NJ 2021/66
Immateriële schadevergoeding na belaging. Aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 onder b BW.
HR 08-12-2020, ECLI:NL:HR:2020:1956, m.nt. S.D. Lindenbergh
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
8 december 2020
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.L.J. van Strien, J.C.A.M. Claassens
- Zaaknummer
19/02450
- Conclusie
A-G mr. B.F. Keulen
- Noot
S.D. Lindenbergh
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS255966:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
Verbintenissenrecht / Schadevergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1956, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:936, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑02‑2020
- Wetingang
Essentie
Immateriële schadevergoeding na belaging. Aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106 onder b BW gezien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde.
Samenvatting
De verdachte is veroordeeld voor handelen in strijd met de gedragsaanwijzing ex art. 509hh lid 1 sub b Sv en voor belaging van haar ex-vriend, tevens benadeelde partij. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding (deels) toegewezen. Daarover wordt in cassatie geklaagd.
De Hoge Raad stelt voorop dat, ingevolge art. 6:106, aanhef ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.