Einde inhoudsopgave
Wet op het financieel toezicht
Artikel 3:287 [Subgroeptoezicht]
Geldend
Geldend vanaf 27-06-2017
- Bronpublicatie:
31-05-2017, Stb. 2017, 235 (uitgifte: 13-06-2017, kamerstukken: 34634)
- Inwerkingtreding
27-06-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-06-2017, Stb. 2017, 276 (uitgifte: 26-06-2017, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Indien de in artikel 3:286, eerste lid, bedoelde uiteindelijke moederonderneming haar zetel in een andere lidstaat heeft dan de in artikel 3:285, eerste of tweede lid, bedoelde deelnemende verzekeraar, gemengde financiële holding of verzekeringsholding, kan de Nederlandsche Bank, na raadpleging van de uiteindelijke moederonderneming, besluiten de verantwoordelijke verzekeraar, gemengde financiële holding of verzekeringsholding met zetel in Nederland aan het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht te onderwerpen.
2.
De Nederlandsche Bank stuurt haar besluit, bedoeld in het eerste lid, toe aan de uiteindelijke moederonderneming.
3.
De artikelen 1:51e, 1:56, 1:58e, 3:271, 3:272, 3:288a tot en met 3:288f, 3:288h en 3:288i zijn van overeenkomstige toepassing op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland, onverminderd het vierde tot en met achtste lid.
4.
De Nederlandsche Bank kan het verzekeringsrichtlijngroepstoezicht op de verantwoordelijke moederonderneming, bedoeld in het derde lid, beperken tot een of meer van de eisen, gesteld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h.
5.
Indien de Nederlandsche Bank besluit de eisen ten aanzien van de financiële positie, bedoeld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland toe te passen, past zij de methodekeuze voor de berekening van de solvabiliteit op het niveau van de verzekeringsrichtlijngroep toe die door de groepstoezichthouder is gemaakt.
6.
Indien de Nederlandsche Bank besluit de eisen ten aanzien van de financiële positie, bedoeld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland toe te passen en de groepstoezichthouder op verzoek van de verzekeringsrichtlijngroep heeft besloten dat de uiteindelijke moederonderneming met zetel in een andere lidstaat, bedoeld in artikel 3:286, eerste lid, zowel het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeringsrichtlijngroep als het solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeraars in de richtlijngroep op basis van een intern model mag berekenen, past de Nederlandsche Bank dat besluit toe.
7.
Indien in het geval van het zesde lid het risicoprofiel van de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland significant afwijkt van het op Unieniveau goedgekeurde interne model van de verzekeringsrichtlijngroep en die moederonderneming onvoldoende maatregelen neemt om de afwijking op te heffen, kan de Nederlandsche Bank besluiten om op het uit de toepassing van het interne model voor de moederonderneming voortvloeiende solvabiliteitskapitaalvereiste voor de verzekeringsrichtlijnsubgroep een kapitaalopslag toe te passen, of, in uitzonderlijke omstandigheden waarin de toepassing van een dergelijke kapitaalopslag niet gepast is, eisen dat deze onderneming haar solvabiliteitskapitaalvereiste van de verzekeringsrichtlijngroep op basis van de standaardformule berekent. De Nederlandsche Bank stuurt dit besluit toe aan de moederonderneming.
8.
Indien de Nederlandsche Bank besluit de eisen ten aanzien van de financiële positie als bedoeld in de artikelen 3:288a tot en met 3:288f en 3:288h op de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland toe te passen, dient die onderneming geen aanvraag in om een van haar dochterondernemingen aan een gecentraliseerd risicobeheer ingevolge artikel 3:288b te onderwerpen.
9.
De Nederlandsche Bank neemt geen besluit als bedoeld in het eerste lid, dan wel trekt een dergelijk besluit in indien de verantwoordelijke moederonderneming met zetel in Nederland een dochteronderneming is van de in artikel 3:286, eerste lid, bedoelde uiteindelijke moederonderneming op Unieniveau en die onderneming overeenkomstig artikel 3:288b of 3:288c op haar dochteronderneming artikel 3:288b mag toepassen.