Deze zaak hangt samen met de zaken tegen [medeverdachte 3] (14/01008) en [medeverdachte 1] (14/01043), in welke zaken ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 16-06-2015, nr. 14/01083
ECLI:NL:HR:2015:1653
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-06-2015
- Zaaknummer
14/01083
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1653, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑06‑2015; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:629, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:840, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2015:629, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1653, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Partij(en)
16 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/01083
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 februari 2014, nummer 21/000131-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft schriftelijk het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 juni 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 80a RO.
Nr. 14/01083 Zitting: 10 maart 2015 | Mr. Vegter Standpunt/ conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zitting houdende te Arnhem, heeft bij arrest van 7 februari 2014 verdachte wegens 1. subsidiair “medeplegen van doodslag, gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit hetzij de straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren” en 2. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de onttrekking aan het verkeer bevolen en de teruggave aan verdachte gelast van in beslag genomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen en heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft het aan verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals in het arrest is vermeld.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.1.Namens verdachte heeft mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt over de (motivering van de) bewezenverklaring van de als feit 1 subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag.
4. Als feit 1 subsidiair is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 19 juni 2011 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk voornoemde [slachtoffer] vastgebonden en/of gekneveld en/of de mond gesnoerd, door
- de handen van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met tie raps en/of duct tape en/of
- de voeten van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met tie raps en/of duct tape en/of
- de mond en/of neus van voornoemde [slachtoffer] dicht te plakken met duct tape
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] geen/onvoldoende lucht en/of zuurstof heeft kunnen krijgen en (dientengevolge) is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),
- met een ladder door een openstaand (slaapkamer)raam inklimmen in de woning van voornoemde [slachtoffer] en/of
- meerdere ruimtes in voornoemde woning doorzoeken
zijnde de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet voltooid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die (voorgenomen) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren”
5. Het Hof heeft met betrekking tot het als feit 1 subsidiair aan de verdachte tenlastegelegde feit bewezenverklaard dat:
“hij op 19 juni 2011 te Zeist tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk voornoemde [slachtoffer] vastgebonden en/of gekneveld en de mond gesnoerd, door
- de handen van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met tie raps en
- de voeten van voornoemde [slachtoffer] vast te binden met duct tape en
- de mond van voornoemde [slachtoffer] dicht te plakken met duct tape
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] geen lucht en/of zuurstof heeft kunnen krijgen en dientengevolge is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten
het tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door hem, verdachte, en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een hoeveelheid geld en/of goederen, toebehorende aan [slachtoffer],
- met een ladder door een openstaand slaapkamerraam inklimmen in de woning van voornoemde [slachtoffer] en
- meerdere ruimtes in voornoemde woning doorzoeken
zijnde de uitvoering van dit voorgenomen misdrijf niet voltooid,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die voorgenomen diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.”
6. Met betrekking tot het bewijs heeft het Hof, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“(…) [slachtoffer] is immers overmeesterd in zijn slaapkamer waarbij zijn handen voor zijn lichaam zijn gebonden met de meegebrachte tie raps en zijn voeten zijn vastgebonden met de duct tape. Ook zijn mond is dichtgeplakt met de duct tape. Op enig moment heeft [verdachte] de neus van de geknevelde [slachtoffer] dichtgeknepen. Dat leidt het hof af uit het deskundige verslag van het NFI van 10 november 2011 in combinatie met het op het doekje aangetroffen DNA-mengprofiel van [verdachte] en van [slachtoffer] dat met duct tape was bevestigd op de ladder om het geluid van die ladder - indien het tegen de muur van de woning zou worden gezet - te dempen. Het hof merkt daarbij op dat [verdachte] op een gegeven ogenblik zijn handschoenen of een handschoen moet hebben uitgetrokken. Voorts wijst het hof in dit verband op tapgesprek 678. Tijdens dat gesprek op 13 september 2011 in de auto van [medeverdachte 3] zegt [medeverdachte 3] op enig moment tegen [verdachte]:
"(...) Nee, je hebt gewoon die man letterlijk bij zijn neus gepakt en gewoon euuhhhh"
Waarna [verdachte] [medeverdachte 3] aanvult:
"(zucht) en afgemaakt".
Dat hier slechts over een hypothetische situatie zou zijn gesproken, zoals door [verdachte] is beweerd, acht het hof in het licht van de gebezigde bewijsmiddelen niet aannemelijk. Daarbij merkt het hof op dat [medeverdachte 3] en [verdachte] dit gesprek hebben gevoerd in de beslotenheid van de auto van [medeverdachte 3] en zich derhalve onbespied waanden en vrijelijk over het gebeurde in de woning van [slachtoffer] konden spreken. Het hof leidt uit de voor het bewijs gebezigde ovc-gesprekken die zijn gevoerd in de beslotenheid van het voertuig van [medeverdachte 3] in combinatie met de overige gebezigde bewijsmiddelen af, dat [medeverdachte 3] en [verdachte] uit eigen wetenschap met elkaar hebben gesproken over hetgeen zich in de woning van [slachtoffer] die nacht heeft afgespeeld.
[slachtoffer] is door het handelen van de verdachten: het knevelen, het dichtplakken van diens mond en het dichtknijpen van zijn neus, door verstikking om het leven gekomen. Het opzet op de dood van [slachtoffer], is gelet op deze handelingen gegeven. Het hof merkt hierbij nog op dat de handen van [slachtoffer] vóór diens lichaam vastgebonden waren zodat hij in staat moet zijn geweest zelfde duct tape van zijn mond te verwijderen, indien de verdachten hem bij het verlaten van de woning levend en wel in zijn woning hadden achtergelaten.
(…)”
7. Aangevoerd is dat het Hof expliciet heeft bewezenverklaard dat het slachtoffer door het door verdachte en zijn mededader vastbinden van de handen en voeten en het dichtplakken van de mond van het slachtoffer “geen” (in plaats van de eveneens tenlastegelegde mogelijkheid “onvoldoende”) lucht en/of zuurstof heeft gekregen en dientengevolge is overleden. Uit de bewezenverklaring volgt dan ook, aldus de steller van het middel, dat (enkel) voornoemde handelingen een volledige blokkade van de luchtwegen hebben veroorzaakt. Uit de bewijsoverweging van het Hof volgt evenwel dat naar het oordeel van het Hof niet slechts de bewezenverklaarde handelingen van verdachte tot verstikking en dientengevolge de dood van het slachtoffer hebben geleid, maar het samenstel van voornoemde bewezenverklaarde handelingen én het (niet tenlastegelegde) dichtknijpen van de neus van het slachtoffer. Het Hof heeft een doorslaggevende betekenis toegekend aan het dichtknijpen van de neus voor wat betreft de oorzaak van het zuurstofgebrek en heeft het als een noodzakelijke voorwaarde beschouwd voor het intreden van de dood van het slachtoffer. Nu deze handeling een wezenlijk en onmisbaar onderdeel van de bewijsconstructie vormt, is de bewezenverklaring onvoldoende met redenen omkleed.
8. De steller van het middel heeft een punt. Ik heb mij afgevraagd of het ontbreken in de bewezenverklaring van deze toch cruciale handeling, het dichtknijpen van de neus van het slachtoffer, ertoe moet leiden dat het middel slaagt. Ik denk het niet. In zijn bewijsoverweging heeft het Hof immers wel vastgesteld dat verdachte de neus van het slachtoffer heeft dichtgeknepen (zie ook bewijsmiddelen 5, 14 en 25). Gelet daarop is het niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat het onder die omstandigheden vastbinden van de handen en voeten en in het bijzonder het dichtplakken van de mond van het slachtoffer (bewijsmiddelen 1 en 7) handelingen van dien aard zijn ten gevolge waarvan het slachtoffer geen lucht heeft gekregen en dientengevolge is overleden. Mocht deze redenering uw Raad toch wat ver gaan, dan zou mijn oordeel zijn dat verdachte bij cassatie geen enkel belang heeft, nu een hernieuwde behandeling in hoger beroep zonder enige twijfel zal leiden tot een (vordering tot) wijziging van de tenlastelegging.
9. Het standpunt is dat verdachte met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep in cassatie, nu het middel klaarblijkelijk niet tot cassatie kan leiden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2015