornemen van Stena Weco om de HSFO uit het schip te laten verwijderen heeft de staatssecretaris de in geding zijnde brieven van 23 november 2012 en 20 december 2012 verzonden. Partijen verschillen van mening over de vraag of de partij HSFO, gelet op de gehaltes DCPD en styreen en de in ISO 8271 neergelegde handelsnormen, zonder nadere bewerking door Cockett verhandelbaar is als brandstof voor andere schepen.
4.2. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder 1, van richtlijn 2008/98/EG wordt onder afvalstof verstaan: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen.
4.3. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 12 december 2013, C-241/12 en C-242/12, Shell Nederland (www.curia.europa.eu; hierna: het arrest) volgt dat een koper van een stof of voorwerp welke niet voldoet aan de overeengekomen specificaties en die deze stof of dit voorwerp aan de leverancier retourneert met het oog op terugbetaling van de aankoopprijs krachtens de koopovereenkomst, niet kan worden beschouwd als een persoon die voornemens is de betrokken stof of het betrokken voorwerp te verwijderen of er een nuttige toepassing voor te vinden, zodat de koper zich door deze handeling niet van de stof of het voorwerp ontdoet in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van richtlijn 2006/12/EG.
4.4. Richtlijn 2006/12/EG is ingetrokken en vervangen door richtlijn 2008/98/EG. Geen aanleiding bestaat om bij de uitleg van het begrip "afvalstof" onder richtlijn 2008/98/EG andere maatstaven aan te leggen dan bij de uitleg van dit begrip onder richtlijn 2006/12/EG. Derhalve kan voor de uitleg van het begrip afvalstof onder richtlijn 2008/98/EG worden aangesloten bij de overwegingen in het arrest.
4.5. Stena Weco was voornemens de aan boord van het schip gebrachte HSFO aan leverancier Cockett te retourneren tegen terugbetaling van de aankoopprijs, vanwege de daarin voorkomende gehaltes DCPD en styreen die de HSFO ongeschikt maakte als brandstof voor dit schip. Uit het arrest volgt dat Stena Weco daarmee niet kon worden geacht voornemens te zijn zich van de HSFO te ontdoen in de zin van artikel 3, aanhef en onder 1, van richtlijn 2008/98/EG. De staatssecretaris heeft de HSFO aan boord van het schip dan ook ten onrechte aangemerkt als afvalstof in de zin van richtlijn 2008/98/EG. Hierbij is niet relevant of de HSFO, in de toestand waarin deze zich bevond aan boord van het schip, al dan niet in overeenstemming was met ISO 8271 en geschikt was om zonder bewerking terug op de markt te brengen.
Het betoog slaagt.
5. Gelet op het voorgaande behoeven de overige door Stena Weco aangevoerde gronden geen bespreking meer.
6. Het beroep tegen het besluit van 24 mei 2013 is gegrond. Dat besluit dient te worden vernietigd. Nu de staatssecretaris de HSFO die zich bevond aan boord van het schip ten onrechte als afvalstof heeft aangemerkt, zal de Afdeling zelf voorziend de primaire besluiten van 23 november 2012 en van 20 december 2012 herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen de besluiten van 15 januari 2013 en 24 mei 2013 gegrond;
II. vernietigt de besluiten van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 15 januari 2013, kenmerk 70477 en van 24 mei 2013, kenmerk 70477;
III. herroept de besluiten van 23 november 2012, zonder kenmerk, en van 20 december 2012, kenmerk 70477;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu tot vergoeding van bij de rechtspersoon naar buitenlands recht Stena Weco AS in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 974,00 (zegge: negenhonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aan de rechtspersoon naar buitenlands recht Stena Weco AS het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Roessel
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
457-727.