De tekst van het middel zelf rept van een schending van art. 359, derde lid, Sv. Nu de toelichting een duidelijk geformuleerde klacht met een andere strekking inhoudt, ga ik daaraan voorbij.
HR, 08-12-2020, nr. 19/02450
ECLI:NL:HR:2020:1956
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-12-2020
- Zaaknummer
19/02450
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1956, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑12‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:936
ECLI:NL:PHR:2020:936, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑10‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1956
Beroepschrift, Hoge Raad, 11‑02‑2020
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0395
NJ 2021/66 met annotatie van S.D. Lindenbergh
PS-Updates.nl 2020-0745
Uitspraak 08‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Belaging van ex- vriend gedurende een periode van meer dan een jaar (art. 285 Sr) en opzettelijk in strijd handelen met een in dat kader opgelegde gedragsaanwijzing (art. 184a Sr). 1. Vordering b.p., immateriële schade. Is sprake van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106b BW a.g.v. bewezenverklaard feit, nu sprake is van langdurige en intensieve belaging die heeft geleid tot ernstige aantasting van persoonlijke levenssfeer en persoonlijke vrijheid van b.p.? 2. Omzetting vervangende hechtenis in gijzeling bij schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ad 1. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2019:793 en ECLI:NL:HR:2019:376 m.b.t. gevallen waarin sprake kan zijn van aantasting in persoon ‘op andere wijze’ a.b.i. art. 6:106.b BW. In ‘s hofs overwegingen ligt als zijn oordeel besloten dat aard en ernst van normschending en gevolgen daarvan voor b.p. meebrengen dat van de hier bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op de door hof in aanmerking genomen omstandigheden, die o.m. inhouden dat sprake is van langdurige en intensieve belaging die heeft geleid tot ernstige aantasting van persoonlijke levenssfeer en persoonlijke vrijheid van b.p. waardoor deze imagoschade heeft ervaren, sociale contacten heeft moeten beëindigen en zijn vertrouwen in anderen is verloren. Ad 2. HR ambtshalve: HR zal ’s hofs uitspraak vernietigen v.zv. daarbij vervangende hechtenis is toegepast overeenkomstig hetgeen is beslist in ECLI:NL:HR:2020:914. HR bepaalt dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/02450
Datum 8 december 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 mei 2019, nummer 22/001185-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.J.W. de Water, advocaat te Katwijk ZH, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partij [benadeelde] heeft S. Pershad, advocaat te ’s‑Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van artikel 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof zijn beslissing om aan de benadeelde partij vergoeding van immateriële schade toe te kennen niet toereikend heeft gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1:
zij, op 21 november 2016 te [plaats] en Rotterdam, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 november 2016 en verlengd d.d. 11 november 2016 gegeven door de officier van justitie te Rotterdam immers heeft verdachte opzettelijk contact opgenomen/gezocht met de in die gedragsaanwijzing genoemde [benadeelde] door die [benadeelde] meermalen berichten te sturen via WhatsApp en door meermalen, via WhatsApp, berichten te sturen aan een vriend/kennis van die [benadeelde] welke berichten kennelijk bedoeld waren of betrekking hadden op die [benadeelde];
2:
zij, in de periode van 14 augustus 2016 tot en met 7 november 2016 en in de periode van 1 maart 2017 tot en met 6 december 2017 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft zij, verdachte, op verschillende data in voormelde periode:
- veelvuldig telefonisch contact gezocht met die [benadeelde] en (WhatsApp-) berichten verstuurd naar die [benadeelde] en
- een Instagram account op naam van die [benadeelde] aangemaakt en zich voorgedaan als die [benadeelde] en foto's van die [benadeelde] en daarbij beledigende teksten op voornoemd Instagram account geplaatst en
- contact gezocht met de voetbaltrainer van die [benadeelde] (te weten [betrokkene 1]) en
- contact gezocht met de mentor van de school van die [benadeelde] (te weten [betrokkene 2]) en die mentor verteld dat [benadeelde] haar, verdachte, mishandeld zou hebben en drugs zou gebruiken en
- zich voorgedaan als een medewerker van de school van die [benadeelde] en contact gezocht met de stagebegeleider van die [benadeelde] (te weten [betrokkene 3]) en gevraagd naar de werktijden van die [benadeelde] en die stagebegeleider verteld dat die [benadeelde] haar, verdachte, mishandeld zou hebben en drugs zou gebruiken en
- spraakberichten via WhatsApp aan die [benadeelde] gestuurd (met beledigende en intimiderende inhoud in de richting van die [benadeelde]) en
- berichten betreffende die [benadeelde] op haar, verdachtes, instagramprofiel en facebookprofiel geplaatst en
- profielen op de website [internetsite] en een profiel op Grindr aangemaakt waarbij de (contact)gegevens van die [benadeelde] worden vermeld ten gevolge waarvan die [benadeelde] door meerdere voor hem onbekende personen is benaderd.”
2.2.2
Het onder 2 bewezenverklaarde steunt onder meer op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 28 september 2017 met nr. PL1700-2017304925-1. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (bundel VI, blz. 11-14):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 28 september 2017 deed [benadeelde] aangifte en verklaarde het volgende: "Op 29 augustus 2016 is er door mijn vader [betrokkene 4] namens mij aangifte gedaan ter zake stalking. Deze aangifte is gedaan tegen [verdachte]. Met deze vrouw had ik voordien een relatie en werd door mij op 14 augustus 2016 beëindigd. Hierna werd ons gezin op grove wijze gestalkt door [verdachte].
Dit heeft er toe geleid dat [verdachte] aangehouden werd en kreeg zij een contactverbod opgelegd. Daaraan werd door [verdachte] geen gevolg gegeven.
Mijn moeder en ik werden op 12 oktober 2016 aangehouden omdat er door [verdachte] aangifte was gedaan. In maart van dit jaar werd ik weer door [verdachte] gestalkt op verschillende manieren en duurde dit voort tot omstreeks begin juni 2017. Ik werd onder andere geconfronteerd met WhatsApps zogenaamd tussen [verdachte] en mij. Vervolgens werd [verdachte] weer door de politie later in juni 2017 aangehouden voor overtreding van het contactverbod.
Nog steeds is ieder lid van ons gezin, best wel elke keer van streek als er weer wat binnen kwam of komt van [verdachte]. Dan wel dat ik door anderen op de hoogte werd of wordt gesteld dat [verdachte] weer iets geplaatst had of heeft op social media, hetgeen dan met mij te maken had of heeft. Dat is nog steeds zo en dit schaadt in ons privé leven waarbij ons veiligheidsgevoel enorm op de proef wordt gesteld. Het houdt maar niet op. Ik woon nog thuis. Telkens wordt door haar het contactverbod geschonden.
Op 30 augustus 2017 werd ik geconfronteerd met een WhatsApp-bericht te weten een screenshot van een profiel met mijn foto alsmede mijn telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Dit verbaasde me. Ik wist toen nog niet dat het Grindr was. Het telefoonnummer wat gebruikt werd is [telefoonnummer 2]. Er werd gevraagd: "Hoi Grindr??" Ik heb toen ook nog een oproep gemist om 16:20 uur. Om 16:26 uur werd er nog een vraag gesteld "En". Ik heb daar verder niet op gereageerd.
Vervolgens kreeg ik heel veel telefoontjes. Ik had toen 66 gemiste oproepen en 42 WhatsApp-berichten. Dit is in de periode van 30 augustus 2017 tot en met 23 september 2017. Ondanks dat het voor 23 september 2017 door mij gerapporteerd was, werd het vanaf die datum tot en met 27 september 2017 alleen maar erger. Dit kwam omdat er in de advertentie gevraagd werd "app mij". Door het plaatsen van deze advertentie op deze homo site voel ik mij in grote mate beledigd. Het is een grove aantasting op mijn privacy. De hinder die ik door het constant ontvangen van WhatsApp-berichten is een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
(...)
Op 13 september 2017 is er een foto van mijn gezicht op Instagram geplaatst. Deze foto is geplaatst op haar Instagram profiel "[naam 1]". Op het Instagram account heeft ze een liefdesverhaal aan mij geschreven. Ondanks dat mijn naam daar niet in staat maar wel mijn foto, kun je concluderen dat dit bericht voor mij bestemd is. Haar account is openbaar zodat een ieder dit kan lezen en waardoor dit een vorm is van overtreding van het contactverbod.
Op 27 september 2017 werd ik geconfronteerd met WhatsApp-berichten afkomstig van de advertentie "[naam 2]" afkomstig van [internetsite]. Daar werden seksuele diensten aangeboden onder vermelding van mijn telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Dit heeft er toe geleid dat ik over de 100 WhatsApp-berichten ontvang. Mijn privégegevens zijn misbruikt.”
(...)
4.
Een proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 13 september 2016, met nr. PL1700-2016281753-4. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (bundel I, blz. 13-16):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [benadeelde]:
Aan aangever, wonende te [a-straat 1] te [plaats], worden vragen gesteld. (...)
Het volgende voorval was op 9 september 2016. Ondertussen waren haar telefoontjes naar ons mede met apps richting ons doorgegaan. Het waren hele apps richting mij.
Op 9 september 2016 is [verdachte] op mijn school geweest, het Da Vinci college te Dordrecht. Ze heeft daar gesproken met mijn mentor. Ik hoorde van mijn mentor dat zij tegen hem gezegd heeft dat ik haar zou mishandelen en ook dat ik een crimineel zou zijn, alsmede drugs zou gebruiken. Mijn mentor is genaamd [betrokkene 2]. Dezelfde dag is ze naar mijn stageadres geweest en wilde daar een gesprek hebben met mijn stagebegeleider. Zij had zich voorgedaan als iemand van mijn school. Zij antwoordde dat zij daar was omdat mijn stagebegeleider moest weten dat ik haar mishandelde en dat ik drugs gebruikte. Mijn stagebegeleider heet [betrokkene 3].
Op 11 september 2016 werd ik door [verdachte] geappt met de mededeling dat zij een fake account van mij had gemaakt op Instagram. Ik keek op Instagram en zag dat er onder mijn naam een account aangebracht was met de naam "[naam 3]". Op dit account waren diverse profielfoto's van mij geplaatst met daarbij allerlei teksten. Zoals dat ik een leugenaar ben en ook een verkrachter. Op haar eigen account zag ik dat zij twee foto's had staan. Eén daarvan was van mijn mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] met de tekst "deze kk hoertje ze wilt neuken met boys maar ook meids". Ook nog een ander bericht. Haar accountnaam is [naam 4]. Ook heeft zij op Instagram gezet dat er op het adres [a-straat 1] te [plaats] een sekshuis zit.
(...)
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 6 december 2017, met nr. PL1700-2017304925-5. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (bundel VI, blz. 1-10):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
(...)
Na 28 september 2017 ontving ik op de WhatsApp van mijn dienstmobiel de navolgende berichten van [benadeelde]:
Op 13 september 2017 een Instagram bericht van "[naam 1]" met tekst waarin foto's van [benadeelde] geplaatst zijn en de tekstinhoud samenvattend dat ze altijd van hem zal houden, ook al vindt ze hem een klootzak.
Op 18 oktober 2017, een screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- ik ga de hel op aarde voor bepaalde mensen... mijn ex is de lul deze week.
- ik ga [benadeelde] zijn leven stuk maken bitch pussy als mij ga je niks fixen je doet als n hond ga je nu als kk hond behandelen.
Op 19 oktober 2017, screenshot van [internetsite]
Hier is een advertentie geplaatst onder de naam [naam 5] met de tekst: Schatje ik ben [naam 5] ben 20 en wil jou pijpen app mij +[telefoonnummer 1]. Genoemd telefoonnummer betreft het telefoonnummer van [benadeelde].
Op 25 oktober 2017, screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- Me ex chilt hem zoveel op app hij heeft alleen digitale friends op app & fifa18 since ik ben weggevallen zit je heel de dag op de iphone 7 plus zeker aftrekken op shemale porno allday ohja en problemen met je vriendjes in aruba? He he [benadeelde].
Op 25 oktober 2017, een screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- Ik ben je zat ... vroeger vond ik het zieig en had ik enig gevoel naar jou maar jij mag ook een x branden hoe ikd at ook door jou heb gedaan vroeger wou ik een oplossing zoeken nu wil ik dat je oplost als oplos koffie verdwijn van de aardbodem je bent een pussy mietje een persoon zonder daddn die alleen jonko rookt me ze zielige vriendjes en die leeft voor vrienden die je in de toekomst 100 anaal gaan nemen karma is eem vieze bitch... ik hoef niks meer te doen zij pakt de rest wel aan met negeren en shit achter me rug te doen kom je ver... je zult zien hoeveel spijt je gaat krijgen na me laatste plannetje...
Op 25 oktober 2017, screenshot van de Instagrampagina van [naam 1] met daarop de volgende tekst:
- [benadeelde] be like op WhatsApp. Hierbij staat een afbeelding van een mannelijk geslachtsdeel die aan het ejaculeren is.
Op 30 oktober 2017, screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- Ik ga morgen [benadeelde] zijn verjaardag verpesten whoep whoep word gezellig baby.
Ik heb op […] 2017 de Facebookpagina van [verdachte] opgezocht. Ik zag de onderstaande berichten staan:
- HBD... met je 21ste verjaardag Dit is wat je verdient ik wens je een super leuke dag lieverd. Hierbij staat de afbeelding van een cadeauverpakking met daarin een drol.
- Zolang ik jou niet kapot zie zal ik geen rust in mezelf vinden.
Happy Birthday, [geboortedatum]-96. Hierbij staat een afbeelding met daarop de tekst HAPPY BIRTHDAY GAY BITCH.
Op 2 november 2017 ontving ik, verbalisant, [benadeelde] via de WhatsApp een zogenaamd spraakbericht met een duur van 41.27 minuten. Hij had dit spraakbericht op 1 november 2017 ontvangen op zijn mobiele telefoon. Bij beluistering van dit spraakbericht herkende ik voor honderd procent de stem van [verdachte].
Op 6 november 2017 ontving ik van [benadeelde] een 10-tal spraak/memo berichten, welke na besluitering eveneens afkomstig waren van [verdachte]. Door mij wordt ten aanzien van deze ingesproken onsamenhangende berichten samengevat verklaard dat hierin een aantal keren door verdachte wordt gezegd dat zij het leven van [benadeelde] gaat ruineren en hem blijft irriteren net zo lang tot hij er bij neer valt. Letterlijk zegt zij “Het enige wat ik doe is jouw leven fucking ruineren”.
Op 6 november 2017 ontving ik van [benadeelde] wederom een 12-tal ingesproken berichten op zijn mobiele telefoon, welke berichten na beluistering wederom afkomstig te zijn van [verdachte]. Deze berichten hadden een totale lengte van 19.94 minuten. In het kort samengevat hadden deze berichten dezelfde onsamenhangende inhoud, onder andere [benadeelde] weer uit maken voor kanker homo, maar ook een berichtje met geluiden waarop gesimuleerd werd geslachtsgemeenschap te hebben met een jongen met de naam [betrokkene 5]. Ook dat hij geen contact mocht hebben met andere vrouwen. Het woord "kanker" wordt met regelmaat gebruikt.
Op 15 november 2017 ontving ik wederom op de WhatsApp van [benadeelde] een drietal spraakberichten afkomstig van [verdachte]. Deze spraakberichten afkomstig van het telefoonnummer +[telefoonnummer 4] had hij ontvangen op zijn telefoon nummer [telefoonnummer 1] op 14 november 2017. De monologe gesprekken betroffen wederom onsamenhangende uitingen richting [benadeelde], zoals onder andere de navolgende opmerkingen:
- jij gaat in een kanker gekkenhuis belanden;
- ik wil dat je kanker dood gaat;
- ik ga jouw kankerbek breken-vingers breken;
- vuile tyfushomo dat je bent.
Op 26 november 2017, ontving ik via WhatsApp van [benadeelde] een 8-tal spraakberichten, welke na beluistering afkomstig waren van verdachte en via een groepsapp verzonden waren op de telefoon van [benadeelde]. Deze berichten waren afkomstig van het telefoonnummer +[telefoonnummer 5], zijnde een telefoonnummer op naam gesteld van de verdachte [verdachte]. De gesprekken betreffen wederom een monoloog soortgelijk aan de vorige gesprekken en betreft onder andere de volgende bewoordingen:
- jij gaat kanker nu boeten;
- ik ga je kanker belachelijk maken;
- snap je nou niet dat ik je leven kanker ga ruineren.. ik beloof het je..
- ik ga je lekker posten facebook en zo..
- met één druk op de knop vernietig ik jou hele kanker leven;
- ik ga je nu een paar minuten met rust zetten en daarna weer op een gay-site zetten;
- dat ik je piemeltje er af hakt zodat je nooit meer een ander kanker wijf kan neuken;
- jij gaat ieder geval boeten.. boeten.. boeten.
Op 4 december 2017 ontving ik, via de WhatsApp wederom van [benadeelde] een 2-tal spraakberichten, welke na beluistering afkomstig waren van verdachte en naar [benadeelde] op 3 december 2017 verzonden waren middels het telefoonnummer van verdachte, zijnde +[telefoonnummer 5]. De gesprekken van 4 en 5 december 2017 betreffen wederom monologen soortgelijk aan de vorige gesprekken met onder andere de volgende bewoordingen:
- zo lang ik leef gaat geen kanker bitch hem aanraken (geslachtsdeel);
- het is mijn dick en niemand raakt mijn kanker dick aan;
- het is mijn kanker eigendom;
- laat me er kanker achter komen dat je met kanker wijven bezig ben;
- ik klap jou en die kanker bitsch;
- die kanker bitch gaat stoeptegels vangen en zo.
11.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 november 2017 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2017304925-10. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven (bundel VI, blz. 52-55):
Als relaas van de betreffende ambtenaar:
Op 1 november 2017 ontving ik, verbalisant, van [benadeelde], een spraak/memo bericht met de duur van 41.27 minuten en waarvan door [benadeelde] werd bericht dat hij dit zojuist ontvangen had van [verdachte]. Bij beluistering bleek dit spraakbericht inderdaad afkomstig te zijn van de vrouw die ik, verbalisant, duidelijk aan haar stem herken als zijnde: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]. Dit spraakbericht werd uitgewerkt en heeft de volgende gesproken tekst:
“Ik ga jou kankerleven kapot maken totdat jij in een fucking gesticht belandt. Echt ik ga jou kanker kapot maken wist je dat? Ik kan jou kapot maken en jouw fucking zielige familie ook. Ik verklaar vanaf dit moment de oorlog en ik laat jou niet meer met rust en ik ga jou kapot maken. Ik beloof het je.””
2.2.3
Het arrest van het hof houdt onder het opschrift “Strafmotivering” onder meer het volgende in:
“De verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig gemaakt aan belaging van haar ex- vriend en - nadat haar in dat kader, ter voorkoming van verdere strafbare feiten, een gedragsaanwijzing was gegeven - aan het opzettelijk handelen in strijd met die gedragsaanwijzing. De verdachte heeft haar ex-vriend lastiggevallen door zeer frequent en op diverse manieren contact met hem te zoeken, zoals door vele telefooncontacten en WhatsApp-berichten te sturen, maar ook door andere gedragingen jegens hem, terwijl het voor de verdachte volstrekt duidelijk was dat haar ex-vriend dit contact niet wenste. De verdachte heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van haar ex-vriend.”
2.2.4
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een formulier ‘Verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij [benadeelde] van 16 februari 2018 met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer in:
“3.1 Hoe is uw schade ontstaan? Benadeelde is na de verbroken relatie met verdachte enige tijd lastig gevallen heeft hierdoor immateriële schade.
(...)
4B Immateriële schade (smartengeld)
(...)
Omschrijving immateriële schade
Zie de psychische gevolgen, beschreven in Bijlage 1
(...)
Totaal immateriële schade € 2250,00”
2.2.5
De bij het verzoek tot schadevergoeding gevoegde bijlage 1 houdt onder meer het volgende in:
“Immateriële schade
(...)
Psychische gevolgen
De gebeurtenissen hebben lang geduurd voor benadeelde. Benadeelde is beschadigd. Benadeelde heeft moeite om zich onder mensen te begeven. Benadeelde is bang om gepest te worden naar aanleiding van de nepberichten die verdachte heeft verspreid.
Benadeelde heeft veel steun gehad van zijn ouders en familie. Benadeelde geeft wel aan dat ook bij hen de emoties zijn opgelopen, vanwege het langdurige karakter. Benadeelde heeft sociale contacten moeten opgeven. Benadeelde zal voorzichtig zijn met het aangaan van een nieuwe relatie, omdat benadeelde het vertrouwen is verloren in de mens.
Benadeelde heeft in deze periode twee dagen van zijn stage gemist.
Benadeelde hoopt in de toekomst dat hij de gebeurtenis een plaats kan geven. Benadeelde wil met rust gelaten worden en wil graag verder met zijn leven.
(...)
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 2250,00 en thans opeisbaar is.”
2.2.6
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Voorts stel ik mij namens mijn cliënte op het standpunt dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Er wordt ook nog gerept over de dagen dat [benadeelde] heeft vastgezeten. Uit het aangehaalde consult kan ik niet opmaken dat hij daar daadwerkelijk is geweest. Daarom is de vordering niet aannemelijk gemaakt. Ik verzoek uw hof de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ik volg de standpunten die in eerste aanleg door de raadsman zijn aangedragen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.”
2.2.7
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich verder een op de terechtzitting in eerste aanleg voorgedragen schriftelijke slachtofferverklaring van [benadeelde] van 16 februari 2018. Deze slachtofferverklaring houdt onder meer in:
“Op 13 augustus 2016 heb ik mijn relatie verbroken met de verdachte. Na het verbreken van de relatie is verdachte gestart met het plegen van verschillende verschrikkelijke incidenten.
De opeenvolgende nare gebeurtenissen hebben te lang geduurd. Het heeft mij dermate beschadigd dat het veel tijd heeft gekost mezelf weer onder de mensen te begeven. Ik was te bang dat ik gepest zou worden, vanwege de verspreiding van deze fake berichten waarmee ik dan te boek zou staan als “homo”, terwijl ik hetero seksueel ben.
Verdachte heeft destijds whatsapp berichten verzonnen. Het meest verschrikkelijke was een gefabriceerd nep bericht (welke zij heeft getoond bij de politie met een valse aangifte) dat ik een wapen in bezit zou hebben en volgens haar daarmee zou hebben bedreigd. Dit heeft geresulteerd dat de politie huiszoeking heeft gedaan, waarna vervolgens mijn moeder en ik in hechtenis zijn genomen. Vanwege deze verdenking door dit bericht heb ik twee nachten in een cel moeten doorbrengen. Hierdoor kon ik niet naar mijn stage/werkplek en heb ik t.o.v. mijn stageplaats imagoschade opgelopen. Mijn moeder is toen ook een dag vastgehouden op het politiebureau en heeft ook richting haar werkgever, de gemeente [plaats] waar zij al meer dan 30 jaar in dienst is, imagoschade opgelopen. Verder hebben wij als familie schade opgelopen in onze woonomgeving, omdat de buren hebben gezien dat zowel ik als mijn moeder in hechtenis zijn genomen na de huiszoeking. Later is bij de politie bewezen dat dit bericht door haar met knip en plakwerk is gefabriceerd en gefingeerd.
Op dit moment gaat het een stuk beter sinds ik geen berichten meer heb ontvangen, omdat ze in hechtenis zit. Er zullen altijd mensen zijn die mij hiermee confronteren, hetgeen erg vervelend is. Gelukkig kan ik altijd terecht bij mijn ouders en familieleden voor emotionele steun, maar ook bij hen zijn de emoties hoog opgelopen door haar langdurige “stalking” en laster campagne. Door deze gebeurtenissen heb ik sommige sociale contacten moeten beëindigen, hetgeen erg jammer is. Deze gebeurtenissen hebben tot het gevolg dat ik nu te voorzichtig ben met het aangaan van een nieuwe relatie, omdat ik het vertrouwen ben verloren. Na deze verbroken relatie heb ik immers geen nieuwe relatie meer gehad.
Ik hoop dat ik in de toekomst deze nare gebeurtenissen een plek kan geven en dat er voor haar een passende straf en behandeling komt, teneinde het resultaat dat ik, mijn familieleden en vrienden eindelijk met rust gelaten worden en verder kunnen gaan met ons leven.”
2.2.8
Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 1500 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Het hof heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij onder meer het volgende overwogen:
“In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.250,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.250,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer d.d. 16 februari 2018 leidt het hof af dat het slachtoffer psychisch heeft geleden naar aanleiding van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van tenminste € 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.”
2.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Artikel 6:95 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW):
“De schade die op grond van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding moet worden vergoed, bestaat in vermogensschade en ander nadeel, dit laatste voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft.”
- Artikel 6:106 BW:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. (...)”
2.4.1
In zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
2.4.2
In de hiervoor onder 2.2.8 weergegeven overwegingen van het hof ligt als zijn oordeel besloten dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de hier bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Dit oordeel is niet onbegrijpelijk, gelet op de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden, die onder meer inhouden dat sprake is van langdurige en intensieve belaging die heeft geleid tot een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke vrijheid van de benadeelde partij waardoor deze imagoschade heeft ervaren, sociale contacten heeft moeten beëindigen en zijn vertrouwen in anderen is verloren.
2.4.3
Het cassatiemiddel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
3.1
Het hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd, kort gezegd, om aan de Staat ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer het in het arrest vermelde bedrag te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door het in het arrest genoemde aantal dagen hechtenis.
3.2
De Hoge Raad zal de uitspraak van het hof ambtshalve vernietigen voor zover daarbij vervangende hechtenis is toegepast, overeenkomstig hetgeen is beslist in HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het in het arrest genoemde slachtoffer vervangende hechtenis is toegepast;
- bepaalt dat met toepassing van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Conclusie 13‑10‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Toewijzing vordering b.p. wegens immateriële schade t.z.v. belaging, art. 285b Sr. Aantasting in de persoon op andere wijze (art. 6:106.b BW) in de vorm van geestelijk letsel of door de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen voor de benadeelde? Conclusie gaat voorts in op het oogmerk om immateriële schade toe te brengen (6:106.a BW) en het geschaad zijn in de eer of goede naam (6:106.b BW) als rechtsgrond voor toewijzing van de vordering. Conclusie strekt tot vernietiging, maar uitsluitend v.z.v. bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02450
Zitting 13 oktober 2020
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 2 mei 2019 door het Gerechtshof Den Haag wegens 1. ‘opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering, meermalen gepleegd’ en 2. ‘belaging’ veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Voorts heeft het hof voor de duur van 3 jaren een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd met bevel dat die maatregel dadelijk uitvoerbaar is. Ten slotte heeft het hof de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. P.J.W. de Water, advocaat te Katwijk, heeft één middel van cassatie voorgesteld dat blijkens de toelichting ziet op de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.1.Namens de benadeelde partij heeft mr. S. Pershad, advocaat te ‘s-Gravenhage, een verweerschrift ingediend.
3. Voordat ik overga tot de bespreking van het middel geef ik de bewezenverklaring, enkele door het hof gebezigde bewijsmiddelen en een passage uit de strafmotivering weer.
Bewezenverklaring, bewijsmiddelen en strafmotivering
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
‘1:
zij, op 21 november 2016 te [plaats] en Rotterdam, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 7 november 2016 en verlengd d.d. 11 november 2016 gegeven door de officier van justitie te Rotterdam immers heeft verdachte opzettelijk contact opgenomen/gezocht met de in die gedragsaanwijzing genoemde [benadeelde] door die [benadeelde] meermalen berichten te sturen via WhatsApp en door meermalen, via WhatsApp, berichten te sturen aan een vriend/kennis van die [benadeelde] welke berichten kennelijk bedoeld waren of betrekking hadden op die [benadeelde] ;
2:
zij, in de periode van 14 augustus 2016 tot en met 7 november 2016 en in de periode van 1 maart 2017 tot en met 6 december 2017 in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde] , met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft zij, verdachte, op verschillende data in voormelde periode:
- veelvuldig telefonisch contact gezocht met die [benadeelde] en (WhatsApp-)berichten verstuurd naar die [benadeelde] en
- een Instagram account op naam van die [benadeelde] aangemaakt en zich voorgedaan als die [benadeelde] en foto's van die [benadeelde] en daarbij beledigende teksten op voornoemd Instagram account geplaatst en
- contact gezocht met de voetbaltrainer van die [benadeelde] (te weten [betrokkene 1] ) en
- contact gezocht met de mentor van de school van die [benadeelde] (te weten [betrokkene 2] ) en die mentor verteld dat [benadeelde] haar, verdachte, mishandeld zou hebben en drugs zou gebruiken en
- zich voorgedaan als een medewerker van de school van die [benadeelde] en contact gezocht met de stagebegeleider van die [benadeelde] (te weten [betrokkene 3] ) en gevraagd naar de werktijden van die [benadeelde] en die stagebegeleider verteld dat die [benadeelde] haar, verdachte, mishandeld zou hebben en drugs zou gebruiken en
- spraakberichten via WhatsApp aan die [benadeelde] gestuurd (met beledigende en intimiderende inhoud in de richting van die [benadeelde] ) en
- berichten betreffende die [benadeelde] op haar, verdachtes, instagramprofiel en facebookprofiel geplaatst en
- profielen op de website [internetsite] en een profiel op Grindr aangemaakt waarbij de (contact)gegevens van die [benadeelde] worden vermeld ten gevolge waarvan die [benadeelde] door meerdere voor hem onbekende personen is benaderd.’
5. De bewezenverklaring van feit 2 berust onder meer op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen):
‘1.
Een proces-verbaal van aangifte van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 28 september 2017, (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…) :
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Op 28 september 2017 deed [benadeelde] aangifte en verklaarde het volgende: "Op 29 augustus 2016 is er door mijn vader [betrokkene 4] namens mij aangifte gedaan ter zake stalking. Deze aangifte is gedaan tegen [verdachte] . Met deze vrouw had ik voordien een relatie en (BFK: deze) werd door mij op 14 augustus 2016 beëindigd. Hierna werd ons gezin op grove wijze gestalkt door [verdachte] .
Dit heeft er toe geleid dat [verdachte] aangehouden werd en kreeg zij een contactverbod opgelegd. Daaraan werd door [verdachte] geen gevolg gegeven.
Mijn moeder en ik werden op 12 oktober 2016 aangehouden omdat er door [verdachte] aangifte was gedaan. In maart van dit jaar werd ik weer door [verdachte] gestalkt op verschillende manieren en duurde dit voort tot omstreeks begin juni 2017. Ik werd onder andere geconfronteerd met WhatsApps zogenaamd tussen [verdachte] en mij. Vervolgens werd [verdachte] weer door de politie later in juni 2017 aangehouden voor overtreding van het contactverbod.
Nog steeds is ieder lid van ons gezin, best wel elke keer van streek als er weer wat binnen kwam of komt van [verdachte] . Dan wel dat ik door anderen op de hoogte werd of wordt gesteld dat [verdachte] weer iets geplaatst had of heeft op social media, hetgeen dan met mij te maken had of heeft. Dat is nog steeds zo en dit schaadt in ons privé leven waarbij ons veiligheidsgevoel enorm op de proef wordt gesteld. Het houdt maar niet op. Ik woon nog thuis. Telkens wordt door haar het contactverbod geschonden.
Op 30 augustus 2017 werd ik geconfronteerd met een WhatsApp-bericht te weten een screenshot van een profiel met mijn foto alsmede mijn telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Dit verbaasde me. Ik wist toen nog niet dat het Grindr was. Het telefoonnummer wat gebruikt werd is [telefoonnummer 2] . Er werd gevraagd: "Hoi Grindr??" Ik heb toen ook nog een oproep gemist om 16:20 uur. Om 16:26 uur werd er nog een vraag gesteld "En". Ik heb daar verder niet op gereageerd.
Vervolgens kreeg ik heel veel telefoontjes. Ik had toen 66 gemiste oproepen en 42 WhatsApp-berichten. Dit is in de periode van 30 augustus 2017 tot en met 23 september 2017. Ondanks dat het voor 23 september 2017 door mij gerapporteerd was, werd het vanaf die datum tot en met 27 september 2017 alleen maar erger. Dit kwam omdat er in de advertentie gevraagd werd "app mij". Door het plaatsen van deze advertentie op deze homo site voel ik mij in grote mate beledigd. Het is een grove aantasting op mijn privacy. De hinder die ik door het constant ontvangen van WhatsApp-berichten (BFK: ervaar) is een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
(…)
Op 13 september 2017 is er een foto van mijn gezicht op Instagram geplaatst. Deze foto is geplaatst op haar Instagram profiel " [naam 1] ". Op het Instagram account heeft ze een liefdesverhaal aan mij geschreven. Ondanks dat mijn naam daar niet in staat maar wel mijn foto, kun je concluderen dat dit bericht voor mij bestemd is. Haar account is openbaar zodat een ieder dit kan lezen en waardoor dit een vorm is van overtreding van het contactverbod.
Op 27 september 2017 werd ik geconfronteerd met WhatsApp-berichten afkomstig van de advertentie " [naam 2] " afkomstig van [internetsite] . Daar werden seksuele diensten aangeboden onder vermelding van mijn telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Dit heeft er toe geleid dat ik over de 100 WhatsApp-berichten ontvang. Mijn privégegevens zijn misbruikt.”
(…)
4.
Een proces-verbaal van verhoor aangever van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 13 september 2016, (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als de op voormelde datum afgelegde verklaring van [benadeelde] :
Aan aangever, wonende te [a-straat 1] te [plaats] , worden vragen gesteld. (…)
Het volgende voorval was op 9 september 2016. Ondertussen waren haar telefoontjes naar ons mede met apps richting ons doorgegaan. Het waren hele apps richting mij.
Op 9 september 2016 is [verdachte] op mijn school geweest, het [A] college te Dordrecht. Ze heeft daar gesproken met mijn mentor. Ik hoorde van mijn mentor dat zij tegen hem gezegd heeft dat ik haar zou mishandelen en ook dat ik een crimineel zou zijn, alsmede drugs zou gebruiken. Mijn mentor is genaamd [betrokkene 2] . Dezelfde dag is ze naar mijn stageadres geweest en wilde daar een gesprek hebben met mijn stagebegeleider. Zij had zich voorgedaan als iemand van mijn school. Zij antwoordde dat zij daar was omdat mijn stagebegeleider moest weten dat ik haar mishandelde en dat ik drugs gebruikte. Mijn stagebegeleider heet [betrokkene 3] .
Op 11 september 2016 werd ik door [verdachte] geappt met de mededeling dat zij een fake account van mij had gemaakt op Instagram. Ik keek op Instagram en zag dat er onder mijn naam een account aangebracht was met de naam " [naam 3] ". Op dit account waren diverse profielfoto's van mij geplaatst met daarbij allerlei teksten. Zoals dat ik een leugenaar ben en ook een verkrachter. Op haar eigen account zag ik dat zij twee foto's had staan. Eén daarvan was van mijn mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 3] met de tekst "deze kk hoertje ze wilt neuken met boys maar ook meids". Ook nog een ander bericht. Haar accountnaam is [naam 4] . Ook heeft zij op Instagram gezet dat er op het adres [a-straat 1] te [plaats] een sekshuis zit.
(…)
10.
Een proces-verbaal van bevindingen van de politie Eenheid Rotterdam, d.d. 6 december 2017, (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
(…)
Na 28 september 2017 ontving ik op de WhatsApp van mijn dienstmobiel de navolgende berichten van [benadeelde] :
Op 13 september 2017 een Instagram bericht van " [naam 1] " met tekst waarin foto's van [benadeelde] geplaatst zijn en de tekstinhoud samenvattend dat ze altijd van hem zal houden, ook al vindt ze hem een klootzak.
Op 18 oktober 2017, een screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- ik ga de hel op aarde voor bepaalde mensen... mijn ex is de lul deze week.
- ik ga L zijn leven stuk maken bitch pussy als mij ga je niks fixen je doet als n hond ga je nu als kk hond behandelen.
Op 19 oktober 2017, screenshot van [internetsite]
Hier is een advertentie geplaatst onder de naam [naam 5] met de tekst: Schatje ik ben [naam 5] ben 20 en wil jou pijpen app mij + [telefoonnummer 1] . Genoemd telefoonnummer betreft het telefoonnummer van [benadeelde] .
Op 25 oktober 2017, screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- Me ex chilt hem zoveel op app hij heeft alleen digitale friends op app & fifa18 since ik ben weggevallen zit je heel de dag op de iphone 7 plus zeker aftrekken op shemale porno allday ohja en problemen met je vriendjes in aruba? He he [benadeelde] .
Op 25 oktober 2017, een screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- Ik ben je zat ... vroeger vond ik het zieig en had ik enig gevoel naar jou maar jij mag ook een x branden hoe ikd at ook door jou heb gedaan vroeger wou ik een oplossing zoeken nu wil ik dat je oplost als oplos koffie verdwijn van de aardbodem je bent een pussy mietje een persoon zonder daddn die alleen jonko rookt me ze zielige vriendjes en die leeft voor vrienden die je in de toekomst 100 anaal gaan nemen karma is eem vieze bitch... ik hoef niks meer te doen zij pakt de rest wel aan met negeren en shit achter me rug te doen kom je ver... je zult zien hoeveel spijt je gaat krijgen na me laatste plannetje...
Op 25 oktober 2017, screenshot van de Instagrampagina van [naam 1] met daarop de volgende tekst:
- [benadeelde] be like op WhatsApp. Hierbij staat een afbeelding van een mannelijk geslachtsdeel die aan het ejaculeren is.
Op 30 oktober 2017, screenshot van de Facebookpagina van [verdachte] met daarop de volgende tekst:
- Ik ga morgen [benadeelde] zijn verjaardag verpesten whoep whoep word gezellig baby.
Ik heb op 31 oktober 2017 de Facebookpagina van [verdachte] opgezocht. Ik zag de onderstaande berichten staan:
- HBD... met je 21ste verjaardag Dit is wat je verdient ik wens je een super leuke dag lieverd. Hierbij staat de afbeelding van een cadeauverpakking met daarin een drol.
- Zolang ik jou niet kapot zie zal ik geen rust in mezelf vinden.
Happy Birthday, [geboortedatum] -96. Hierbij staat een afbeelding met daarop de tekst HAPPY BIRTHDAY GAY BITCH.
Op 2 november 2017 ontving ik, verbalisant, (BFK: van) [benadeelde] via de WhatsApp een zogenaamd spraakbericht met een duur van 41.27 minuten. Hij had dit spraakbericht op 1 november 2017 ontvangen op zijn mobiele telefoon. Bij beluistering van dit spraakbericht herkende ik voor honderd procent de stem van [verdachte] .
Op 6 november 2017 ontving ik van [benadeelde] een 10-tal spraak/memo berichten, welke na besluitering eveneens afkomstig waren van [verdachte] . Door mij wordt ten aanzien van deze ingesproken onsamenhangende berichten samengevat verklaard dat hierin een aantal keren door verdachte wordt gezegd dat zij het leven van [benadeelde] gaat ruineren en hem blijft irriteren net zo lang tot hij er bij neer valt. Letterlijk zegt zij "Het enige wat ik doe is jouw leven fucking ruineren".
Op 6 november 2017 ontving ik van [benadeelde] wederom een 12-tal ingesproken berichten op zijn mobiele telefoon, welke berichten na beluistering wederom afkomstig (BFK: bleken) te zijn van [verdachte] . Deze berichten hadden een totale lengte van 19.94 minuten. In het kort samengevat hadden deze berichten dezelfde onsamenhangende inhoud, onder andere [benadeelde] weer uit maken voor kanker homo, maar ook een berichtje met geluiden waarop gesimuleerd werd geslachtsgemeenschap te hebben met een jongen met de naam [betrokkene 5] . Ook dat hij geen contact mocht hebben met andere vrouwen. Het woord "kanker" wordt met regelmaat gebruikt.
Op 15 november 2017 ontving ik wederom op de WhatsApp van [benadeelde] een drietal spraakberichten afkomstig van [verdachte] . Deze spraakberichten afkomstig van het telefoonnummer + [telefoonnummer 4] had hij ontvangen op zijn telefoon nummer [telefoonnummer 1] op 14 november 2017. De monologe gesprekken betroffen wederom onsamenhangende uitingen richting [benadeelde] , zoals onder andere de navolgende opmerkingen:
- jij gaat in een kanker gekkenhuis belanden;
- ik wil dat je kanker dood gaat;
- ik ga jouw kankerbek breken-vingers breken;
- vuile tyfushomo dat je bent.
Op 26 november 2017, ontving ik via WhatsApp van [benadeelde] een 8-tal spraakberichten, welke na beluistering afkomstig waren van verdachte en via een groepsapp verzonden waren op de telefoon van [benadeelde] . Deze berichten waren afkomstig van het telefoonnummer + [telefoonnummer 5] , zijnde een telefoonnummer op naam gesteld van de verdachte [verdachte] . De gesprekken betreffen wederom een monoloog soortgelijk aan de vorige gesprekken en betreft onder andere de volgende bewoordingen:
- jij gaat kanker nu boeten;
- ik ga je kanker belachelijk maken;
- snap je nou niet dat ik je leven kanker ga ruineren.. ik beloof het je..
- ik ga je lekker posten facebook en zo..
- met één druk op de knop vernietig ik jou hele kanker leven;
- ik ga je nu een paar minuten met rust zetten en daarna weer op een gay-site zetten;
- dat ik je piemeltje er af hakt zodat je nooit meer een ander kanker wijf kan neuken;
- jij gaat ieder geval boeten.. boeten.. boeten.
Op 4 december 2017 ontving ik, via de WhatsApp wederom van [benadeelde] een 2-tal spraakberichten, welke na beluistering afkomstig waren van verdachte en naar [benadeelde] op 3 december 2017 verzonden waren middels het telefoonnummer van verdachte, zijnde + [telefoonnummer 5] . De gesprekken van 4 en 5 december 2017 betreffen wederom monologen soortgelijk aan de vorige gesprekken met onder andere de volgende bewoordingen:
- zo lang ik leef gaat geen kanker bitch hem aanraken (geslachtsdeel);
- het is mijn dick en niemand raakt mijn kanker dick aan;
- het is mijn kanker eigendom;
- laat me er kanker achter komen dat je met kanker wijven bezig ben;
- ik klap jou en die kanker bitsch;
- die kanker bitch gaat stoeptegels vangen en zo.
11.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 7 november 2017 van de politie Eenheid Rotterdam (…). Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (…):
Als relaas van de betreffende ambtenaar:
Op 1 november 2017 ontving ik, verbalisant, van [benadeelde] , een spraak/memo bericht met de duur van 41.27 minuten en waarvan door [benadeelde] werd bericht dat hij dit zojuist ontvangen had van [verdachte] . Bij beluistering bleek dit spraakbericht inderdaad afkomstig te zijn van de vrouw die ik, verbalisant, duidelijk aan haar stem herken als zijnde: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] . Dit spraakbericht werd uitgewerkt en heeft de volgende gesproken tekst:
"Ik ga jou kankerleven kapot maken totdat jij in een fucking gesticht belandt. Echt ik ga jou kanker kapot maken wist je dat? Ik kan jou kapot maken en jouw fucking zielige familie ook. Ik verklaar vanaf dit moment de oorlog en ik laat jou niet meer met rust en ik ga jou kapot maken. Ik beloof het je."’
6. De strafmotivering van het hof houdt onder meer het volgende in:
‘De verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig gemaakt aan belaging van haar ex-vriend en – nadat haar in dat kader, ter voorkoming van verdere stafbare feiten, een gedragsaanwijzing was gegeven – aan het opzettelijk handelen in strijd met die gedragsaanwijzing. De verdachte heeft haar ex-vriend lastiggevallen door zeer frequent en op diverse manieren contact met haar (BFK: hem) te zoeken, zoals door vele telefooncontacten en WhatsApp-berichten te sturen, maar ook door andere gedragingen jegens hem, terwijl het voor de verdachte volstrekt duidelijk was dat haar ex-vriend dit contact niet wenste. De verdachte heeft zodoende herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van haar ex-vriend.’
Bespreking van het cassatiemiddel
7. Het middel klaagt blijkens de toelichting dat de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, ter zake van immateriële schade, ‘niet voldoet aan de eisen ex art. 361 lid 4 Sv’. De steller van het middel verwijst naar een overweging uit het overzichtsarrest van Uw Raad inzake de vordering van de benadeelde partij die ziet op het recht op vergoeding van immateriële schade in geval van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in art. 6:106, onder b, BW. Het hof zou niet uit ‘enkel een schriftelijke verklaring van het slachtoffer d.d. 16 februari 2018’ hebben kunnen afleiden dat de benadeelde partij ‘psychisch heeft geleden naar aanleiding van het onder 1 en 2 ten laste gelegde’. Ik begrijp het middel aldus dat het klaagt dat uit het bestreden arrest niet kan blijken dat de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ als bedoeld in art. 6:106, onder b, BW.2.
8. Bij de gedingstukken bevindt zich een (vervangend) formulier ‘Verzoek tot Schadevergoeding’ van de benadeelde partij van 16 februari 2018, met bijlagen. Dit formulier houdt onder meer in:
‘4B Immateriële schade (smartengeld)
(…)
Omschrijving immateriële schade Bijlage
Zie de psychische gevolgen beschreven in 1
(…)
Totaal immateriële schade € 2250,00’
9. Het als bijlage 1 bij voormeld formulier gevoegde ‘Schadeonderbouwingsformulier’ houdt onder meer in:
‘Immateriële schade
(…)
Psychische gevolgen
De gebeurtenissen hebben lang geduurd voor benadeelde. Benadeelde is beschadigd. Benadeelde heeft moeite om zich onder mensen te begeven. Benadeelde is bang om gepest te worden naar aanleiding van de nepberichten die verdachte heeft verspreid.
Benadeelde heeft veel steun gehad van zijn ouders en familie. Benadeelde geeft wel aan dat ook bij hen de emoties zijn opgelopen, vanwege het langdurige karakter. Benadeelde heeft sociale contacten moeten opgeven. Benadeelde zal voorzichtig zijn met het aangaan van een nieuwe relatie, omdat benadeelde het vertrouwen is verloren in de mens.
Benadeelde heeft In deze periode twee dagen van zijn stage gemist.
Benadeelde hoopt in de toekomst dat hij de gebeurtenis een plaats kan geven. Benadeelde wil met rust gelaten worden en wil graag verder met zijn leven.
(…)
Dit leidt tot de conclusie dat de immateriële schade van benadeelde gezien de omstandigheden, de ernst en de gevolgen in redelijkheid is te stellen op ten minste € 2250,00 en thans opeisbaar is.’
10. De in het middel bedoelde schriftelijke slachtofferverklaring van 16 februari 2018 houdt onder meer in:
‘Op 13 augustus 2016 heb ik mijn relatie verbroken met de verdachte. Na het verbreken van de relatie is verdachte gestart met het plegen van verschillende verschrikkelijke incidenten.
De opeenvolgende nare gebeurtenissen hebben te lang geduurd. Het heeft mij dermate beschadigd dat het veel tijd heeft gekost mezelf weer onder de mensen te begeven. Ik was te bang dat ik gepest zou worden, vanwege de verspreiding van deze fake berichten waarmee ik dan te boek zou staan als “homo”, terwijl ik hetero seksueel ben.
Verdachte heeft destijds whatsapp berichten verzonnen. Het meest verschrikkelijke was een gefabriceerd nep bericht (welke zij heeft getoond bij de politie met een valse aangifte) dat ik een wapen in bezit zou hebben en volgens haar daarmee zou hebben bedreigd. Dit heeft geresulteerd dat de politie huiszoeking heeft gedaan, waarna vervolgens mijn moeder en ik in hechtenis zijn genomen. Vanwege deze verdenking door dit bericht heb ik twee nachten in een cel moeten doorbrengen. Hierdoor kon ik niet naar mijn stage/werkplek en heb ik t.o.v. mijn stageplaats imagoschade opgelopen. Mijn moeder is toen ook een dag vastgehouden op het politiebureau en heeft ook richting haar werkgever, de gemeente Papendrecht waar zij al meer dan 30 jaar in dienst is, imagoschade opgelopen. Verder hebben wij als familie schade opgelopen in onze woonomgeving, omdat de buren hebben gezien dat zowel ik als mijn moeder in hechtenis zijn genomen na de huiszoeking. Later is bij de politie bewezen dat dit bericht door haar met knip en plakwerk is gefabriceerd en gefingeerd.
Op dit moment gaat het een stuk beter sinds ik geen berichten meer heb ontvangen, omdat ze in hechtenis zit. Er zullen altijd mensen zijn die mij hiermee confronteren, hetgeen erg vervelend is. Gelukkig kan ik altijd terecht bij mijn ouders en familieleden voor emotionele steun, maar ook bij hen zijn de emoties hoog opgelopen door haar langdurige “stalking" en laster campagne. Door deze gebeurtenissen heb ik sommige sociale contacten moeten beëindigen, hetgeen erg jammer is. Deze gebeurtenissen hebben tot het gevolg dat ik nu te voorzichtig ben met het aangaan van een nieuwe relatie, omdat ik het vertrouwen ben verloren. Na deze verbroken relatie heb ik immers geen nieuwe relatie meer gehad.
Ik hoop dat ik in de toekomst deze nare gebeurtenissen een plek kan geven en dat er voor haar een passende straf en behandeling komt, teneinde het resultaat dat ik, mijn familieleden en vrienden eindelijk met rust gelaten worden en verder kunnen gaan met ons leven.’
11. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman, voor zover van belang, als volgt het woord tot verdediging gevoerd:
‘Voorts stel ik mij namens mijn cliënte op het standpunt dat de vordering tot vergoeding van immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Er wordt ook nog gerept over de dagen dat [benadeelde] heeft vastgezeten. Uit het aangehaalde consult kan ik niet opmaken dat hij daar daadwerkelijk is geweest. Daarom is de vordering niet aannemelijk gemaakt. Ik verzoek uw hof de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ik volg de standpunten die in eerste aanleg door de raadsman zijn aangedragen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.’
12. Het hof heeft ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij onder meer het volgende overwogen:
‘In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.250,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.250,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer d.d. 16 februari 2018 leidt het hof af dat het slachtoffer psychisch heeft geleden naar aanleiding van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De vordering leent zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van tenminste € 1.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.’
13. Vooropgesteld kan worden dat de opmerking van de raadsman tijdens het pleidooi in hoger beroep dat hij de standpunten die in eerste aanleg door de raadsman zijn aangedragen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij volgt, het hof niet ertoe verplichtte te reageren op hetgeen de verdediging bij de rechtbank over de vordering van de benadeelde partij heeft aangevoerd.3.
14. Het hof heeft geoordeeld dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten immateriële schade heeft geleden. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van 16 februari 2018 heeft het hof afgeleid dat de benadeelde partij ‘psychisch heeft geleden’ naar aanleiding van die feiten. Volgens het hof leent de vordering zich – naar maatstaven van billijkheid – voor toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als door het hof beschreven.
15. Art. 6:106 BW luidt:
‘Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. (…)’
16. In het overzichtsarrest inzake de vordering van de benadeelde partij (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, NJ 2019/379 m.nt. Vellinga) heeft Uw Raad over deze bepaling onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
‘2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
c. (…).
2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.’
Geestelijk letsel (art. 6:106, onder b, BW)
17. Indien het hof met zijn overweging dat de benadeelde partij ‘psychisch heeft geleden’ naar aanleiding van de bewezenverklaarde feiten als zijn oordeel tot uitdrukking heeft bedoeld te brengen dat de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ als bedoeld in art. 6:106, onder b, BW op de grond dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen, is dat oordeel niet toereikend gemotiveerd. Zoals Uw Raad in het overzichtsarrest heeft overwogen, zal degene die zich erop beroept geestelijk letsel te hebben opgelopen ‘voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan’, waartoe is vereist dat ‘naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld’. Uw Raad verwees daarbij naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162 m.nt. Lindenbergh (EBI).4.In zijn noot bij dit arrest merkt Lindenbergh op dat dit vereiste in de praktijk betekent ‘dat het bestaan van geestelijk letsel zal moeten worden onderbouwd met psychiatrische of psychologische expertise’ (randnummer 9).5.Uit oudere rechtspraak van de civiele kamer van Uw Raad kon al worden afgeleid dat een ‘meer of minder sterk psychisch onbehagen’ niet volstaat voor de vaststelling dat sprake is van geestelijk letsel dat recht geeft op vergoeding van immateriële schade.6.Dit sluit volgens Lindenbergh aan bij de bedoeling van de wetgever: ‘psychische storingen, ‘mits deze ernstig genoeg zijn om van ‘aantasting’ van de persoon te spreken’, rechtvaardigen een aanspraak op smartengeld’ (randnummer 8).7.A-G Hartlief merkt in zijn conclusie voor het arrest op dat gevoelens van ‘frustratie, teleurstelling, onzekerheid, angst of verdriet, ook al zijn zij sterk’ niet voldoende zijn. De lat ligt daarmee volgens Hartlief ‘tamelijk hoog’ (randnummer 4.14).8.
18. Het hof heeft zijn vaststelling dat de benadeelde partij ‘psychisch heeft geleden’ gebaseerd op de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring. Die verklaring houdt onder meer in dat de gebeurtenissen de benadeelde partij dermate hebben beschadigd dat het hem veel tijd heeft gekost zich weer onder de mensen te begeven, dat hij bang was gepest te worden, dat hij ten opzichte van zijn stage/werkplek imagoschade heeft opgelopen, dat hij sommige sociale contacten heeft moeten beëindigen, dat de gebeurtenissen tot gevolg hebben dat hij te voorzichtig is met het aangaan van een nieuwe relatie omdat hij het vertrouwen heeft verloren en dat hij na de verbroken relatie met de verdachte geen nieuwe relatie heeft gehad. Daaruit kan evenwel niet volgen dat benadeelde partij voldoende concrete gegevens heeft aangevoerd waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. In het bijzonder kan uit de slachtofferverklaring niet volgen dat is voldaan aan het vereiste dat ‘naar objectieve maatstaven’ het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook de inhoud van het schadeonderbouwingsformulier biedt daarvoor onvoldoende grond. Ik neem hierbij in aanmerking dat in dat formulier en de bijlage niet is aangegeven dat een psychiater of psycholoog heeft vastgesteld dat bij de benadeelde partij in enigerlei vorm psychische schade is ontstaan of dat de vordering van de benadeelde partij anderszins is onderbouwd aan de hand van medische of gedragskundige expertise.
Aard en ernst normschending en gevolgen benadeelde (art. 6:106, onder b, BW)
19. De overweging van het hof dat de benadeelde partij ‘psychisch heeft geleden’ kan evenwel ook anders worden verstaan. Mogelijk heeft het hof daarmee tot uitdrukking willen brengen dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat van de in art. 6:106, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal de benadeelde partij, zo volgt uit het overzichtsarrest, de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen; dat is slechts anders ‘indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen’.
20. In de zaak die aanleiding gaf tot HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465, NJ 2019/468 m.nt. Vellinga was een woninginbraak bewezenverklaard. Naar aanleiding van een klacht over de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen (en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel), in het bijzonder wat betreft het oordeel van het hof dat de benadeelde partijen recht hebben op vergoeding van immateriële schade, overwoog Uw Raad onder meer:
‘2.4.1 Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partijen telkens sprake is van een aantasting in hun persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW, welke aantasting het gevolg is van het bewezenverklaarde feit, kort gezegd de inbraak in de woning van de benadeelde partijen en de diefstal van sieraden uit die woning door de verdachte. Het Hof heeft niet vastgesteld dat de benadeelde partijen geestelijk letsel hebben opgelopen.
2.4.2 Het oordeel dat telkens sprake is van zo een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is onjuist, althans onbegrijpelijk.Voor zover het Hof heeft geoordeeld dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, meebrengen dat bij de benadeelde partijen telkens sprake is van een aantasting in de persoon, had het op de weg van het Hof gelegen dat oordeel, in het bijzonder ook wat betreft die gevolgen van de normschending voor de benadeelde partijen, te motiveren aan de hand van de door de benadeelde partijen aangedragen gegevens. (…)
Voor zover het oordeel van het Hof aldus moet worden begrepen dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon met betrekking tot alle benadeelde partijen kan worden aangenomen zonder enige nadere vaststelling met betrekking tot de gevolgen die de normschending voor ieder van deze benadeelde partijen heeft gehad, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is dat oordeel niet begrijpelijk. In dat verband is van belang dat niet is uitgesloten dat een inbraak in een woning, en daarmee een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer, voor de bewoner van die woning dermate ingrijpende gevolgen heeft dat zij grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, ook als die gevolgen niet als geestelijk letsel zijn aan te merken. Daarvoor is dan wel vereist dat vaststellingen omtrent die gevolgen (kunnen) worden gedaan. (…)’9.
21. Uit dit arrest volgt aldus dat een inbreuk op het recht op eerbiediging van de privésfeer als gevolg van een woninginbraak voor de bewoner dermate ingrijpende gevolgen kan hebben dat zij, ook zonder dat sprake is van geestelijk letsel, grond kan bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, onder b, BW. In dat verband dienen volgens Uw Raad wel vaststellingen te (kunnen) worden gedaan omtrent de gevolgen voor de benadeelde.
22. In het overzichtsarrest en in het EBI-arrest verwijst Uw Raad naar HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7721, NJ 2005/391 m.nt. Vranken (Oudejaarsrellen).10.In die zaak stonden ernstige ongeregeldheden centraal die zich in Groningen in de Oosterparkwijk hadden voorgedaan. Daarbij had een groep jongeren de woning van X. en zijn echtgenote belaagd door onder meer stenen door de ramen te gooien. De woning werd gedurende de avond driemaal aangevallen. De bewoners hadden meerdere keren tevergeefs met de politie gebeld om hulp en bescherming in te roepen (rov. 3.1). De rechtbank wees de vordering tot vergoeding van X. en zijn echtgenote tegen de gemeente ter zake van immateriële schade toe. De civiele kamer van Uw Raad overwoog dat de rechtbank tot uitgangspunt had genomen ‘dat [X.] en zijn echtgenote gedurende een aantal uren in hun woning in een zeer bedreigende situatie hebben verkeerd waarbij zij tevergeefs hebben moeten wachten op bijstand en hulp van de politie’. De rechtbank had kennelijk ‘zeer zwaar laten wegen dat juist in een dergelijke situatie de gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid met betrekking tot hun lijf en goed voor [X.] en zijn echtgenote zeer zijn toegenomen door het uitblijven van een reactie op hun verzoek om hulp en bijstand van de politie waarop zij in de gegeven omstandigheden hadden mogen rekenen. Op grond van de aard en de ernst van deze nalatigheid, die naar het kennelijke oordeel van de rechtbank leidde tot een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van hun persoon en de veiligheid van hun woning’, had de rechtbank kunnen oordelen dat van aantasting van de persoon van X. en zijn echtgenote sprake is geweest (rov. 3.11). Daarvoor was niet nodig dat ook psychische schade is vastgesteld (rov. 3.13).
23. A-G Hartlief leidt uit het arrest inzake de Oudejaarsrellen af dat Uw Raad heeft aanvaard dat ‘ernstige schending van de persoonlijke levenssfeer kan worden gekwalificeerd als ‘aantasting in de persoon’ die een recht op smartengeld meebrengt en dat daarvoor het aanwezig zijn van geestelijk letsel geen vereiste vormt’.11.Uit de wetsgeschiedenis volgt ook dat de bewoordingen ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ in (thans) art. 6:106, onder b, BW ‘voldoende ruimte bieden om daaronder ook inbreuken op iemands privacy te brengen’.12.In de parlementaire stukken wordt voorts opgemerkt dat de rechtspraak een verplichting tot vergoeding van ‘ideële’ (immateriële) schade kent in geval van ‘belediging, het toebrengen van lichamelijk letsel, en, in het algemeen, een misdrijf tegen de persoon’.13.
24. Deze twee elementen – een (ernstige) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en een ‘misdrijf tegen de persoon’ – komen samen in art. 285b Sr . Dat stelt, als schuldig aan belaging, strafbaar hij ‘die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen’. De strafbepaling is opgenomen in Titel XVIII van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, met het opschrift ‘Misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid’. De indieners van het initiatiefwetsvoorstel dat tot de strafbaarstelling van belaging heeft geleid, wilden de strafbaarstelling aanvankelijk opnemen in de titel over mishandeling. Belaging kon volgens hen worden gezien als ‘psychische mishandeling met voorbedachte rade’; het delict zou zijn gericht tegen de ‘psychische en fysieke integriteit van het slachtoffer’. De belager ‘mishandelt het slachtoffer geestelijk door stelselmatig inbreuk te maken op diens levenssfeer’, aldus de indieners.14.De Raad van State meende dat opneming van de delictsomschrijving in de titel over mishandeling uit wetssystematisch oogpunt geen aanbeveling verdiende omdat mishandeling in de desbetreffende titel uitsluitend bestaat uit het toebrengen van fysiek leed en letsel. De belaagde wordt ‘wel in zijn persoonlijke vrijheid gehinderd’. Dat vormde voor de Raad van State een argument voor plaatsing in Titel XVIII. Aan het advies is gevolg gegeven.15.
25. Langemeijer noemde in 2010 als voorbeelden van andere aantastingen in de persoon dan het toebrengen van lichamelijk letsel waarbij een vergoeding voor immateriële schade kan worden toegekend zedenmisdrijven waarbij het zelfbeschikkingsrecht is aangetast, opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (art. 282 Sr) en ‘wellicht ook stalking (art. 285b Sr)’.16.De toekenning van schadevergoeding is in dat geval ‘een compensatie voor de gevoelens van vernedering, angst en onbehagen die het slachtoffer ten gevolge van het misdrijf heeft ondervonden’.
26. Candido en Lindenbergh17.hebben enkele jaren geleden opgemerkt dat, wanneer de beslissingen van strafrechters op vorderingen van benadeelde partijen worden bezien, opvalt dat vergoedingen ter zake van immateriële schade worden toegewezen voor bedreiging, woninginbraak of andere vormen van ‘huisvredebreuk’, ook zonder dat dit resulteert in fysiek letsel of in psychisch letsel dat door een deskundige is vastgesteld. Zij wijzen daarnaast op toewijzingen in gevallen van stalking.18.De strafrechter motiveert volgens hen dergelijke toewijzingen doorgaans niet anders dan door te overwegen dat het gaat om een ernstig delict met ernstige gevolgen, of door te zeggen dat er sprake was van ‘angst’ of ‘psychische schade’, zonder dat nader te specificeren. Dergelijke toewijzingen kunnen volgens Candido en Lindenbergh langs twee wegen worden ‘ingepast’ in de rechtspraak van (de civiele kamer van) Uw Raad. In de eerste plaats zouden verschillende gevallen kunnen worden gezien als ‘aantastingen van de persoon op andere wijze’ in de vorm van schending van een fundamenteel recht, zoals bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Onder meer stalking kan volgens hen daartoe worden gerekend. In de tweede plaats zou kunnen worden gezegd dat ‘bepaalde misdrijven naar hun aard, ernst en welhaast onvermijdelijke gevolgen een persoonsaantasting opleveren omdat zij op relevante wijze het rechtsgevoel van de gelaedeerde hebben geschokt: misdrijven schokken nu eenmaal ernstiger dan andersoortige normschendingen’.
27. Duker meent dat wanneer sprake is van bedreiging of belaging men inderdaad zou kunnen stellen dat sprake is van een ernstige normschending en dat eenvoudig kan worden aangenomen dat sprake is van meer dan een psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.19.Hij wijst er in dit verband onder meer op dat het weinig consistent overkomt ‘om enerzijds zonder een wezenlijke beperking schadevergoeding mogelijk te maken in het geval van een belediging (aantasting in de eer en goede naam) en anderzijds strenge eisen te stellen in het geval van bijvoorbeeld bedreiging of belaging, feiten waar slachtoffers niet zelden zwaarder onder zullen lijden dan onder een belediging’.20.Voorts zou men ‘bij toepassing van artikel 6:106 BW in het strafrecht wellicht in acht moeten nemen dat men bij de totstandkoming van de tekst daarvan niet in het bijzonder het strafrecht en de schadeveroorzaking door misdrijven voor ogen heeft gehad, terwijl veel gestelde schades in strafzaken in de praktijk intussen goed passen bij de achterliggende gedachten bij het vergoeden van immaterieel nadeel (vgl. ook het oogmerk om nadeel toe te brengen)’. In deze benadering zouden volgens Duker weinig eisen gesteld hoeven worden aan de aard en onderbouwing van het geestelijk letsel en zou vanwege de ernst van het misdrijf betrekkelijk snel kunnen worden aangenomen dat het geestelijk letsel in feite niet hoeft te worden vastgesteld; ‘zeker bij misdrijven als bedreiging en belaging zouden bijvoorbeeld gestelde angstgevoelens al kunnen volstaan zonder dat zij met stukken zijn onderbouwd’. Daartegen kan volgens Duker worden aangevoerd dat misdrijven tegen de persoon niet om de enkele reden dat zij strafwaardig gedrag betreffen, meer schade aanrichten dan andersoortige normschendingen en dat ook onder misdrijven duidelijke onderscheidingen zijn te maken in ernst. In die benadering zouden juist wezenlijke eisen moeten worden gesteld aan de aard en onderbouwing van het geestelijk letsel en zou bij misdrijven niet snel kunnen worden aangenomen dat het geestelijk letsel niet hoeft te worden vastgesteld; misdrijven als bedreiging en belaging zouden dan nog niet zo ernstig zijn ‘dat zij zonder meer de eis van geestelijk letsel doen vervallen en geestelijk letsel zou in beginsel moeten worden onderbouwd met stukken die objectief wijzen op een daadwerkelijke psychische beschadiging als gevolg van het strafbare feit’.
28. Schipper meent dat een delict als belaging bij uitstek een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer kan maken.21.Zij acht daarom denkbaar dat de rechter in een dergelijk geval de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijst op de grond dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen meebrengen dat van de in art. 6:106, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is.
29. Engelhard stelt dat ‘het EBI-criterium óók (geldt) in gevallen waarin van een geschonden grond/mensenrecht of ander fundamenteel recht van de eiser in het geheel geen sprake is of waarin de vraag of een fundamenteel recht is geschonden, complex is’.22.Zij stelt, onder verwijzing naar het hiervoor genoemde HR 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465, NJ 2019/468 m.nt. Vellinga, dat een woninginbraak kan leiden tot een aanspraak op smartengeld van de bewoners ‘indien aan de EBI-maatstaven is voldaan’. Maar ook bij bijvoorbeeld stalking en bedreiging (zonder dat dit tot letsel leidt) zou het juist gunstig kunnen zijn ‘niet dat constitutioneel aspect erbij te hoeven halen’.
30. Volgens Felix en Schild zullen in gevallen waarin sprake is geweest van een strafbare gedraging de omstandigheden van het geval veelal objectiverende factoren vormen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde zodanig ernstig zijn dat een aantasting anders in de persoon kan worden aangenomen.23.Daarbij geldt volgens hen dat de omstandigheid dat de normschending een strafbaar feit betreft, niet op voorhand meebrengt dat zonder nadere motivering een (bescheiden) bedrag voor immaterieel nadeel kan worden toegewezen voor een aantasting in de persoon. De aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde dienen volgens hen in samenhang te worden bezien (par. 1.5.6). Zij menen dat de wetgever zou kunnen overwegen om voor het toekennen van vergoedingen voor immateriële schade aan slachtoffers van bepaalde strafbare feiten een specifieke wettelijke grondslag te scheppen. Art. 6:106 BW zou beter kunnen worden toegesneden op het geval waarin de aansprakelijkheidsvestigende gedraging een misdrijf betreft, bijvoorbeeld door toevoeging van ‘een categorie ‘benadeelden van een misdrijf gepleegd tegen de persoon’ (zoals dwang, ontucht, belaging, bedreiging en vrijheidsberoving)’. Het huidige art. 6:106 BW zou onvoldoende zijn toegesneden op juist de categorie van gevallen die zich volgens hen in de praktijk het meeste voordoet: de gevallen waarin aanspraak wordt gemaakt op een vergoeding voor immaterieel nadeel vanwege een jegens de benadeelde gepleegd strafbaar feit (par. 2.1).
31. Ik keer terug naar de onderhavige zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende twee periodes die in totaal ongeveer een jaar beslaan, schuldig heeft gemaakt aan belaging van de benadeelde partij. Voorts heeft zij zich, nadat haar in dat kader, ter voorkoming van verdere stafbare feiten, een gedragsaanwijzing was gegeven, aan het opzettelijk handelen in strijd met die gedragsaanwijzing schuldig gemaakt. In de strafmotivering wijst het hof erop dat de verdachte de benadeelde partij heeft lastiggevallen door zeer frequent en op diverse manieren contact met hem te zoeken, terwijl het voor de verdachte volstrekt duidelijk was dat de benadeelde partij dit contact niet wenste. De verdachte heeft zodoende, zo overweegt het hof, herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij.
32. Het proces-verbaal van verhoor aangever van 13 september 2016 (feit 2, bewijsmiddel 4) houdt in dat de verdachte naar de school van de benadeelde partij is gegaan en daar tegen zijn mentor heeft gezegd dat hij haar zou mishandelen, dat hij een crimineel zou zijn en dat hij drugs zou gebruiken. De verdachte is tevens naar het stageadres van de benadeelde partij gegaan en heeft daar, zich voordoend als iemand van zijn school, ook tegen de stagebegeleider gezegd dat de benadeelde partij haar mishandelde en drugs gebruikte. Voorts heeft de verdachte onder de naam van de benadeelde partij een account aangemaakt op Instagram met daarop de tekst dat de benadeelde partij een leugenaar is en een verkrachter. Het proces-verbaal van aangifte van 28 september 2017 (feit 2, bewijsmiddel 1) houdt in dat door de gedragingen van de verdachte het veiligheidsgevoel van de benadeelde partij en zijn gezin enorm op de proef wordt gesteld; het houdt volgens hem maar niet op. In de aangifte wordt onder meer melding gemaakt van een profiel met een foto van de benadeelde partij en zijn telefoonnummer op ‘homo site’ Grindr met de oproep ‘app mij’, als gevolg waarvan de benadeelde partij een groot aantal oproepen en WhatsApp-berichten ontving. De aangifte houdt in dat de benadeelde partij zich hierdoor in grote mate beledigd voelt, dat het een grove aantasting van zijn privacy is en dat de hinder die hij ervaart door het constant ontvangen van WhatsApp-berichten een inbreuk op zijn persoonlijke levenssfeer is. De benadeelde partij werd verder geconfronteerd met meer dan 100 WhatsApp-berichten naar aanleiding van een advertentie op [internetsite] waarin onder vermelding van zijn telefoonnummer seksuele diensten werden aangeboden. De bewijsmiddelen 10 en 11 maken voorts melding van de in de bewezenverklaring bedoelde berichten die de verdachte over de benadeelde partij heeft geplaatst op haar profielen op Instagram en Facebook en van de door de verdachte aan de benadeelde partij verzonden spraakberichten (met beledigende en intimiderende inhoud).24.
33. In het licht van hetgeen het hof blijkens de bewezenverklaring, de gebezigde bewijsmiddelen en de strafmotivering heeft vastgesteld alsmede gelet op de inhoud van de schriftelijke slachtofferverklaring waarnaar het hof verwijst in de motivering van de gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, heeft het hof kunnen oordelen dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in art. 6:106, onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Wat betreft de aard en de ernst van de normschending neem ik in het bijzonder in aanmerking dat sprake is van belaging en aldus van een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. Uit de bewezenverklaring, inhoudend dat de verdachte door een groot aantal gedragingen gedurende een lange periode wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij met het oogmerk hem te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen, volgt dat sprake is van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij die grond biedt voor het aannemen van een aantasting in de persoon.
34. Gelet op het voorgaande faalt de klacht dat uit het bestreden arrest niet kan blijken dat de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ als bedoeld in art. 6:106, onder b, BW.
35. Naar het mij voorkomt is dat in de onderhavige zaak evenwel niet de enige rechtsgrond die in aanmerking komt als basis voor vergoeding van immateriële schade. Ik wijs daartoe op het volgende.
Oogmerk (art. 6:106, onder a, BW)
36. Ingevolge art. 6:106, aanhef en onder a, BW heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van immateriële schade indien de verdachte het oogmerk had zodanige schade toe te brengen. Het begrip ‘oogmerk’ in deze bepaling wordt wel omschreven als ‘de zwaarste vorm van opzet’;25.het is ‘specifieker en beperkter dan opzet’26.en dient bovendien te zijn gericht op het toebrengen van immateriële schade. Uw Raad noemt in het overzichtsarrest het voorbeeld van een verdachte die iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen.27.Bij de totstandkoming van (thans) art. 6:106 BW is de verwachting uitgesproken dat het daarin onder a bedoelde geval zich in de praktijk niet vaak (bewijsbaar) zal voordoen. Als voorbeelden worden genoemd: ‘een dader die onder invloed van emoties, opgewekt door het verbreken van een huwelijk of andere intieme relatie zijn (gewezen) partner tracht te treffen door het vernielen van een zaak waaraan voor deze affectiewaarde is verbonden’ en ‘het opzettelijk frustreren van een rechtspersoon met een ideëel doel in de verwezenlijking daarvan’.28.
37. Dat het oogmerk om immateriële schade toe te brengen in de praktijk moeilijk bewijsbaar is, kan worden geïllustreerd aan de hand van HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:868, NJ 2020/231. Het hof had de verdachte veroordeeld wegens poging tot zware mishandeling van vier politieambtenaren. De verdachte had, kort gezegd, met zijn personenauto een dienstauto met daarin twee politieambtenaren met aanmerkelijke snelheid aangereden. Vervolgens was hij op een andere dienstauto afgereden, met daarin eveneens twee politieambtenaren. Het hof was van oordeel dat de benadeelde partijen voldoende concrete feiten en omstandigheden hadden aangevoerd die maakten dat de verdachte het oogmerk had gehad om hen ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen. Daartoe overwoog het hof onder meer dat bewezen was verklaard ‘dat de verdachte op de benadeelde partijen, die zich in hun dienstvoertuigen bevonden, is aangereden en/of ingereden, waarbij de benadeelde partijen ternauwernood zijn ontkomen aan het oplopen van zwaar lichamelijk letsel’ en dat de verdachte door ‘opzettelijk een situatie te scheppen waarin de benadeelde partijen ernstig dienden te vrezen voor hun gezondheid’ had gehandeld met het oogmerk hen immateriële schade toe te brengen. Dat kon volgens Uw Raad de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen evenwel niet dragen:
‘2.4 Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte door opzettelijk een situatie te scheppen waarin de benadeelde partijen ernstig dienden te vrezen voor hun gezondheid, heeft gehandeld met het oogmerk die benadeelde partijen ander nadeel dan vermogensschade toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder a, (oud) BW. De enkele door het hof in aanmerking genomen omstandigheid dat de verdachte opzettelijk een situatie heeft geschapen waardoor ander nadeel dan vermogensschade is toegebracht, kan de gevolgtrekking dat de verdachte het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen niet dragen. Dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk een dienstauto heeft aangereden en op een andere dienstauto is ingereden – in welke auto’s zich verbalisanten bevonden – volstaat evenmin om dit oogmerk aan te nemen.’
38. Lindenbergh schrijft in zijn dissertatie dat bij toepassing van art. 6:106, onder a, BW wellicht kan worden gedacht aan telefoonterreur, ernstige pesterijen, het opgeven van fictieve overlijdensadvertenties of seksadvertenties.29.En wellicht ook aan ‘hinderlijk volgen, zij het dan men zich bij bijvoorbeeld ‘stalking’ kan afvragen of het opzet is gericht op het toebrengen van immateriële schade aan de ‘gevolgde’.’
39. Felix en Schild30.stellen dat men zich bij belaging kan afvragen of het oogmerk op benadeling niet reeds uit de bewezenverklaring volgt. Een bevestigende beantwoording door Uw Raad van de vraag of een veroordeling voor belaging op zichzelf al voldoende is voor het mogen aanvaarden van het oogmerk op het toebrengen van immaterieel nadeel ligt volgens hen evenwel niet voor de hand. Bij (bedreiging en) belaging zou het wel voor de hand liggen dat ‘angst en stress bij de benadeelde het (ook beoogde) gevolg zijn’, maar daarmee is volgens hen wellicht nog niet voldaan aan het oogmerk op het toebrengen van immaterieel nadeel. Daarvoor ‘lijkt het bestaan van (vol) opzet op specifiek het toebrengen van emotioneel nadeel vereist’. Een veroordeling voor belaging rechtvaardigt daarom in hun visie nog niet de conclusie dat ook sprake is geweest van het oogmerk op het toebrengen van immaterieel nadeel. Zij voegen daaraan toe dat daar in het concrete geval uiteraard wel sprake van kan zijn. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zou daartoe beoordeeld dienen te worden of niet alleen sprake is geweest van het bewerkstelligen van angst, maar specifiek ook het toebrengen van immaterieel nadeel is beoogd.31.
40. Volgens Schipper kunnen vorderingen tot vergoeding van immateriële schade op deze grondslag worden toegewezen wanneer de verdachte wordt veroordeeld voor belaging.32.Zij stelt dat het oogmerk op het aanjagen van vrees als bestanddeel in de delictsomschrijving is opgenomen en daarom voor een veroordeling dient te worden bewezen. Daarom zou ‘met het bewijzen van artikel 285b Sr meteen het oogmerk van het toebrengen van ander nadeel van artikel 6:106 sub a BW’ kunnen worden aangenomen. Voor ‘delicten waarbij het aanjagen van vrees meer dan een marginale rol speelt’ zou volgens Schipper ‘de doorgaans door artikel 6:106 sub b BW overstemde rechtsgrond van artikel 6:106 sub a BW dan ook een belangrijkere functie kunnen dienen dan er tot op heden aan wordt toegedicht’.33.
41. De delictsomschrijving van art. 285b Sr vereist, als gezegd, dat het oogmerk van de verdachte erop is gericht de ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen. Het voert naar het mij voorkomt te ver, aan te nemen dat het oogmerk om immateriële schade toe te brengen gegeven is met de bewezenverklaring van het oogmerk om vrees aan te jagen. Ik wijs er daarbij op dat het begrip ‘oogmerk’ in het strafrecht gewoonlijk aldus wordt uitgelegd dat niet alleen opzet in de vorm van ‘bedoeling’ maar ook ‘een soort noodzakelijkheidsbewustzijn’ volstaat.34.Het ligt in de rede in de context van belaging bij die begripsvorming aan te sluiten.35.Het begrip ‘oogmerk’ in art. 6:106, onder a, BW ziet, zo kan uit de voorbeelden die tijdens de parlementaire behandeling zijn gegeven worden afgeleid, in de kern op opzet in de vorm van ‘bedoeling’.36.Een en ander doet er niet aan af dat een bewezenverklaring van belaging inhoudend dat de dader heeft gehandeld met het oogmerk om de benadeelde partij vrees aan te jagen een belangrijk element kan zijn in een onderbouwing van een toewijzing van immateriële schade op grond van art. 6:106, onder a, BW.37.
42. In de onderhavige zaak houdt de bewezenverklaring van feit 2 in dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk de benadeelde partij te dwingen iets te dulden en/of vrees aan te jagen. Het hof heeft voorts uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden dat de verdachte heeft gehandeld met de bedoeling de benadeelde partij vrees aan te jagen. Ik wijs in dit verband in het bijzonder op de door het hof blijkens de bewijsmiddelen 10 en 11 vastgestelde teksten en uitlatingen van de verdachte, onder meer inhoudend: ‘ik ga de hel op aarde voor bepaalde mensen… mijn ex is de lul deze week’; ‘ik ga [benadeelde] zijn leven stuk maken’; ‘je zult zien hoeveel spijt je gaat krijgen na me laatste plannetje’; ‘Zolang ik jou niet kapot zie zal ik geen rust in mezelf vinden’; ‘Het enige wat ik doe is jouw leven fucking ruineren’. Ik neem voorts het aantal en de variëteit in handelingen in aanmerking waarmee de verdachte deze bedoeling in daden heeft omgezet. Daartoe behoren niet alleen een groot aantal telefoontjes en WhatsApp-berichten, maar ook berichten op Instagram en Facebook. Zij is naar de school en het stageadres van de benadeelde partij gegaan en heeft daar verteld dat hij haar zou mishandelen en drugs gebruikte. En zij heeft seksadvertenties met daarin het telefoonnummer van de benadeelde partij geplaatst. Al met al doen zich drie van de gevallen voor waarin volgens Lindenbergh aan toepassing van art. 6:106, onder a, BW kan worden gedacht: telefoonterreur, ernstige pesterijen en seksadvertenties.
43. Gelet op het voorgaande vormt ook art. 6:106, aanhef en onder a, BW in de onderhavige zaak een rechtsgrond voor vergoeding van immateriële schade.
Eer of goede naam (art. 6:106, onder b, BW)
44. Ingevolge art. 6:106, aanhef en onder b, BW heeft de benadeelde partij voorts recht op vergoeding van immateriële schade indien hij in zijn eer of goede naam is geschaad. Het gaat hierbij om een zelfstandige categorie van gevallen van aantastingen in de persoon (naast lichamelijk letsel en aantasting ‘op andere wijze’). Voor vergoeding op deze grondslag is geen vaststelling van geestelijk letsel vereist.38.
45. In de bewezenverklaring van feit 2 (zie het tweede, vierde, vijfde en zesde streepje) en in de gebezigde bewijsmiddelen ligt als vaststelling van het hof besloten dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte in zijn eer of goede naam is geschaad.39.Ik verwijs hierbij naar de door de verdachte geuite beschuldigingen dat de benadeelde partij haar zou hebben mishandeld, dat hij drugs zou gebruiken (tegen zijn mentor en stagebegeleider) en dat hij een crimineel zou zijn (tegen zijn mentor) en naar het door de verdachte aangemaakte Instagramaccount met de tekst dat de benadeelde partij een leugenaar en een verkrachter is. Voorts verwijs ik naar de aangifte waarin de benadeelde partij heeft verklaard dat hij zich door het profiel met zijn foto op Grindr in grote mate beledigd voelde.
46. Aldus vormt in de onderhavige zaak ook het geschaad zijn in de eer of goede naam een rechtsgrond voor vergoeding van immateriële schade.
47. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
48. Ambtshalve wijs ik erop dat het hof bij de opgelegde schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis heeft toegepast. Gelet op HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:914 en de datum van de binnenkomst van de schriftuur kan Uw Raad bepalen dat in plaats van vervangende hechtenis gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding geven.
49. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend voor zover bij de schadevergoedingsmaatregel vervangende hechtenis is toegepast, tot bepaling dat met toepassing van art. 6:4:20 Sv gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑10‑2020
Voor zover de steller van het middel tevens bedoelt te klagen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat is voldaan aan de voorwaarden voor het toewijzen van de vordering van de benadeelde partij, wordt miskend dat voor de toewijsbaarheid van een dergelijke vordering niet de bewijs(minimum)regels van het Wetboek van Strafvordering gelden, maar de regels van stelplicht en bewijslastverdeling in civiele zaken (vgl. HR 14 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8755, NJ 2012/135, rov. 2.3). Aldus behoeven – anders dan bij een bewezenverklaring van het strafbare feit (art. 359, derde lid, Sv) – bij de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de uitspraak geen bewijsmiddelen te worden opgenomen waarop die toewijzing berust (vgl. F.F. Langemeijer, Het slachtoffer en het strafproces, 2e druk, Deventer: Kluwer 2010, p. 114; zie ook J. Candido (red.), Slachtoffer en de rechtspraak. Handleiding voor de strafrechtspraktijk, 2e druk, 2017, p. 116).
Dat wordt niet anders doordat het proces-verbaal van de terechtzitting tevens inhoudt dat de raadsman op een eerder moment (p. 8) ‘desgevraagd door de oudste raadsheer’ heeft medegedeeld: ‘Met toestemming van uw hof verzoek ik u het pleidooi zoals in eerste aanleg naar voren gebracht, als ingelast te beschouwen. Het betreft vandaag een strafmaatappel’. Daarmee is in het proces-verbaal van de terechtzitting naar het mij voorkomt niet meer tot uitdrukking gebracht dan dat de raadsman het hof heeft verzocht om toestemming het pleidooi uit de eerste aanleg als ingelast te beschouwen. Uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat het hof heeft ingestemd met dat verzoek. Vgl. onder meer HR 7 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2687, NJ 2009/185 en HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1431.
Zie rov. 4.2.1 van het EBI-arrest. Vgl. nadien ook HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278, rov. 2.13.2. Zie eerder HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606, NJ 2005/168 m.nt. Asser, rov. 5.2.3 en HR 19 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL7053, NJ 2004/348, rov. 5.2.3.
Volgens Lindenbergh zullen daarbij ‘de in die disciplines gehanteerde classificatiesystemen voor diagnose (DSM-5 en ICD 11) als ‘objectieve maatstaven’ maatgevend (…) zijn’. Hij tekent daarbij aan ‘dat dergelijke classificatie-instrumenten niet zijn opgesteld voor juridische doeleinden, maar ten behoeve van diagnose met het oog op te kiezen behandelingsstrategieën’. Dat neemt echter niet weg ‘dat het gebruik van een wetenschappelijk aanvaard classificatiesysteem het inzicht vergroot en daarmee kan bijdragen aan de kwaliteit van juridische oordelen over psychisch (dis)functioneren’. I.M.L. Felix en A.J.P. Schild, ‘De vergoeding van immateriële schade in het strafproces’, NJB 2020/762, par 1.5.5, merken op dat niet duidelijk is of het vereiste dat het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven moet kunnen worden vastgesteld, vergt dat sprake is van een stoornis die kan worden geobjectiveerd aan de hand van in de psychiatrie gebruikte kwalificaties (vgl. de DSMV). Hoewel dat volgens hen wellicht niet steeds noodzakelijk is, lijkt het hen wel in de rede te liggen dat een benadeelde het bestaan van geestelijk letsel onderbouwt met enige informatie afkomstig van een psychiater of psycholoog. Vgl. ook A.J. Verheij, Onrechtmatige daad (Monografieën Privaatrecht nr. 4), Deventer: Wolters Kluwer 2019, p. 185, die meent dat een benadeelde er goed aan doet om een verklaring van een psycholoog of psychiater over te leggen.
Vgl. de conclusie van A-G Hartlief (randnummer 4.14) voorafgaand aan en de noot van Lindenbergh (randnummer 8) bij HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162, onder verwijzing naar HR 13 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1608, NJ 1997/366 (rov. 5) en HR 21 februari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2286, NJ 1999/145 (rov. 3.14), beide m.nt. Brunner.
Zie C.J. van Zeben en J.W. du Pon, m.m.v. M.M. Olthof (red.), Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek. Boek 6, Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer: Kluwer 1981, p. 389.
In onder meer HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356, NJ 2002/240, rov. 4.3 en HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583, NJ 2010/387, rov. 3.5 (civiele kamer, beide m.nt. Vranken) alsmede HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2201, NJ 2017/88, rov. 3.4 en HR 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241, NJ 2017/89, rov. 3.3 (strafkamer, beide m.nt. Lindenbergh) inzake de vergoeding van zogenoemde shockschade sprak Uw Raad van ‘een in de psychiatrie erkend ziektebeeld’.
Zie ook HR 16 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1035 waarin, kort gezegd, een brandstichting (aan een boot van de benadeelde partij) met gemeen gevaar voor goederen was bewezenverklaard. Uw Raad overwoog dat het hof kennelijk had geoordeeld dat met betrekking tot de benadeelde partij sprake was van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW, welke aantasting het gevolg was van het bewezenverklaarde feit. Uw Raad achtte dat oordeel zonder nadere motivering, die ontbrak, niet begrijpelijk, nu het hof niets had vastgesteld over de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde.
En naar HR 18 maart 2005, ECLI:NL:HR:2005:AR5213, NJ 2006/606 m.nt. Vranken (Wrongful life, zie rov. 4.7 - 4.9).
Conclusie (randnummer 4.18) voorafgaand aan HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, NJ 2019/162. Vgl. onder het oude BW ook HR 1 november 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0393, NJ 1992/58, rov. 3.5, onder verwijzing naar HR 30 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AD0034, NJ 1988/277 m.nt. Wichers Hoeth (zie rov. 3.5).
Parl. Gesch. Boek 6, p. 380. Vgl. ook HR 4 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:851, NJ 2013/479, rov. 3.4.2, waarin Uw Raad onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis met zoveel woorden overweegt dat een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer aangemerkt kan worden als een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106, (toen nog: eerste lid) onder b, BW die aanspraak geeft op vergoeding van immateriële schade.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 371.
Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 3, p. 7-8.
Kamerstukken II 1997/98, 25 768, A, p. 5, nr. 4 en nr. 5 (herdruk), p. 7-9. Daarbij wezen de indieners erop dat in Titel XVIII ook de misdrijven ontvoering en schaking zijn opgenomen. Vgl. in dit verband S.D. Lindenbergh, GS Schadevergoeding, art. 6:106 BW, aant. 2.8.1 (actueel t/m 1 augustus 2020), die ‘voor het oude recht’ verwijst naar HR 21 mei 1943, ECLI:NL:HR:1943:21, NJ 1943/455. Uw Raad overwoog in dat arrest (bij de bespreking van het tweede middel) dat als voorbeelden van een ‘misdrijf tegen den persoon gepleegd’ bij de totstandkoming van het wetboek werden genoemd ‘verkrachting, schaking en willekeurige aanhouding’.
A.w., p. 153.
J. Candido en S.D. Lindenbergh, ‘Strafrechter en smartengeld. De civiele vordering in het strafproces als aanjager van een rechtsontwikkeling’, NTBR 2014/21, par. 3.2.
Zij noemen (in voetnoot 32): ‘Rb. Haarlem 27 oktober 2006, smartengeld.nl, nr. 1296 (veelvuldig telefonisch contact gezocht, sms, met auto langs huis rijden, € 2000); Rb. Groningen 2 januari 2007, smartengeld.nl, nr. 1291 (man, op uiteenlopende wijze lastiggevallen door ex-echtgenote, € 1.500); Rb. Breda 30 oktober 2009, smartengeld.nl, nr. 1422 (lastiggevallen gedurende 2,5 jaar door ex-vriend met e-mails, Hyves-contacten en sms, € 1500); Rb. Breda 7 oktober 2010, smartengeld.nl, nr. 1285 (stalking door ex-vriend gedurende 6 maanden, € 1000); Rb. Leeuwarden 26 oktober 2010, smartengeld.nl, nr. 1272 (ruim vier maanden stelselmatig lastiggevallen door vroegere voetbaltrainer, € 500).’ Zie bijvoorbeeld ook Rechtbank Maastricht 22 december 2009, ECLI:NL:RBMAA:2009:BL3555, waarnaar wordt verwezen in het ‘Schadeonderbouwingsformulier’ in de onderhavige zaak, en – meer recent – HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:445, NJ 2020/128 (vierde middel, art. 81 RO), waarin belaging en bedreiging van de benadeelde partij waren bewezenverklaard. In laatstgenoemde zaak was de klacht in cassatie over de toekenning van immateriële schade onvoldoende toegespitst op het ontbreken van een rechtsgrond daarvoor (zie randnummers 6.1, 6.7 en 6.12 van de conclusie van toenmalig plv. A-G Paridaens, niet opgenomen in de publicatie in NJ).
M.J.A. Duker, ‘Vergoeding van immateriële schade in het strafproces wegens aantasting in de persoon’, TPWS 2018/92, par. 3.2.
Vgl. in dit verband ook S. van Can, ‘Willekeur in immateriële schadevergoeding? Over het onbegrip over de strafrechtspraktijk van de immateriële schadevordering wegens psychische schade bij het slachtoffer’, NJB 2020/1386, par. 2.1.
N.A. Schipper, ‘De Hoge Raad over de vordering benadeelde partij; op welke punten is er ruimte over voor verduidelijking en/of heroverweging?’, TPWS 2019/101, par. 7.
E.F.D. Engelhard, ‘Ruimer baan voor smartengeld bij ‘persoonsaantastingen op andere wijze’ zonder dat sprake is van geestelijk letsel’, AV&S 2019/37, par. 5.2.
I.M.L. Felix en A.J.P. Schild, ‘De vergoeding van immateriële schade in het strafproces’, NJB 2020/762.
De in de strafmotivering genoemde vele telefooncontacten en WhatsApp-berichten volgen onder meer uit de aangifte die de vader van de benadeelde partij heeft gedaan (feit 2, bewijsmiddel 2), onder meer inhoudend dat de verdachte van 14 op 15 augustus 2016 begon met bellen en dat zij op 14 augustus 28 keer naar het huistelefoonnummer heeft gebeld en 7 keer naar het mobiele telefoonnummer van de benadeelde partij. De aangifte beschrijft voorts dat de verdachte op 15 augustus 2016 meer dan 20 keer heeft gebeld en dat zij die dag in een door haar geopende WhatsApp-groep 351 berichten heeft verzonden.
Vgl. S.D. Lindenbergh, Smartengeld (diss. Leiden), Deventer: Kluwer 1998, p. 97.
Vgl. de noot van Vranken onder HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2775, NJ 2002/216, randnummer 5.
Rov. 2.4.4. Uw Raad verwijst daarbij naar HR 26 oktober 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2775, NJ 2002/216 m.nt. Vranken.
Parl. Gesch. Boek 6, p. 380. Zie ook p. 378 en 389.
Lindenbergh, a.w. 1998, p. 98.
A.w., par. 1.2.
Zij verwijzen daarbij als voorbeeld naar Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 2 mei 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2756, waarin het hof bij een veroordeling wegens art. 284 Sr (ten overvloede) overwoog dat was gebleken dat de verdachte het oogmerk had gehad immateriële schade toe te brengen. Tegen het arrest is cassatieberoep ingesteld (HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:568, NJ 2020/159) maar daarbij werd niet geklaagd over de toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 april 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:2650 (tussenarrest) voor een zaak waarin de civiele rechter op de in art. 6:106, onder a, BW bedoelde grond immateriële schadevergoeding toekende wegens belaging (rov. 4.5). Volgens het hof was overigens ook sprake van een aantasting in de persoon in de vorm van geestelijk letsel (rov. 4.6 en 4.7) en daarmee van ‘een zichzelf versterkende combinatie van de in beide wetsbepalingen bedoelde gevallen’ (rov. 4.8). In haar noot onder het eindarrest (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 april 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:2723, JA 2016/88) wijst Schreuder erop dat de benadeelde bovendien wegens schending van zijn eer en goede naam een aanspraak op smartengeld had gehad.
A.w., par. 7.
Vgl. ook Duker, a.w., par. 1, die opmerkt dat de grond van art. 6:106, onder a, BW bij strafbare feiten als bedreiging en belaging ‘wellicht een belangrijkere rol (zou) kunnen spelen dan vanuit civielrechtelijk perspectief beoogd is’.
J. de Hullu, Materieel strafrecht, 7e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 257. Vgl. ook G. Knigge en H.D. Wolswijk, Het materiële strafrecht, 15e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 129-131.
Daaraan doet niet af dat in de parlementaire behandeling vooral gesproken is over het oogmerk in de vorm van ‘bedoeling’. Vgl. Kamerstukken II 1998/99, 25 768, nr. 7, p. 13, waar wordt opgemerkt dat met het oogmerk in art. 285b Sr wordt aangegeven ‘dat de belager met zijn gedragingen het slachtoffer doelbewust tot iets wil dwingen of het slachtoffer vrees wil aanjagen’. Zie over het bestanddeel ‘vrees aanjagen’ en het daarop gerichte oogmerk nader p. 14-15 alsmede Kamerstukken II 1997/98, 25 768, nr. 5 (herdruk), p. 16-17.
Vgl. ook Parl. Gesch. Boek 6, p. 378, waar wordt gesproken van ‘het feit dat de aangesprokene zich als doel had gesteld aan een ander dit ideële nadeel toe te brengen’.
Ik wijs in dit verband nog op F.F. Langemeijer, ‘Angst en onzekerheid als schadefactor’, in: M. Faure & T. Hartlief, De Spier-bundel. De agenda van het aansprakelijkheidsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 106, die stelt dat angst (als gevolg van een bedreiging) een immaterieel nadeel vormt.
Zie S.D. Lindenbergh, GS Schadevergoeding, art. 6:106 BW, aant. 2.6.1 (actueel t/m 1 augustus 2020).
Vgl. in dit verband C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht, 3e druk, Den Haag: Boom juridisch 2020, p. 57, die erop wijst dat hierbij kan worden gedacht aan gevallen van belediging maar ook aan het beschuldigen van iemand van bepaalde immorele of strafbare feiten zonder dat daar een feitelijke grondslag voor is.
Beroepschrift 11‑02‑2020
De Hoge Raad der Nederlanden
Sector strafrecht
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Tevens in te dienen per telefax: 070 ‑ 753 03 52
CASSATIESCHRIFTUUR
Katwijk, 11 februari 2020
Inzake: [requirante]/Cassatie
Dossiernr. : [requirante]/Om dos.nr. 11954
Uw ref. : S 19/02450
E-mail: peter@vedw.nl
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, als daartoe door requirante tot cassatie, mevrouw [requirante], geboren te [geboortedatum] op [geboortedatum] 1992, wonende te ([postcode]) [woonplaats] aan de [adres], bepaaldelijk nr. gevolmachtigd, mr. P.J.W. de Water, advocaat te (2225 AT) Katwijk aan Zee, kantoorhoudende aan het adres Burgersdijkstraat nr. 7, heeft hierbij de eer aan Uw Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur in cassatie houdende twee middelen van cassatie ten vervolgde op het door requirante tot cassatie ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof Den Haag, uitgesproken ter openbare terechtzitting van het Gerechtshof Den Haag van 2 mei 2019 (22-001185-19).
[Hoge Raad der Nederlanden
PDA
Ingekomen]
[11 FEB. 2020]
[Behandelaar:
Zaaknummer:]
Procesverloop
Op 22 februari 2018 is onderhavige zaak inhoudelijk behandeld door de meervoudige rechtbank te Rotterdam , waar [requirante] onder andere is veroordeeld ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en daarbij de vordering van benadeelde.
[requirante] is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan.
b.
De zaak is op op 18 april 2019 in hoger beroep behandeld door het Gerechtshof Den Haag. Het Hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd bij uitspraak op 23 november 2016 en Vink is veroordeeld onder andere ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en en daarbij de vordering van benadeelde.
Middel van cassatie
[requirante] voert een (1) cassatiemiddelen aan tegen het arrest van het Hof.
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen, waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt, geschonden. In het bijzonder is artikel 359, derde lid Sv geschonden, in welk artikel is opgenomen dat de bewezenverklaring moet steunen op de inhoud van de in de uitspraak opgenomen bewijsmiddelen juncto 359 lid 2 Sv, zodat de beslissing onbegrijpelijk en onvoldoende is gemotiveerd.
Toelichting
De kern van dit middel is de vraag of en daarbij dat de gedeeltelijk toegekende vordering van benadeelde niet voldoet aan de eisen ex art. 361 lid 4 Sv.
Immers bij een schatting van schade is van belang dat daarvoor het grondbeginsel van een behoorlijke rechtspleging geldt dat elke rechtelijke beslissing ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft aan haar ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden — in geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — controleerbaar te maken.
(Hr 25 oktober 2002, ECLI: HR:2002:AE, NJ 2003, 171)
Van belang is dat in het of vonnis of arrest duidelijk inzichtelijk wordt gemaakt welke schadeposten wel en welke schadeposten niet worden toegewezen.
(Hr 17 november 1998, NJ 1999, 151 en Hr 15 februari 2011, ECLI: NL:HR:2011:BP0095)
Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat hieraan is voldaan.
Het Hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is geweest van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde.
Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer d.d. 16 februari 2018 leidt het hof af dat het slachtoffer psychisch heeft geleden naar aanleiding van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. de vordering leent zich — naar maatstaven van billijkheid — voor toewijzing tot een bedrag van tenminste 1500,-- euro te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Degene die zich op immateriële schade beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
(Hr 28 mei 2019 ECLI:NL:HR:2019:793)
Uit enkel een schriftelijke verklaring van het slachtoffer d.d. 16 februari 2018 kan het het hof niet af leiden dat het slachtoffer psychisch heeft geleden naar aanleiding van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Conclusie
Het is op voormelde gronden, dat requirante tot cassatie de eer heeft Uw Hoge Raad te verzoeken de bestreden uitspraak te vernietigen en tot een nieuwe inhoudelijke behandeling te beslissen althans met verdere voorziening als het Uw Hoge Raad in goede justitie mag vermenen te behoren.
P.J.W. de Water