Deze zaak hangt samen met de zaken 09/01805 en 09/01807P waarin ik heden eveneens concludeer.
HR, 28-09-2010, nr. 09/01806P
ECLI:NL:HR:2010:BN0019
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
28-09-2010
- Zaaknummer
09/01806P
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BN0019
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BN0019, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑09‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BN0019
ECLI:NL:PHR:2010:BN0019, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN0019
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑09‑2010
Inhoudsindicatie
Profijtontneming.1. Laatste woord. 2. Art. 416.2 Sv. Ad 1. Uit het pv ttz. in h.b. blijkt niet dat aan betrokkene het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het i.c. toepasselijke art. 311.4 Sv niet in acht is genomen. Ad 2. Uit de tekst van de wet noch de wetsgeschiedenis van art. 416.2 Sv volgt dat de rechter uitsluitend zonder onderzoek de n-o van betrokkene in h.b. uit kan spreken, vgl. HR LJN BK0910.
28 september 2010
Strafkamer
Nr. 09/01806P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 15 april 2009, nummer 20/004891-07, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Limburg-Zuid, locatie De Geerhorst" te Sittard.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt onder meer dat het Hof de betrokkene ten onrechte niet het recht heeft gelaten het laatst te spreken.
2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2009 houdt in:
"De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen veroordeelde uitroepen.
De veroordeelde, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[Betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1964,
wonende te [0000 AA woonplaats], [a-straat 2].
Als raadsman van veroordeelde is mede ter terechtzitting aanwezig mr. R.J.H. Corten, advocaat te Sittard.
De voorzitter vermaant veroordeelde oplettend te zijn op hetgeen deze zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak.
De raadsman deelt het volgende mede.
Mijn cliënt heeft geen bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank met betrekking tot de onderhavige feiten.
De advocaat-generaal vordert dat het door verdachte ingestelde hoger beroep - nu zijdens de verdediging geen schriftuur houdende grieven is ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven - gelet op artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De advocaat-generaal legt vervolgens de op schrift gestelde vordering aan het hof over.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 15 april 2009 te 9.30 uur."
2.3. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt niet dat aan de betrokkene het recht is gelaten het laatst te spreken. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat het ook in hoger beroep toepasselijke, in het vierde lid van art. 311 Sv op straffe van nietigheid gegeven voorschrift niet in acht is genomen.
2.4. Hoewel het middel reeds daarom doel treft, ziet de Hoge Raad aanleiding ook de tweede klacht van het middel te bespreken.
2.5. Daarin wordt geklaagd dat het Hof heeft miskend dat uit het tweede lid van art. 416 Sv volgt dat de rechter alleen zonder onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de betrokkene in het hoger beroep kan uitspreken. Een dergelijke niet-ontvankelijkverklaring is volgens de steller van het middel daarom niet mogelijk nadat het Hof daarvoor wel enig onderzoek heeft verricht, zoals in de onderhavige zaak het geval is.
2.6. De klacht faalt. Noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van art. 416, tweede lid, Sv volgt dat de rechter uitsluitend zonder onderzoek van de zaak zelf de niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van de betrokkene kan uitspreken. Een dergelijke beslissing kan dus ook na dat onderzoek worden gegeven (vgl. HR 2 februari 2010, LJN BK0910, NJ 2010, 88 betreffende het derde lid van art. 416 Sv).
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 28 september 2010.
Conclusie 22‑06‑2010
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:1.
[Betrokkene]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch heeft betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.
Namens de betrokkene heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel bevat de klacht dat het Hof betrokkene ten onrechte niet het recht heeft gelaten om het laatst te spreken, althans dat het Hof ten onrechte betrokkene op grond van art. 416 Sv niet ontvankelijk heeft verklaard terwijl het Hof daarvoor wel enig onderzoek heeft verricht.
4.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de omstandigheid dat art. 416 lid 2 Sv het mogelijk maakt een niet ontvankelijkheid zonder onderzoek van de zaak zelf uit te spreken, niet afdoet aan het op straffe van nietigheid gestelde voorschrift om de verdachte het recht te laten het laatst te spreken.
5.
Het proces-verbaal van de zitting van 1 april 2009 houdt onder meer in:
‘De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen veroordeelde uitroepen.
De veroordeelde, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:
[Betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1964,
wonende te [oooo AA woonplaats], [a-straat 2].
Als raadsman van veroordeelde is mede ter terechtzitting aanwezig mr. R.J.H. Gorten, advocaat te Sittard.
De voorzitter vermaant veroordeelde oplettend te zijn op hetgeen deze zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van de zaak.
De raadsman deelt het volgende mede.
Mijn cliënt heeft geen bezwaren tegen het vonnis van de rechtbank met betrekking tot de onderhavige feiten.
De advocaat-generaal vordert het door verdachte ingestelde hoger beroep — nu zijdens de verdediging geen schriftuur houdende grieven is ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis zijn opgegeven — gelet op artikel 416 van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De advocaat-generaal legt vervolgens de op schrift gestelde vordering aan het hof over.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 15 april 2009 te 9.30 uur.’
6.
Aan de afdoening van de onderhavige ontnemingszaak heeft het Hof in telkens een (enigszins) andere samenstelling drie zittingen besteed. Op 9 januari 2009 waren verdachte noch zijn raadsman verschenen. Aan de raadsman was voorafgaande aan de zitting reeds meegedeeld dat de zaak (in verband met zijn verhindering) zou worden aangehouden en het onderzoek ter terechtzitting is geschorst tot 27 februari 2009. Uit het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2009 blijkt dat de zaak gelijktijdig met enkele andere zaken tegen verdachte werd behandeld. De onderhavige zaak betreft globaal gezegd het voordeel uit de hennepplantage gevestigd [a-straat 1] te Sittard waar als bewoner een zekere [medeverdachte 1] stond ingeschreven. De andere (samenhangende) zaken die hier niet aan de orde zijn betreffen de betrokkenheid van verdachte bij hennepplantages in zijn eigen woning ([a-straat 2] Sittard) en de woning waar [getuige 1] staat ingeschreven ([a-straat 3] Sittard).2.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2009 blijkt verder nog dat het Hof naar aanleiding van een verzoek van de verdediging aan de Advocaat-Generaal tot het horen van getuigen heeft bevolen dat door de rechter-commissaris als getuigen worden gehoord [getuige 1] en [medeverdachte 1]. Gelet op het proces-verbaal moet het er voor worden gehouden dat het Hof het horen van beide getuigen (eveneens) beval in de ontnemingszaak betreffende voordeel uit de hennepplantage gevestigd [a-straat 1].3.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 27 februari 2009 blijkt dat verdachte en zijn raadsman niet zijn verschenen en dat de getuigen nog niet door de rechter-commissaris zijn gehoord. Daarom wordt het onderzoek in het belang van de verdediging geschorst tot de terechtzitting van 1 april 2009. Die zitting vormt de grondslag voor het thans in cassatie bestreden arrest en het verloop van de zitting is al weergegeven onder 5.
7.
Het verloop van de behandeling van de zaak is relevant om vast te stellen of er in de zaak nu wel of niet reeds onderzoek heeft plaatsgevonden (art. 416 lid 2 Sv). Is hier sprake van (overeenkomstige toepassing van) een geval als bedoeld in artikel 283, zesde lid, Sv? Dan heeft het Hof ‘ambtshalve’4. zonder onderzoek in de zaak de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep uitgesproken.5. In dat geval schrijft het laatstgenoemde artikellid voor dat de verdachte wordt gehoord. Daarvan blijkt uit het proces-verbaal niet en de omstandigheid dat de raadsman wel het woord heeft gevoerd maakt het niet anders.6. Het middel slaagt dus. Als er wel onderzoek heeft plaatsgevonden kan met de steller van het middel geconcludeerd worden dat artikel 311, vierde lid, Sv is geschonden.7. Uit het proces-verbaal blijkt immers niet dat verdachte de gelegenheid heeft gehad het laatste woord te voeren. Ook in die benadering slaagt het middel.
8.
Het is hier dus lood om oud ijzer of er wel of niet onderzoek heeft plaatsgevonden. Omdat het Hof steeds in gewijzigde samenstellingen heeft geopereerd en enige beslissing over voortzetting van het onderzoek ontbreekt dient er slechts acht te worden geslagen op het proces-verbaal van de zitting van 1 april 2009. De vraag is dan of de korte vermelding van de stukken van de zaak maakt dat niet meer gezegd kan worden dat het Hof heeft beslist zonder onderzoek in de zaak.
Dat er stukken voorgehouden worden is ook ingeval na een preliminair verweer een eindbeslissing wordt genomen niet ondenkbaar. Zo zullen in dat kader bijvoorbeeld betekeningstukken of een appelakte kunnen worden voorgehouden. In het onderhavige geval valt de bijl nu een schriftuur met grieven ontbreekt en de mededeling van de raadsman dat zijn cliënt geen bezwaren heeft tegen het vonnis van de rechtbank. Nu dat de twee dragende bouwstenen zijn voor de beslissing verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep is er aan stukken niets voor te houden. Het moet er daarom voor worden gehouden dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken kort zijn voorgehouden als bedoeld in artikel 301, derde lid, Sv. Daarbij moeten alle relevante punten van het stuk ter sprake komen.8.
Maakt dat er van onderzoek in de zaak sprake is geweest? Ik neig naar een bevestigende beantwoording. Het lijkt er op dat door het Hof een normaal verloop van de zitting voorzien was. Immers het ontvankelijksbeletsel is niet onmiddellijk na de ondervraging als bedoeld in artikel 273 Sv ter sprake gebracht. De zaak is eerst ook nog voorgedragen door de Advocaat-Generaal. Ook de zittingen van 9 januari 2009 en 27 februari 2009 wijzen in de richting van een gewoon onderzoek ter zitting. Immers het onderzoek werd geschorst voor het horen van getuigen. Het Hof heeft het horen van getuigen niet beperkt tot specifieke andere gelijktijdig behandelde zaken. Van een situatie als bedoeld in artikel 416, tweede lid, Sv dat voorziet in een niet- ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep zonder onderzoek van de zaak was derhalve geen sprake.
9.
Het middel is terecht voorgesteld.
10.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2010
Dit komt naar voren uit de stukken in de zaak van verdachte 09/01805 waarin ik heden eveneens concludeer.
Het verzoek van de raadsman is in het algemeen gedaan, maar het had nogal voor de hand gelegen dat in de ontnemingszaak [a-straat 1] alleen het horen van [medeverdachte 1] was bevolen. Ik zie niet direct in dat [getuige 1] iets over het voordeel behaald op [a-straat 1] kan verklaren. In de ontnemingszaak betreffende [a-straat 3] is het proces-verbaal van de zitting van 9 januari 2009 overigens gelijkluidende. Het bevat alleen een ander parketnummer. Zie de onderliggende stukken in de zaak met nummer 09/01807P waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Van een preliminair verweer van de kant van de verdediging als bedoeld in het eerste lid van artikel 283 Sv is immers geen sprake.
Zie HR 23 maart 2010, LJN BK8926.
HR 5 april 2005, LJN AS7542.
Vgl. HR 12 februari 2008, LJN: BC3773.
HR 27 mei 1986, NJ 1987, 278.