Wet van 26 juni 1975, houdende voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven, Stb. 1975, 382.
HR, 27-01-2015, nr. 13/06349
ECLI:NL:HR:2015:126
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-01-2015
- Zaaknummer
13/06349
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:126, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:2803, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:2803, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑11‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:126, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0030
Uitspraak 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Project X Haren. Art. 14c.2. onder 4 Sr, bijzondere voorwaarde. Schadefonds Openlijk Geweld. I.v.m. het door verdachte ingestelde beroep in cassatie is de door het Hof bij bijzondere voorwaarde gestelde termijn van drie maanden na 25 juli 2013 waarbinnen het bedrag van € 500,- in het Schadefonds Openlijk Geweld dient te worden gestort inmiddels verstreken. Kennelijk bij vergissing heeft het Hof verzuimd aan de in de bijzondere voorwaarde omschreven verplichting tot storting van een geldbedrag de voorwaarde te verbinden dat dit geschiedt "binnen drie maanden nadat de uitspraak vatbaar is voor tenuitvoerlegging". De Hoge Raad verbetert de bijzondere voorwaarde in die zin.
Partij(en)
27 januari 2015
Strafkamer
nr. 13/06349
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 25 juli 2013, nummer 21/001047-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing in die zin, dat de door het Hof opgelegde bijzondere voorwaarde moet luiden dat de veroordeelde binnen drie maanden na het arrest van de Hoge Raad een bedrag van € 500,- zal storten in het Schadefonds Openlijk Geweld, op het rekeningnummer 56.99.89.124, ten name van het Schadefonds geweldsmisdrijven, onder vermelding van "Haren" en het parketnummer 21-001047-13, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het vierde middel
3.1.
Het middel komt op tegen de door het Hof bij bijzondere voorwaarde gestelde termijn van drie maanden na 25 juli 2013 waarbinnen het bedrag van € 500,- in het Schadefonds Openlijk Geweld dient te worden gestort. Daartoe wordt aangevoerd dat in verband met het door de verdachte ingestelde beroep in cassatie deze termijn inmiddels is verstreken.
3.2.
Kennelijk bij vergissing heeft het Hof verzuimd aan de in de bijzondere voorwaarde omschreven verplichting tot storting van een geldbedrag de voorwaarde te verbinden dat dit geschiedt "binnen drie maanden nadat de uitspraak vatbaar is voor tenuitvoerlegging". De Hoge Raad zal de bijzondere voorwaarde in die zin verbeteren. Het middel kan niet tot cassatie kan leiden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verstaat de door het Hof opgelegde bijzondere voorwaarde in die zin dat deze luidt dat de veroordeelde binnen drie maanden nadat de bestreden uitspraak vatbaar is voor tenuitvoerlegging een bedrag van € 500,- zal storten in het Schadefonds Openlijk Geweld, op het rekeningnummer 56.99.89.124, ten name van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, onder vermelding van "Haren" en het parketnummer 21-001047-13; verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 januari 2015.
Conclusie 25‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Project X Haren. Art. 14c.2. onder 4 Sr, bijzondere voorwaarde. Schadefonds Openlijk Geweld. I.v.m. het door verdachte ingestelde beroep in cassatie is de door het Hof bij bijzondere voorwaarde gestelde termijn van drie maanden na 25 juli 2013 waarbinnen het bedrag van € 500,- in het Schadefonds Openlijk Geweld dient te worden gestort inmiddels verstreken. Kennelijk bij vergissing heeft het Hof verzuimd aan de in de bijzondere voorwaarde omschreven verplichting tot storting van een geldbedrag de voorwaarde te verbinden dat dit geschiedt "binnen drie maanden nadat de uitspraak vatbaar is voor tenuitvoerlegging". De Hoge Raad verbetert de bijzondere voorwaarde in die zin.
Nr. 13/06349
Mr. Harteveld
Zitting 25 november 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof Arnhem Leeuwarden, locatie Leeuwarden, bij arrest van 25 juli 2013 wegens “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 600,- subsidiair 12 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de verdachte binnen drie maanden na 25 juli 2013 een bedrag van € 500,- zal storten in het Schadefonds Openlijk Geweld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. U. van Ophoven, advocaat te Leek, heeft namens verdachte bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat het Schadefonds Openlijk Geweld kan worden aangemerkt als een instelling als bedoeld in art. 14c, tweede lid, onder 4 Sr.
3.2. Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 21 september 2012 tot en met 22 september 2012 in de gemeente Haren met anderen op of aan de openbare weg openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aldaar aanwezige leden van de Mobiele Eenheid, welk geweld bestond uit het opzettelijk gooien van een bloempot en een fiets en een vlaggenstok tegen, naar en/of in de richting van die leden van de Mobiele Eenheid.”
3.3. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“(…)
Naar het oordeel van het hof is het bewezen verklaarde delict een ernstig strafbaar feit, waarop - uit het oogpunt van normhandhaving en tevens ter vergelding van het door de verdachte begane strafbare feit - een vrijheidsbenemende straf in beginsel een passende en noodzakelijke reactie is.
Gelet echter met name op het ontbreken van enige strafrechtelijke recidive, kan in dit geval worden volstaan met de oplegging van een combinatie van een onvoorwaardelijke taakstraf, van hierna te noemen duur, en een voorwaardelijke geldboete van de door de advocaat-generaal gevorderde hoogte. De voorwaardelijke geldboete dient ter borging van de nakoming van de bijzondere voorwaarde van storting van een geldbedrag in het Schadefonds openlijk geweld door de verdachte.
Met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarde - die door het openbaar ministerie tot inzet is gemaakt van dit hoger beroep - overweegt het hof het volgende.
In hoger beroep heeft de advocaat-generaal de oplegging gevorderd van de bijzondere voorwaarde dat de verdachte een geldbedrag van € 500,- zal storten op rekeningnummer 56.99.89.124 ten name van het Schadefonds Openlijk Geweld. Dit nieuw opgericht fonds heeft te gelden als een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen, als bedoeld in artikel 14c, tweede lid, onder 4 van het Wetboek van Strafrecht. Met deze instelling is niet bedoeld het Schadefonds Geweldsmisdrijven, aldus de advocaat-generaal, maar een aparte instelling ter zake waarvan inmiddels een uitvoeringsregeling is opgesteld en gepubliceerd - de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 februari 2013, nr. 350608, inzake tegemoetkoming voor schade geleden bij openlijk geweld (Regeling tegemoetkoming schade openlijk geweld), gepubliceerd in de Staatscourant van 27 februari 2013 - en ter zake waarvan stortingen zullen plaatsvinden op een apart rekeningnummer dat ten behoeve van die instelling wordt beheerd door het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Het hof overweegt dat de door de advocaat-generaal bedoelde instelling, het Schadefonds Openlijk Geweld, zijn wettelijke grondslag vindt in artikel 14c, tweede lid, onder 4 van het Wetboek van Strafrecht en dat ter zake van een dergelijke instelling in de wet geen eisen zijn gesteld. Dat is anders ten aanzien van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, ter zake waarvan de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven in het leven is geroepen. Deze wet kent blijkens de inhoud van de wet en de Memorie van Toelichting op deze wet en op de daarop aangebrachte wetswijzigingen een beperkt toepassingsbereik.
Uitkeringen door de instelling zoals door de advocaat-generaal in zijn eis benoemd kunnen nadrukkelijk ook in het kader van materiële schade van andere aard plaatsvinden. Gelet op deze doelstelling houdt het hof het er voor dat de door de advocaat-generaal genoemde instelling een instelling in de zin van artikel 14c, tweede lid, onder 4 van het Wetboek van Strafrecht betreft en dat de normering van de Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven op deze instelling niet van toepassing is.
De omstandigheid dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven wel een (beperkte) rol speelt in het financiële beheer en de praktische uitvoering van het Schadefonds openlijk geweld, is uit praktisch oogpunt alleszins te billijken, gelet op de bij het Schadefonds geweldsmisdrijven aanwezige ervaring en expertise.
De omstandigheid dat het Schadefonds Openlijk Geweld een relatie vereist tussen de inkomende schadeclaims en de gebeurtenissen in het kader van Project X Haren, is eveneens te billijken, gelet op de directe aanleiding voor het ontstaan van het Schadefonds Openlijk Geweld en de huidige doelstelling van dit fonds. De enkele omstandigheid dat dit fonds mogelijk in de toekomst ook gebruikt zal kunnen worden ten behoeve van het behandelen van schadeclaims naar aanleiding van andere schadeveroorzakende gedragingen, maakt dit niet anders.
Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, acht het hof geen strijd met het in artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht neergelegde legaliteitsbeginsel aanwezig. Zoals hierboven is overwogen, is de bijzondere voorwaarde gebaseerd op artikel 14c, tweede lid, onder 4 van het Wetboek van Strafrecht. Laatstgenoemd artikel was reeds van kracht vóór de pleegdatum van het bewezen verklaarde delict.
De enkele omstandigheid dat in de hierboven genoemde uitvoeringsregeling in de regeling van de wijze waarop schadeclaims dienen te worden ingediend een (beperkte) terugwerkende kracht is opgenomen, maakt dit niet anders.
Van enige staatsrechtelijke gebreken of beletselen die in de weg staan aan detotstandkoming en inwerkingtreding van de uitvoeringsregeling is het hof, bij gebreke van enige onderbouwing van het daartoe strekkende verweer van de raadsman, niet gebleken. De innerlijke waarde van de bepalingen van de uitvoeringsregeling zelf staat voor het hof niet ter discussie. Duidelijk is dat de regeling een enigszins beperkt bereik heeft.
Het hof gaat er van uit dat deze keuze bewust en met kracht van argumenten is gemaakt. Van aanwijzingen op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van een (te) gehaast en ondoordacht tot stand gekomen regeling, is het hof niet gebleken. Waar de raadsman heeft gewezen op mogelijke problemen die zich kunnen voordoen op het gebied van de (praktische) uitvoering van de bepalingen van de regeling, is het verweer vooralsnog speculatief. Over speculaties zal het hof zich niet uitlaten.
Het hof stelt vast dat in de wet geen beperkende voorwaarden zijn gesteld aan de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarde en stelt voorop dat dit onderdeel van de strafeis moet worden beschouwd als een initiatief ten behoeve van de slachtoffers van Project X Haren. Dat de verdachte hieraan een financiële bijdrage van € 500,- dient te leveren, is een redelijke eis.
Ook al is in de strafzaak van de verdachte niet gebleken dat de verdachte rechtstreeks schade aan particulieren heeft aangericht (dat is de schade waarop het Schadefonds Openlijk Geweld zich thans richt), de verdachte is wel degelijk een onderdeel geweest van het grotere geheel waarbij in een algehele ontsporing van normaal gedrag en fatsoen schade aan particulieren is aangericht: zonder de verdachte, en vele anderen met hem, geen uit het Project X Haren voortvloeiend openlijk geweld en zonder openlijk geweld geen schade.
Het hof zal die bijzondere voorwaarde daarom opleggen.
(…).”
3.4. Ingevolge art. 14c, tweede lid onder 4 Sr, kan aan een veroordeelde de bijzondere voorwaarde worden gesteld om een geldbedrag te storten ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen. Bijzondere eisen, te stellen aan oprichting of rechtsvorm van een dergelijke instelling bevat de wet niet.
Blijkens de tekst van het artikelonderdeel gaat het om een sequeel van de hoofdvorm: storting van een geldsom in het schadefonds geweldsmisdrijven, welke instelling regeling heeft gevonden in de gelijknamige wet.1.Dat bij wijze van bijzondere voorwaarde de verplichting kan worden opgelegd een geldbedrag te storten in dat fonds, of een andere instelling, dateert van de Wet Terwee2., ingevoerd op 1 april 1995.3.Uit de Memorie van Toelichting bij het betreffende wetsvoorstel kan tamelijk goed worden afgeleid wat de bedoeling was van een en ander. Ik citeer die MvT daarom hier gedeeltelijk4.:
“4.1. Het wetsvoorstel bevat in artikel II, onderdeel A, het voorstel artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht aan te vullen met de bijzondere voorwaarde van het storten van een som gelds in het schade fonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die de belangen van slachtoffers van strafbare feiten behartigt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de Vereniging landelijk overleg slachtofferhulp. Dit voorstel biedt de rechter de mogelijkheid om in die gevallen waarin hij om één of andere reden geen schadevergoedingsmaatregel kan opleggen, bij voorbeeld in geval van een zedendelict waarvan het slachtoffer geen prijs stelt op schadeloosstelling door de dader, of in geval geen individualiseerbaar slachtoffer is aan te wijzen, in zijn strafoplegging toch rekening te houden met de belangen die door het delict zijn geschonden.
Blijkens een aantal recente vonnissen van rechtbanken bestaat er een behoefte aan deze mogelijkheid. Als voorbeeld kan worden gewezen op het vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 21 mei 1987 waarin de rechtbank een verdachte van incest in het kader van een voorwaarde lijke veroordeling de voorwaarde heeft opgelegd f 5000 te betalen aan de Vereniging tegen seksuele kindermishandeling binnen het gezin. De bevoegdheid van de rechter om dit soort voorwaarden, die niet expliciet in de wet staan vermeld, op te leggen is echter betwist. De wenselijkheid ervan wordt dezerzijds niettemin onderschreven. Vandaar dat wordt voorgesteld artikel 14c in bovengenoemde zin aan te passen. Overigens mag worden aangenomen dat als de rechter het stellen van deze nieuwe voorwaarde geïndiceerd acht, hij een relatie zal leggen tussen het delict en de instelling ten gunste waarvan de som gelds moet worden betaald. Zo zal hij een veroordeelde wegens een vermogensmisdrijf waaraan geen enkel geweldsaspect kleeft, niet snel dwingen een bedrag te storten in het schadefonds geweldsmisdrijven.”
3.5. De Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 februari 2013, nr. 350608, inzake tegemoetkoming voor schade geleden bij openlijk geweld (Regeling tegemoetkoming schade openlijk geweld), Stcrt. 27 februari 2013, ingesteld naar aanleiding van de schade die is ontstaan als gevolg van de rellen bij het zogeheten Project X feest in Haren op 21 september 2012, faciliteert de uitvoering van de oplegging van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde. Deze regeling maakt het mogelijk om gedupeerden met zaakschade bij openlijk geweld, zoals in Haren5., tegemoet te komen in de (materiële) schade. Hiervoor is het Schadefonds Openlijk Geweld gecreëerd, dat wordt gevuld door bijdragen van veroordeelden en wordt beheerd door het team “schade en openlijk geweld”, dat in zoverre ook is belast met de uitvoering van de regeling. Uit de toelichting op art. 2 van de Regeling tegemoetkoming schade openlijk geweld kan worden afgeleid dat het team omwille van praktische redenen is ondergebracht bij de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, in aanmerking genomen dat de aard van de werkzaamheden die deze regeling met zich meebrengt aansluit bij de reguliere werkzaamheden van de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Tegelijkertijd blijkt uit de toelichting dat de rol van het Schadefonds Openlijk Geweld is beperkt tot het beheer van het fonds en de uitvoering van de regeling in zoverre: verder is het Schadefonds Openlijk Geweld niet verbonden met het Schadefonds Geweldsmisdrijven en worden de werkzaamheden voor beide fondsen strikt gescheiden uitgevoerd. Gelet op het voorgaande getuigt het oordeel van het Hof dat het in casu gaat om een instelling als bedoeld in art. 14c, tweede lid onder 4 Sv, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk.
3.6. Het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt over het oordeel van het Hof dat geen sprake is van strijd met het legaliteitsbeginsel.
4.2. De regeling heeft gelet op art. 15 terugwerkende kracht tot en met 21 september 2012 - de datum van de Project X rellen in Haren - aangezien een aantal daders in de daaropvolgende strafprocedures een bijzondere voorwaarde tot storting van een geldsom ten behoeve van de gedupeerden van de rellen in Haren opgelegd heeft gekregen, hetgeen aanleiding gaf tot het opstellen van de regeling. Het Hof heeft terecht overwogen dat de bijzondere voorwaarde is gebaseerd op art. 14c, tweede lid onder 4 Sr en dat dit artikel reeds van kracht was voor de pleegdatum. De omstandigheid dat op de pleegdatum nog niet bekend kon zijn dat de in artikel 14c, tweede lid onder 4 Sr genoemde ‘instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen’ het Schadefonds Openlijk Geweld zou zijn maakt dit niet anders. De regeling ziet immers ‘slechts’ op de specifieke uitvoering van de oplegging van de bijzondere voorwaarde en kan als zodanig niet worden aangemerkt als een wijziging van wetgeving ten aanzien van de strafbaarstelling of de strafbedreiging. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat toepassing van art. 14c, tweede lid onder 4 Sr als zodanig niet is gewijzigd, is aldus geen sprake van strijd met het legaliteitsbeginsel, vervat in art. 1 Sr en in art. 7 EVRM.
4.3. Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het Hof ten onrechte verband heeft gelegd tussen het handelen van de verdachte enerzijds en de schade die aan particulieren is toegebracht anderzijds.
5.2. Anders dan het geval is in het aansprakelijkheidsrecht, waarin een causaal verband tussen onrechtmatige daad van een dader en de ontstane schade wordt vereist, is voor de bij wijze van bijzondere voorwaarde opleggen van de verplichting tot storting van een geldsom in een instelling als bedoeld in art. 14c lid 2 onder 4e Sr blijkens de hierboven onder 3.4. geciteerde wetsgeschiedenis hooguit vereist dat een relatie gelegd kan worden tussen het (bewezenverklaarde) handelen van de verdachte en de doelstelling van de instelling, hier het Schadefonds Openlijk Geweld. Het Hof heeft de verdachte op niet onbegrijpelijke wijze gekoppeld aan de rellen in Haren en de schade die daarbij is aangericht door te overwegen dat de verdachte ‘onderdeel van het grotere geheel is geweest, waarbij in een algehele ontsporing van normaal gedrag en fatsoen schade aan particulieren is aangericht’ en ‘zonder de verdachte, en vele anderen met hem, geen uit het Project X Haren voortvloeiend openlijk geweld en zonder openlijk geweld geen schade’. Aldus heeft het Hof de bijzondere voorwaarde kunnen stellen dat de verdachte een bedrag van € 500,- zal storten in het Schadefonds Openlijk Geweld.
5.3. Het middel faalt.
6.1. Het vierde middel komt op tegen de door het Hof gestelde termijn van drie maanden na 25 juli 2013, waarbinnen het bedrag van € 500,- in het Schadefonds Openlijk Geweld dient te worden gestort, nu deze termijn inmiddels is verstreken.
6.2. Kennelijk heeft het Hof geen rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte cassatie zou instellen tegen het arrest. Ik meen evenwel dat de beslissing van het Hof aldus gelezen kan worden dat met de voor de bijzondere voorwaarde gestelde termijn van drie maanden na 25 juli 2013, is bedoeld te stellen “binnen drie maanden nadat de uitspraak vatbaar is voor tenuitvoerlegging”6.. De bestreden uitspraak zal mijns inziens in zoverre in cassatie verbeterd kunnen worden gelezen.7.
7. De middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden verworpen.
8. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
9. Deze conclusie strekt tot verbeterde lezing in die zin, dat de door het Hof opgelegde bijzondere voorwaarde moet luiden dat de veroordeelde binnen drie maanden na het arrest van de Hoge Raad een bedrag van € 500,- zal storten in het Schadefonds openlijk geweld, op het rekeningnummer 56.99.89.124, ten name van het Schadefonds geweldsmisdrijven, onder vermelding van “Haren” en het parketnummer 21-001047-13, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑11‑2014
Wet van 23 december 1992 tot aanvulling van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering, de Wet voorlopige regeling schadefonds geweldsmisdrijven en andere wetten met voorzieningen ten behoeve van slachtoffers van strafbare feiten (Stb. 1993, 29)
Stb. 1995, 160.
Kamerstukken II, 21345, nr. 3, p. 21.
De regeling, die terugwerkende kracht heeft tot en met 21 september 2012 (de datum van de Project X rellen in Haren), loopt blijkens art. 15 tot 1 januari 2015: tot die tijd ziet het niet alleen op de rellen in Haren, maar ook op soortgelijke gevallen zoals bijvoorbeeld voetbalrellen buiten het stadion, huldigingen of Oud en Nieuw-vieringen.
Vgl. HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:694.