NJB 2019/2269:Uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Incidentele vordering tot zekerheidstelling. Novum. Verhaal nemen zonder moeite. Vervolg op HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741.Hoge Raad: 1. Geen novum vereist. Indien in vorige instantie wel gemotiveerd is beslist op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad maar geen gemotiveerde beslissing is gegeven over het verbinden van een voorwaarde van zekerheidstelling aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, dient op een vordering als bedoeld in art. 235 Rv dient te worden beslist met inachtneming van het vermelde in HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688, rov. 3.3.1, onder (i)-(iii). Bij de afweging van belangen zullen mede de gevolgen moeten worden betrokken die de voorwaarde van zekerheidstelling heeft voor degene die de veroordeling verkreeg. 2. Zekerheid waarop de schuldeiser zonder moeite verhaal zal kunnen nemen. Gelet op de vrijheid die art. 6:51 lid 1 BW biedt aan degene die zekerheid dient te stellen, zal niet anders worden bepaald dan dat de te stellen zekerheid aan de eisen van art. 6:51 lid 2 BW dient te voldoen