NJB 2022/2401
Het ‘door enige feitelijkheid wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden’, art. 284 Sr: hiervan kan slechts sprake zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld. In casu kon het hof oordelen dat hiervan sprake is, mede erop gelet dat de aangeefster en haar dochter onverwacht werden geconfronteerd met de verdachte, waarna zij wegrenden in een poging om aan de verdachte te ontkomen, en de verdachte ongeveer zeven minuten achter de aangeefster aanliep en rende, terwijl hij haar ondertussen filmde met zijn telefoon, hij die film live uitzond op zijn openbare Facebook account en daarbij een aantal keer naar de aangeefster riep dat zij zijn kind heeft ontvoerd.
HR 18-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1473
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18 oktober 2022
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, M.J. Borgers, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
20/04384
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2022:1473, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑10‑2022
ECLI:NL:PHR:2022:795, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 06‑09‑2022
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑10‑2021
- Wetingang
(art. 284 Sr)
Essentie
Het ‘door enige feitelijkheid wederrechtelijk dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden’, art. 284 Sr: hiervan kan slechts sprake zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer tegen zijn of haar wil iets heeft gedaan, niet gedaan of geduld. In casu kon het hof oordelen dat hiervan sprake is, mede erop gelet dat de aangeefster en haar dochter onverwacht werden geconfronteerd met de verdachte, waarna zij wegrenden in een poging om aan de verdachte te ontkomen, en de verdachte ongeveer zeven minuten achter de aangeefster aanliep en rende, terwijl ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.