Einde inhoudsopgave
Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen
Artikel 14 [Begrenzing van de bijstandsverlening]
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2023
- Bronpublicatie:
21-12-2022, Stb. 2022, 538 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36063)
- Inwerkingtreding
01-01-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-12-2022, Stb. 2022, 538 (uitgifte: 27-12-2022, kamerstukken: 36063)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Internationaal belastingrecht (V)
Internationaal belastingrecht / Inlichtingenuitwisseling en wederzijdse bijstand
1.
Onze Minister verstrekt geen inlichtingen indien de verstrekking daarvan niet strekt tot uitvoering van richtlijnen van de Raad van de Europese Unie of van andere regelingen van internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen, alsmede renten daarover en bestuursrechtelijke sancties en boeten die daarmee verband houden.
2.
Onze Minister behoeft geen inlichtingen te verstrekken indien:
- a.
de openbare orde van de Nederlandse staat zich daartegen verzet;
- b.
die inlichtingen in Nederland krachtens wettelijke bepalingen of op grond van de administratieve praktijk niet zouden kunnen worden verkregen voor de heffing van een in artikel 1 bedoelde belasting, alsmede voor de renten daarover of bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden;
- c.
aannemelijk is dat de bevoegde autoriteit in de eigen staat niet eerst de gebruikelijke mogelijkheden voor het verkrijgen van de door haar gevraagde inlichtingen heeft benut, die zij in de gegeven situatie had kunnen benutten zonder het beoogde resultaat in gevaar te brengen;
- d.
de bevoegde autoriteit voor wie de inlichtingen zouden zijn bestemd, niet bevoegd of in staat is Onze Minister soortgelijke inlichtingen te verstrekken;
- e.
daarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou worden onthuld;
- f.
de verstrekking strijdig zou zijn met algemeen aanvaarde beginselen van belastingheffing of overige begrenzingen die voortvloeien uit de van toepassing zijnde bepalingen van internationaal en interregionaal recht.
3.
In geen geval kan het tweede lid zo worden uitgelegd dat de verstrekking van inlichtingen geweigerd kan worden uitsluitend omdat:
- a.
de inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigd persoon of een persoon die als vertegenwoordiger of trustee optreedt, of
- b.
de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.
4.
Onze Minister deelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat mee op welke gronden hij het verzoek om inlichtingen afwijst.