Hof Arnhem-Leeuwarden, 01-06-2021, nr. 200.290.528
ECLI:NL:GHARL:2021:5309
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
01-06-2021
- Zaaknummer
200.290.528
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:5309, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 01‑06‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:557, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 01‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Verlenging ondertoezichtstelling. Bestreden beschikking bekrachtigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.290.528
(zaaknummer rechtbank Gelderland 376865)
beschikking van 1 juni 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.M.D. de Waele te Amsterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] ,
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A. Spekschoor te Lochem.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (verder ook te noemen: de kinderrechter), van 16 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 februari 2021;
- een brief van 5 maart 2021 van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad);
- het verweerschrift van de GI met producties.
2.2
Bij journaalbericht van 12 april 2021 van mr. Spekschoor heeft de moeder een verweerschrift ingediend. De vader heeft bezwaar gemaakt tegen overlegging van deze stukken, aangezien ze te laat zijn ingediend. Het hof heeft daarop beslist dat op die stukken geen acht wordt geslagen, omdat deze niet tijdig zijn ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- namens de GI, [C] , jeugdbeschermer, en [D] , teamleider.
Namens de raad is, met kennisgeving vooraf, niemand verschenen. De moeder is, met kennisgeving vooraf, evenmin verschenen.
3. De feiten
3.1
Uit de moeder is geboren [de minderjarige] , geboren op [in] 2009 te [A] . [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder. De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 17 november 2016 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
4. De omvang van het geschil
4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 17 november 2021.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair:
1. de bestreden beschikking te vernietigen en de ondertoezichtstelling te vernietigen (het hof begrijpt: het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling alsnog af te wijzen);
subsidiair:
2. de ondertoezichtstelling conform artikel 799a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor een duur van drie tot zes maanden te verlengen en te bepalen dat in die periode beide ouders meewerken aan een gezinsopname in de GGZ kliniek te [E] en met ingang van de datum van deze beschikking tot en met het einde van de ondertoezichtstelling ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een bijzonder curator met speciale deskundigheid over ouderverstoting in de persoon van drs. [F] te benoemen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de vader het subsidiaire verzoek gewijzigd, in die zin dat het verzoek om een bijzonder curator te benoemen is ingetrokken en in plaats daarvan is verzocht om op grond van artikel 810a Rv drs. [F] als deskundige te benoemen en te gelasten onderzoek te doen.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hoger beroep van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Op basis van artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De vader is van mening dat geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] en dat de GI ten aanzien van de ontwikkelingsbedreiging haar stellingen onvoldoende met feiten heeft onderbouwd. Als er al sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, dan is die gelegen in de ouderverstoting, maar op die grond is de ondertoezichtstelling niet verlengd. De GI doet niets aan de ouderverstoting die ten grondslag ligt aan het verstoorde contact tussen [de minderjarige] en haar vader en de ondertoezichtstelling maakt de ouderverstoting erger. De vader is van mening dat de GI onbevoegd en onrechtmatig handelt. Volgens de vader heeft de GI onjuiste feiten vermeld, de ouderverstoting gefaciliteerd en karaktermoord op de vader gepleegd. De vader is van mening dat de moeder de aanjager is van de angstige gevoelens van [de minderjarige] .
Tot slot doet de vader een bewijsaanbod door middel van nader schriftelijk bewijs en/of getuigenbewijs van bijvoorbeeld de heer [G] , mevrouw [H] , de
heer [I] en anderen, een en ander voor zover de bewijslast op de vader rust.
5.3
De GI stelt dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen. Er bestaan nog steeds zorgen over [de minderjarige] .
De omgang tussen de vader en [de minderjarige] is door de GI op gang gebracht, onder begeleiding van de gezinsvoogd. [de minderjarige] is angstig en wil dat haar moeder bij de omgang aanwezig is. [de minderjarige] doet afstandelijk tegen haar vader en zegt dat ze het niet prettig vindt om haar vader te zien.
De vader legt de schuld voor de gevoelens van [de minderjarige] bij de moeder en hij kijkt onvoldoende naar zijn eigen aandeel. De vader lijkt zich onvoldoende in te leven in [de minderjarige] .
De GI streeft naar een goede samenwerking met de ouders. De samenwerking tussen de vader en de GI verloopt moeizaam. De vader verzet zich tegen de adviezen van de GI. De GI zal zich blijven inspannen om het contact met de vader goed te laten verlopen. De GI herkent zich niet in de beschuldigingen van de vader en betwist de stellingen van de vader.
5.4
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof na eigen onderzoek overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
5.5
Sinds de bestreden beschikking is sprake van een wijziging van omstandigheden. Hoewel [de minderjarige] nog gevoelens van angst voor haar vader heeft, is de omgang tussen de vader en [de minderjarige] op gang gebracht. De vader en [de minderjarige] hebben één keer per veertien dagen ongeveer één uur omgang, onder begeleiding van de gezinsvoogd. Vanwege de angstgevoelens van [de minderjarige] is ook de moeder is bij de omgang aanwezig om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] zich meer op haar gemak voelt.
Het is een positieve ontwikkeling dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] tot stand is gebracht. [de minderjarige] is aangemeld voor hulpverlening bij [J] te [A] , zodat nader kan worden onderzocht waar haar angstgevoelens vandaan komen en wat de ouders kunnen doen om [de minderjarige] te helpen. Ook dit is een positieve ontwikkeling. De strijd tussen de ouders is evenwel nog steeds aanwezig, met als gevolg dat [de minderjarige] klem zit tussen haar ouders en [de minderjarige] loyaliteitsproblemen lijkt te hebben. De zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] zijn dan ook, ondanks de positieve ontwikkelingen, nog onvoldoende afgenomen.
5.6
De vader heeft verzocht om op grond van het bepaalde in artikel 810a Rv een deskundige te benoemen, zodat nader onderzoek kan worden gedaan.
5.7
Artikel 810a lid 2 Rv bepaalt dat de rechter in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Een voldoende concreet en ter zake dienend verzoek tot toepassing van artikel 810a lid 2 Rv, bevat feiten en omstandigheden die zich lenen voor een onderzoek door een deskundige en zal in beginsel moeten worden toegewezen indien de rechter geen feiten of omstandigheden aanwezig oordeelt op grond waarvan moet worden aangenomen dat toewijzing van het verzoek strijdig is met het belang van het kind.
5.8
Het hof is van oordeel dat het door de vader gedane verzoek tot het gelasten van een onderzoek onvoldoende is onderbouwd en dat het verzoek reeds om die reden niet toewijsbaar is. Daarnaast acht het hof het gelasten van een onderzoek strijdig met het belang van [de minderjarige] , zodat het verzoek van de vader ook op die grond niet toewijsbaar is.
[de minderjarige] wordt door de verstoorde verstandhouding tussen haar ouders immers al zeer belast. Een nieuw onderzoek zal voor nieuwe onrust zorgen en dat is niet in het belang van [de minderjarige] .
Het hof wijst het subsidiaire verzoek van de vader om op de voet van artikel 810a lid 2 Rv een onafhankelijke deskundige te benoemen voor het uitvoeren van een onderzoek daarom af.
5.9
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 november 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, als voorzitter, H. Phaff en A.L.H. Ernes, bijgestaan door mr. A.B. de Wit als griffier, en is op 1 juni 2021 door de voorzitter uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.