Wet foetaal weefsel
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2002
- Bronpublicatie:
08-11-2001, Stb. 2001, 573 (uitgifte: 04-12-2001, kamerstukken: 26639)
- Inwerkingtreding
01-09-2002
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-07-2002, Stb. 2002, 365 (uitgifte: 01-01-2002, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Foetaal weefsel wordt, tenzij dat in verband met de aard van het voorgenomen gebruik noodzakelijk is, niet zodanig bewaard dat het herleid kan worden tot de vrouw of haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel. Indien de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel niet in de gelegenheid is gesteld gebruik te maken van de in artikel 3, vierde lid, bedoelde bevoegdheid, wordt het foetaal weefsel zodanig bewaard dat het niet tot de vrouw of haar echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel herleidbaar is. Blijkt dat degene van wie de zaadcellen afkomstig zijn, een ander is dan de echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de vrouw, dan wordt het foetaal weefsel op zijn verzoek zodanig bewaard dat het niet tot hem herleidbaar is.
2.
Een instelling of persoon die in de uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf foetaal weefsel voorhanden heeft, stelt een reglement vast betreffende de wijze waarop en de termijn gedurende welke foetaal weefsel wordt bewaard.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de inhoud en wijze van totstandkoming van het in het tweede lid bedoelde reglement.