In dit verband wijs ik erop dat de in het verweer genoemde Aanwijzing blijkens de in die Aanwijzing beschreven achtergrond mede is uitgevaardigd met het oog op het algemeen belang van de waarheidsvinding.
HR, 19-03-2013, nr. 11/02113
ECLI:NL:HR:2013:BZ4477
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
11/02113
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ4477
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ4477, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 19‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ4477
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BP8682
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BP8682
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2011:BP8682
ECLI:NL:HR:2013:BZ4477, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑03‑2013; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2011:BP8682, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4477
- Wetingang
art. 359 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2013/177 met annotatie van mr. J.S. Spijkerman
Conclusie 19‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 11/02113
Mr. Vellinga
Zitting: 5 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens "Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
2.
Namens verdachte heeft mr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Arnhem, vijf middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, inhoudende dat de door [het slachtoffer] bij de politie afgelegde verklaring niet voor het bewijs mag worden gebezigd omdat die verklaring is verkregen op een wijze die niet voldoet aan de eisen van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
4.
Met betrekking tot bedoeld standpunt houdt de pleitnota in hoger beroep, die volgens het proces-verbaal van de terechtzitting aldaar is voorgedragen, in
"In strijd met de aanwijzing 'Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik' (bijlage 4 | aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik) is direct de aangifte bij [het slachtoffer] opgenomen en is haar geen bedenktijd gegund. In dit verband wijst de verdediging er op dat uit de opnamen van haar eerste verhoor ook blijkt dat de recherche dacht dat zij als getuige een verklaring zou afleggen. De recherche had zich niet gerealiseerd dat het een aangifte betrof. Toen [het slachtoffer] daarmee geconfronteerd werd, leek het er op dat zij daardoor werd overvallen en enigszins schrok. De opnamen laten in ieder geval een beeld zien alsof zij zich realiseert dat zij niet meer terug kan. Overigens meent de verdediging dat [het slachtoffer] ook onvoldoende uitleg heeft gekregen over wat die aangifte voor consequenties zou hebben. Anders dan gebruikelijk is dus meteen de aangifte opgenomen. Nota bene terwijl [het slachtoffer] daar niet op was voorbereid en daarover geen overleg heeft kunnen hebben met haar moeder, of het verhoor überhaupt daartoe onderbroken is geweest.
(...)
De verklaring van [het slachtoffer] is daardoor beïnvloed, althans daar moet van worden uitgegaan en niet voor het bewijs bruikbaar."
5.
In aanmerking genomen dat dit betoog als betrouwbaarheidsverweer1. een standpunt behelst dat duidelijk door argumenten is geschraagd en is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie, kan dit betoog bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv.2.
6.
Weliswaar heeft het Hof zich uitgebreid uitgelaten over de betrouwbaarheid van onder meer de verklaring van [het slachtoffer], maar het Hof heeft niet onder ogen gezien of de door [het slachtoffer] bij de politie afgelegde verklaring - zoals door de verdediging is gesteld - is verkregen op een wijze die niet voldoet aan de eisen van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, en zo ja, of daaraan het door de verdediging gestelde gevolg moet worden verbonden. Het Hof heeft de verklaring van [het slachtoffer] voor het bewijs gebezigd en is dus afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, doch heeft niet in het bijzonder de redenen opgegeven die tot die afwijking hebben geleid. Gelet op het bepaalde in art. 359 lid 2 jo. lid 8 Sv moet dit nietigheid tot gevolg hebben.
7.
Het middel slaagt.
8.
Het tweede middel houdt in, dat het Hof het verzoek van de verdediging om aan de deskundige Bullens op te dragen een breedbandonderzoek uit te voeren heeft afgewezen zonder die afwijzing naar behoren te motiveren.
9.
Het Hof heeft bedoeld verzoek als volgt samengevat en afgewezen:
"De raadsman heeft bepleit dat door een deskundige, bijvoorbeeld dr R. Bullens, een zogenoemde breedbandprocedure met betrekking tot [het slachtoffer] wordt uitgevoerd. Een dergelijk onderzoek houdt in -kort weergegeven- dat niet alleen aan de hand van de beeldopnamen van de verhoren van [het slachtoffer] bij de politie en de rechter-commissaris de betrouwbaarheid van haar verklaringen wordt beoordeeld, maar ook een onderzoek naar de psychische gesteldheid van [het slachtoffer] in combinatie met een interview met haar over het (vermeende) seksueel misbruik plaatsvindt.
Bij tussenarrest d.d. 15 juli 2009 heeft het hof het noodzakelijk geoordeeld dat dr R. Bullens wordt benoemd om de betrouwbaarheid van de verklaringen van [het slachtoffer] te beoordelen, terwijl het verzoek van de raadsman voor het overige werd afgewezen.
De raadsman heeft laatstbedoeld verzoek nadien ter zitting van het hof herhaald. Het hof blijft bij de eerder genomen beslissing op dit punt. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat dr. Bullens in zijn rapport onder 2.2.1 weliswaar vermeldt dat er wel factoren zijn die het afleggen van een betrouwbare verklaring bemoeilijken, met name dat [het slachtoffer] een meisje is dat van anderen veel aandacht vraagt en graag in het middelpunt van de belangstelling wil staan. Op zichzelf staand, is dit kenmerk echter onvoldoende om een verklaring - enkel op basis daarvan - minder betrouwbaar of onbetrouwbaar te achten. Bovendien had [het slachtoffer] ten tijde van de aangifte ook al de aandacht van haar nieuwe vriendje, [betrokkene 3], waardoor dit aandachtspunt aan kracht inboet, aldus de deskundige. Er zijn ook thans door de verdediging geen nieuwe argumenten aangevoerd die het hof tot een ander oordeel brengen. Slotsom is dat het hof de noodzaak voor een dergelijk onderzoek naar de persoonlijkheid van aangeefster niet aanwezig acht."
10.
Het Hof heeft geoordeeld dat het verzochte onderzoek niet noodzakelijk is, omdat er in de persoonlijkheid van [het slachtoffer] weliswaar een kenmerk is gelegen dat het afleggen van een betrouwbare verklaring bemoeilijkt, maar dat dit kenmerk, hierin bestaande dat [het slachtoffer] veel aandacht van anderen vraagt en graag in het middelpunt van de belangstelling wil staan, volgens de deskundige onvoldoende is om een verklaring - enkel op basis daarvan - minder betrouwbaar of onbetrouwbaar te achten en voorts - aldus de deskundige - aan kracht heeft ingeboet doordat [het slachtoffer] ten tijde van de aangifte ook al de aandacht had van haar nieuwe vriendje.3.
11.
Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is - ook in het licht van hetgeen de verdediging ter terechtzitting van 8 maart 2011 heeft aangevoerd - niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Het leent zich wegens zijn verwevenheid met oordelen van feitelijke aard niet voor verdere toetsing in cassatie.
12.
Het middel faalt.
13.
Het derde middel klaagt dat het Hof heeft verzuimd te beslissen op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, inhoudende dat de door [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaring niet voor het bewijs mag worden gebezigd omdat die verklaring is verkregen op een wijze die niet voldoet aan de eisen van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik.
14.
Met betrekking tot bedoeld standpunt houdt de pleitnota in hoger beroep, die volgens het proces-verbaal van de terechtzitting aldaar is voorgedragen, in:
"Voor zover de verklaring van [getuige 1] een bevestiging betreft van hetgeen [het slachtoffer] heeft verklaard, merkt de verdediging op dat het een verklaring van horen zeggen is. [Getuige 1] is er niet bij geweest, maar heeft bovendien nooit eerder iets van [het slachtoffer] gehoord of iets aan [het slachtoffer] gemerkt. Het betreft bovendien geen verklaring van horen zeggen van iemand die kort daarvoor iets overkomen is en daar nog hevig geëmotioneerd over vertelt. Het betreft dus geen recente informatie.
In dit verband merkt de verdediging verder nogmaals op dat het opnemen van de verklaring de verklaring van [getuige 1] ook in strijd was met de destijds geldende Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik. [Getuige 1] was namelijk bij het informatieve gesprek dat de politie met [het slachtoffer] had aanwezig (zie bandopname) en volgens bedoelde aanwijzing was het vervolgens horen van [getuige 1] onwenselijk. Bovendien had [getuige 1] het verhaal van [het slachtoffer] gehoord, had zij dat besproken met [betrokkene 2] en vervolgens weer met [het slachtoffer]. Aansluitend heeft zij twee dan wel meerdere keren overleg met [betrokkene 1], spreekt zij [verdachte], voordat zij op 18 oktober 2006 als getuige bij het informatieve gesprek aanwezig is en vervolgens op 23 oktober 2006 als getuige een verklaring aflegt. Waarbij zij dat dan doet aan de hand van het door haar geschreven stuk ([...]). Uit de opnamen van haar verhoor blijkt namelijk dat zij bij het afleggen van haar verklaring haar aantekeningen raadpleegt.
Allen dat al is reden om de verklaringen van [getuige 1] van het bewijs uit te sluiten.
> De door [getuige 1] afgelegde verklaringen zijn onjuist, althans onbetrouwbaar en mogen niet voor het bewijs gebruikt worden.
> Bovendien zij haar verklaringen gebaseerd op inconsequente, onjuiste, althans onbetrouwbare verklaringen van [het slachtoffer].
> Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat als het gerechtshof de verklaringen van [getuige 1] wel voor het bewijs gebruikt, het gerechtshof het gerechtshof op grond van die verklaringen niet het vereiste overtuigende bewijs kunnen opleveren."
15.
In aanmerking genomen dat dit betoog als betrouwbaarheidsverweer een standpunt behelst dat duidelijk door argumenten is geschraagd en is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie, kan dit betoog bezwaarlijk anders worden verstaan dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van art. 359 lid 2 Sv.
16.
Weliswaar heeft het Hof zich uitgelaten over de betrouwbaarheid van onder meer de verklaring van [getuige 1], maar het Hof heeft niet onder ogen gezien of de door [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaring - zoals door de verdediging is gesteld - is verkregen op een wijze die niet voldoet aan de eisen van de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, en zo ja, of daaraan het door de verdediging gestelde gevolg moet worden verbonden. Het Hof heeft de verklaring van [getuige 1] voor het bewijs gebezigd en is dus afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging, doch heeft niet in het bijzonder de redenen opgegeven die tot die afwijking hebben geleid. Gelet op het bepaalde in art. 359 lid 2 jo. lid 8 Sv moet dit nietigheid tot gevolg hebben.
17.
Het middel slaagt.
18.
Het vierde middel klaagt naar de kern genomen dat het Hof de bewezenverklaring heeft doen steunen op tegenstrijdige bewijsmiddelen.
19.
Volgens de toelichting op het middel bestaat de tegenstrijdigheid hierin dat [het slachtoffer] volgens de bewijsmiddelen 1 en 3 geslachtsgemeenschap met verdachte zou hebben gehad op 10 juli 2006, volgens bewijsmiddel 7 begin juni 2006.
20.
De opmerking van [betrokkene 3] dat [het slachtoffer] als het van [verdachte] was al twee maanden zwanger zou zijn is niet meer dan een inschatting van de duur van de zwangerschap van [het slachtoffer] die gelet op hetgeen [het slachtoffer] hem heeft meegedeeld getuigt van gebrek aan kennis van de maandelijkse cyclus van de vrouw. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het Hof die inschatting niet deelt en deze bij vergissing onder de bewijsmiddelen heeft opgenomen. De Hoge Raad kan deze vergissing herstellen.
21.
Voor het overige kan het middel dus onbesproken blijven.
22.
Het middel faalt.
23.
Het vijfde middel houdt in dat het oordeel van het Hof dat de opnamen van de verhoren van de diverse getuigen niet in kopie aan de verdediging zijn verstrekt niet betekent dat is gehandeld in strijd met het bepaalde in art. 6 EVRM, in het licht van de totale tijdsduur van de betreffende opnamen onvoldoende met redenen is omkleed.
24.
In aanmerking genomen dat de verdediging, naar het Hof heeft vastgesteld, ruimschoots de gelegenheid heeft gehad om die opnamen te bekijken, geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd. Het leent zich wegens zijn verwevenheid met oordelen van feitelijke aard niet voor verdere toetsing in cassatie.
25.
Het middel faalt.
26.
Het tweede, het vierde en het vijfde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
27.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
28.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑03‑2013
Het onderhavige geval verschilt met dat in HR 20 november 2012, LJN BY0249, NJ 2012, 673 omdat de verdediging daarin het beroep op niet-naleving van voornoemde Aanwijzing (in het kader van de straftoemeting) uitdrukkelijk had geduid als een beroep op een verzuimverzuim als bedoeld in art. 359a Sv.
Het Hof heeft een eerder gedaan overeenkomstig verzoek op vergelijkbare gronden afgewezen in zijn tussenarrest van 3 augustus 2010.
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Seksueel binnendringen bij iemand < 16 jaar. Art. 245 Sr. Aanwijzing “Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik” van 30 november 2004, Stcrt 2005, 17. Het Hof heeft de door de verdediging betrokken stelling dat de voorschriften van de Aanwijzing niet zijn nageleefd kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als onderdeel van het verweer inzake de betrouwbaarheid van de door de politie opgenomen verklaringen. De verwerping van dat verweer is toereikend gemotiveerd. Het Hof was niet gehouden nader in te gaan op hetgeen de verdediging m.b.t. het niet naleven van de Aanwijzing heeft gesteld. Conclusie AG: anders.
19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 11/02113
AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 22 maart 2011, nummer 21/002766-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft dr. D.J.P.M. Vermunt, advocaat te Zaltbommel, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Hij in de periode van 1 juni 2006 tot en met 10 juli 2006 te Bennekom, gemeente Ede, (telkens) buiten echt ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, te weten (telkens) het met de penis en/of een of meer vingers en/of de tong binnendringen in de vagina en/of likken aan en/of betasten van de vagina en/of met de tong binnendringen in de mond en/of betasten van de borsten en/of laten aftrekken, van zijn, verdachtes, penis, heeft gepleegd met [het slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1992, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt."
2.2. Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 16 februari 2007 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politieregio Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 19 oktober 2006 (pag. 53 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] 1992), zakelijk weergegeven:
Ik ben [het slachtoffer] en ik ben 14 jaar. Ik wil aangifte doen van het feit dat een man van 44 jaar seks met mij heeft gehad. Ik vind dat er een machtsverhouding was gezien het leeftijdsverschil van 30 jaar. Hij heeft met mij gevreeën. Hij heeft vaginaal en oraal seks met mij gehad.
De man is de vriend van de beste vriendin van mijn moeder. Deze vriendin is genaamd [betrokkene 1]. De vriend van [betrokkene 1] heet [verdachte]. [Verdachte] woont aan de [a-straat] in [plaats]. [Verdachte] is de man die met mij seks had.
Ik kon wel goed praten met [verdachte]. Af en toe deed hij wel eens een klusje. Ik sprak met hem over de situatie bij ons thuis. Ik belde hem op als ik een probleem had met mijn laptop. Ik belde dan op en daarna ging ik bij hem langs. Hij repareerde die laptop dan. Ik kon met hem ook over problemen praten.
Ik was op bezoek bij [verdachte]. Op een gegeven moment waren we aan het stoeien op de bank. Hij sloeg opeens een arm om mij heen. Hij zoende mij op mijn voorhoofd. Ik keek hem aan en hij zoende mij recht op mijn mond en begon mij te tongzoenen. Ik tongzoende gewoon terug. In het begin was ik niet verliefd op [verdachte], later denk ik wel. Volgens mij lag ik die keer gelijk naakt op de bank. [Verdachte] had de kleren nog aan. Hij vingerde mij. Na het zoenen nam hij het initiatief dat ik kledingstukken uitdeed. Ik werd door hem in de verleiding gebracht om kledingstukken uit te doen. Hij begon mij te vingeren. Hij bevredigde mij met zijn vinger in mijn vagina. Hij zoende mij gelijktijdig en raakte mijn borsten ook aan.
Ik ging altijd naar de woning van [verdachte]. Ik ben een aantal keren bij hem geweest dat wij met elkaar zoenden. Het ging steeds verder. De meeste keren waren voorspel.
Na die eerste keer zoenen, zoenden we altijd. Ik ben denk ik in totaal drie keer met hem in de slaapkamer geweest.
De dag voordat we op vakantie gingen afgelopen jaar heb ik gemeenschap gehad met [verdachte]. Bij binnenkomst in zijn woning begonnen wij gelijk met elkaar te tongzoenen. Tijdens het zoenen raakten wij elkaar aan. Hij voelde aan mijn borsten, aan mijn kruis, billen en eigenlijk overal. Eerst gebeurde dat dan over de kleding heen. Tijdens het voelen van elkaar voelde ik ook in zijn kruis. Ik voelde aan zijn penis over de kleding heen dat hij opgewonden was.
In de slaapkamer deden we al zoenend de kleren uit. [Verdachte] deed de kleren bij mij en bij zichzelf uit. We bleven tongzoenen. Hij zoende ook mijn borsten. Ook voelde hij al masserende aan mijn borsten. Ik werd door [verdachte] gevingerd. Ik bedoel daarmee dat hij met zijn vinger in mijn vagina ging en dat hij de plekken wist aan te raken die een meisje prettig vindt. Ik was op dat moment [verdachte] aan het aftrekken. Ik bedoel daarmee dat ik met mijn hand zijn penis heen en weer bewoog aan zijn voorhuid zodat hij een stijve kreeg. Vervolgens ging [verdachte] met zijn mond door mijn schaamlippen heen. Hij ging met zijn tong in mijn vagina. Dit was de eerste keer dat ik werd gebeft. Deze keer zouden we echt gaan vrijen. [Verdachte] had namelijk daarvoor aan mij gevraagd of we het echt zouden gaan doen. Hij pakte op een gegeven moment een condoom uit een lade van het nachtkastje bij het raam. [Verdachte] deed zelf het condoom om. Nadat [verdachte] het condoom om had gedaan ging hij boven op mij liggen met zijn gezicht naar mij toe. Hij bewoog met zijn penis in mijn vagina. [Verdachte] was de eerste man waar ik het mee deed. Hij deed mij pijn. Hij haalde het condoom van zijn penis. Daarna ging hij weer op mij liggen en deed zijn penis weer in mijn vagina. Ik zei tegen hem dat ik wilde dat hij een condoom omdeed. [Verdachte] haalde weer zijn penis uit mijn vagina en pakte het gebruikte condoom en deed het weer om zijn penis. Daarna deed hij weer zijn penis in mijn vagina. Hij kwam even later klaar. Ik zag dat het condoom vol sperma zat. Hij draaide een knoop in het condoom en legde het condoom op de grond.
Op de dag dat ik voor de laatste keer seks had met [verdachte] was l à 2 dagen na mijn laatste menstruatie. In mijn vakantie in Italië werd ik niet ongesteld. Na deze vakantie was ik enkele dagen thuis en ging vervolgens voor tweeëneenhalve week naar Noorwegen met mijn vader. Tijdens deze vakantie moest ik ongesteld worden. Dat bleef uit. Op een gegeven moment was ik 18 dagen over tijd.
Vanuit Noorwegen stuurde ik e-mails naar [verdachte] dat ik over tijd was.
Ik had voor mijzelf alles op papier gezet naar aanleiding van de eerste les Nederlands, waarin wij een brief moesten schrijven. In deze brief stond dus onder andere over de seks die ik met [verdachte] had gehad.
Mijn mentrix, [betrokkene 2] wilde dat ik het tegen mijn ouders vertelde, anders zou zij het vertellen aan mijn ouders. Ze gaf mij een maand om dit gesprek te voeren.
Ik heb dit eerst telefonisch tegen [verdachte] gezegd. Hij zei dat we er wel iets op zouden vinden. Nadat ik weer een gesprek had gehad met mijn mentrix had ik weer telefonisch contact met [verdachte]. Hij vertelde mij toen dat ik tegen mijn moeder moest zeggen dat het om een andere [verdachte] zou gaan en dat hij van mij had gehoord dat ik seks had gehad met die andere [verdachte]. Dat ik dat dus aan hem had verteld dat het om een andere [verdachte] ging.
Op het moment dat wij geslachtsgemeenschap met elkaar hadden had ik de leeftijd van 14 jaar. [Verdachte] wist hoe oud ik was.
In de kleinste agenda trof ik op de datum maandag 10 juli 2006 de opmerking aan: "Naar [betrokkene 4]". Voor de naam [betrokkene 4] heb ik de naam [verdachte] doorgekrast. Ik heb dit veranderd omdat mijn moeder niet mocht weten dat ik naar [verdachte] zou gaan. Dit is de dag dat ik geslachtsgemeenschap heb gehad met [verdachte].
(...)
4.
Het als bijlage bij het stamproces-verbaal van 16 februari 2007 gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden brigadier van politieregio Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal van 23 oktober 2006 (pag. 153 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben de moeder van [het slachtoffer]. [Betrokkene 1] is een heel goede vriendin van mij. [Betrokkene 1] en [verdachte] werden een stel. Via de aanschaf van een laptop voor [het slachtoffer] kwam [het slachtoffer] meer in contact met [verdachte]. Ik hoorde dat ze regelmatig naar [verdachte] ging. [Verdachte] zei tegen mij dat het hem niet zou verbazen dat [het slachtoffer] verliefd op hem zou zijn.
Op maandag 10 juli (het hof begrijpt: in 2006) is [het slachtoffer] nog bij [verdachte] langs geweest. Ik vertrok vervolgens met mijn dochters om een uur of zes in de namiddag naar Italië. Aan het eind van de eerste week in Italië heeft [het slachtoffer] [betrokkene 3] leren kennen.
Op 17 oktober 2006 werd ik gebeld door [verdachte] op mijn mobiel tijdens mijn werk. [Verdachte] vertelde mij dat het belangrijk was en dat hij ergens van beschuldigd zou worden. [Verdachte] zei dat hij wist dat ik een gesprek had met de mentor van [het slachtoffer]. Hij zei dat het niet waar was omdat het een andere [verdachte] zou zijn. [Verdachte] vertelde dat er iets was voorgevallen met iemand maar dat hij het niet was.
[Het slachtoffer] zei tegen mij: "Mama ik ben met een oudere man naar bed geweest". [Het slachtoffer] zei dat het [verdachte] was. Voor mij was duidelijk dat het om [verdachte] ging.
[Verdachte] belde mij. Ik herinner mij dat ik aan hem heb aangegeven dat hij meerdere keren seks heeft gehad met [het slachtoffer]. Ik herinner mij dat [verdachte] heel verbaasd reageerde door te zeggen dat het maar één keer is geweest. Hij vroeg mij of ik ook barmhartig wilde zijn omdat er van alles, zijn baan, zijn kinderen, op het spel stond.
[Betrokkene 1] belde mij die avond. Ze vertelde mij dat [verdachte] aan haar had toegegeven dat hij een seksuele relatie had gehad met [het slachtoffer]."
3. Beoordeling van het eerste en het derde middel
3.1. De middelen klagen dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt dat de tegenover de politie afgelegde verklaringen van de aangeefster en van de getuige [getuige 1] niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota's. Deze pleitnota's houden in:
"In strijd met de aanwijzing 'Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik' (bijlage 4 | aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik) is direct de aangifte bij [het slachtoffer] opgenomen en is haar geen bedenktijd gegund. In dit verband wijst de verdediging er op dat uit de opnamen van haar eerste verhoor ook blijkt dat de recherche dacht dat zij als getuige een verklaring zou afleggen. De recherche had zich niet gerealiseerd dat het een aangifte betrof. Toen [het slachtoffer] daarmee geconfronteerd werd, leek het er op dat zij daardoor werd overvallen en enigszins schrok. De opnamen laten in ieder geval een beeld zien alsof zij zich realiseert dat zij niet meer terug kan. Overigens meent de verdediging dat [het slachtoffer] ook onvoldoende uitleg heeft gekregen over wat die aangifte voor consequenties zou hebben. Anders dan gebruikelijk is dus meteen de aangifte opgenomen. Nota bene terwijl [het slachtoffer] daar niet op was voorbereid en daarover geen overleg heeft kunnen hebben met haar moeder, of het verhoor überhaupt daartoe onderbroken is geweest.
Eveneens in strijd met bedoelde richtlijn is, dat [getuige 1] als getuige gehoord is, terwijl zij als vertrouwenspersoon bij het informatieve gesprek met [het slachtoffer] aanwezig geweest was. Overigens blijkt uit de verbatim uitwerking van de verhoren van [het slachtoffer] ook dat zij het steeds heeft over wat er in de auto besproken is. De verdediging gaat er vanuit dat [het slachtoffer] doelt op het gesprek dat zij met haar moeder gehad heeft op weg naar haar verhoor.
De verklaring van [het slachtoffer] is daardoor beïnvloed, althans daar moet van worden uitgegaan en niet voor het bewijs bruikbaar.
(...)
Voor zover de verklaring van [getuige 1] een bevestiging betreft van hetgeen [het slachtoffer] heeft verklaard, merkt de verdediging op dat het een verklaring van horen zeggen is. [Getuige 1] is er niet bij geweest, maar heeft bovendien nooit eerder iets van [het slachtoffer] gehoord of iets aan [het slachtoffer] gemerkt. Het betreft bovendien geen verklaring van horen zeggen van iemand die kort daarvoor iets overkomen is en daar nog hevig geëmotioneerd over vertelt. Het betreft dus geen recente informatie.
In dit verband merkt de verdediging nogmaals op dat het opnemen van de verklaring van [getuige 1] ook in strijd was met de destijds geldende 'Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik'. [Getuige 1] was namelijk bij het informatieve gesprek dat de politie met [het slachtoffer] had aanwezig (zie bandopname) en volgens bedoelde aanwijzing was het vervolgens horen van [getuige 1] onwenselijk. Bovendien had [getuige 1] het verhaal van [het slachtoffer] gehoord, had zij dat besproken met [betrokkene 2] en vervolgens weer met [het slachtoffer]. Aansluitend heeft zij twee dan wel meerdere keren overleg met [betrokkene 1], spreekt zij [verdachte], voordat zij op 18 oktober 2006 als getuige bij het informatieve gesprek aanwezig is en vervolgens op 23 oktober 2006 als getuige een verklaring aflegt. Waarbij zij dat dan doet aan de hand van het door haar geschreven stuk ([...]). Uit de opnamen van haar verhoor blijkt namelijk dat zij het afleggen van haar verklaringen haar aantekeningen raadpleegt.
Alleen dat al is reden om de verklaringen van [getuige 1] van het bewijs uit te sluiten."
3.3. Het bestreden arrest houdt onder de kop "Verweren" onder meer in:
"Betrouwbaarheid van de verklaringen
De raadsman heeft ernstige kritiek geuit op het opsporingsonderzoek. Aan deze kritiek heeft de raadsman de conclusie verbonden dat de verklaringen van [getuige 1], [betrokkene 1], [getuige 2] en van aangeefster [het slachtoffer] niet betrouwbaar zouden zijn en dat ze voor het bewijs zouden moeten worden uitgesloten. Naar zijn mening zijn de verklaringen op elkaar afgestemd, althans is er ruis ontstaan toen tussen deze personen contact is geweest naar aanleiding van de aangifte van [het slachtoffer]. Zijn veronderstelling is dat er toen verhalen door elkaar zijn gaan lopen en dat achteraf niet meer precies duidelijk is te krijgen wie wat heeft gezegd.
Verdachte ontkent dat hij seksuele handelingen met [het slachtoffer] heeft gepleegd. Hij vindt dat [het slachtoffer] hem vals heeft beschuldigd. Namens verdachte is -kort gezegd- betoogd dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar zijn en dat ze daarom voor het bewijs moeten worden uitgesloten. [het slachtoffer] zou het verhaal hebben verzonnen en dit verhaal zou min of meer klakkeloos door getuigen zijn gevolgd.
Het hof oordeelt hierover als volgt.
Verdachte, genaamd [verdachte], ging in het voorjaar van 2006 om met [het slachtoffer], de toen 14-jarige dochter van [getuige 1], een vriendin van [betrokkene 1], de toenmalige vriendin van verdachte. Verdachte hielp [het slachtoffer] met praktische zaken, zoals met een laptop, en [het slachtoffer] kon goed met hem praten over haar thuissituatie. In het dossier zitten enkele e-mailberichten waaruit deze vriendschappelijke contacten kunnen worden afgeleid.
[Het slachtoffer] heeft in oktober 2006 aangifte gedaan van hetgeen tussen haar en verdachte in de periode van 1 juni 2006 tot en met 10 juli 2006 is voorgevallen. Deze aangifte kwam voort uit het feit dat [het slachtoffer] in een werkstuk voor school had beschreven dat zij door een 44-jarige man is misbruikt en dat zij bijna zwanger van hem is geworden.
Blijkens deze aangifte hebben [het slachtoffer] en verdachte - kort gezegd - een steeds verdergaand fysiek contact met elkaar gehad, dat aanvankelijk onschuldig begon maar steeds verder is gegaan, waarbij tussen hen allerlei seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, zoals strelen, vingeren en tongzoenen. Op 10 juli 2006 zou verdachte met [het slachtoffer] gemeenschap hebben gehad, iets waarmee [het slachtoffer] overigens had ingestemd.
Op 10 juli 2006 is [het slachtoffer] op vakantie gegaan. In die vakantie leerde zij [betrokkene 3] kennen, met wie zij bevriend raakte en aan wie [het slachtoffer] heeft verteld over haar vriendschap met [verdachte] en ook over het feit dat zij en verdachte gemeenschap met elkaar hebben gehad.
Verschillende getuigen hebben verteld wat zij van [het slachtoffer] en van verdachte hebben gehoord.
[Getuige 1], de moeder van [het slachtoffer], heeft verklaard dat zij van [het slachtoffer] hoorde dat het om [verdachte] ging, dat het met zoenen is begonnen en dat het langzamerhand steeds verder is gegaan. Dat [het slachtoffer] meerdere keren naakt op [verdachte] heeft gelegen en dat hij één keer bij haar naar binnen is gegaan.
[Betrokkene 1], de toenmalige vriendin van verdachte, heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] zijn seksuele relatie met [het slachtoffer] aan haar heeft toegegeven. Zij heeft ook verklaard dat zij [verdachte] had gewaarschuwd voor het feit dat [het slachtoffer] verliefd op hem zou zijn. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat [betrokkene 1] dit inderdaad tegen hem heeft gezegd. In hoger beroep is de getuige bij de rechter-commissaris gehoord en daar is zij bij haar verklaring gebleven. [Verdachte] had haar verteld dat hij twee keer met [het slachtoffer] heeft zitten zoenen en dat hij het een keer echt heeft gedaan.
Getuige [getuige 2] was bevriend met verdachte. Zij heeft in 2007 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte al langere tijd (12 jaar) kende en dat zij [het slachtoffer] noch haar moeder kende. Zij verklaarde dat zij niet bij de politie gehoord wilde worden, omdat verdachte een goede vriend van haar was. Zij vond het vervelend om nu ten overstaan van de rechter-commissaris te moeten "klikken" over iets dat iemand haar in vertrouwen had gezegd. Volgens [getuige 2] heeft verdachte haar in oktober 2006 gebeld en haar verteld dat het uit was met [betrokkene 1]. Op haar vraag waarom dit zo was, vertelde hij haar dat hij was vreemdgegaan met de dochter van een vriendin van [betrokkene 1]. Het meisje was 16. Later had zij van [betrokkene 1] gehoord dat het meisje geen 16 maar 14 was.
Het hof hecht in dit verband ook veel waarde aan e-mailberichten van 1, 6 en 8 augustus 2006 tussen [het slachtoffer] en [betrokkene 3], waaruit valt te lezen dat [het slachtoffer] tegenover [betrokkene 3] uitte dat zij bang was dat, nu haar menstruatie uitbleef, zij zwanger zou zijn en dat dit van [verdachte] zou (kunnen) zijn. In hoger beroep is [betrokkene 3] gehoord en hij heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [het slachtoffer] redelijk snel in hun relatie had verteld dat ze seks met [verdachte] had gehad, meerdere keren.
Tevens is een rapport opgemaakt over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [het slachtoffer] door de deskundige dr R. Bullens. Voorts is de deskundige op de zitting van het hof gehoord. Uit dit rapport kan worden afgeleid dat er naar aanleiding van het onderzoek door de politie, de wijze van bevraging door de politie en het tijdsverloop tussen de gebeurtenissen en het verhoor enige ruimte is geweest voor het ontstaan van 'ruis'. Wat de kans op ruis echter doet afnemen is dat [het slachtoffer] consistent is wat betreft de centrale gebeurtenissen omtrent het (vermeende) seksueel misbruik en dat er geen sprake is van een incrementeel karakter (in de zin dat haar verklaring steeds meer zou 'uitdijen') van haar verklaring, aldus de deskundige.
Het hof is van oordeel dat de door de deskundige geschetste argumenten 'pro en contra' die in gedragswetenschappelijk opzicht betrekking hebben op de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van de verklaring van [het slachtoffer], bij de weging in het voordeel van aangeefster moeten worden opgevat. Het hof gaat dan ook uit van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Het hof deelt de stelling van de raadsman dat de verklaringen van de genoemde getuigen onbetrouwbaar zijn, niet. De genoemde getuigen verklaren voor een groot deel niet alleen over hetgeen zij van [het slachtoffer] hebben gehoord, maar ook over hetgeen verdachte hen zelf heeft verteld. Bovendien vinden de verklaringen steun in bijvoorbeeld de genoemde e-mailberichten tussen [het slachtoffer] en [betrokkene 3] over de angst voor een zwangerschap veroorzaakt door verdachte.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hof geen geloof hecht aan het alibi van verdachte over de gebeurtenissen op 10 juli 2006.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen betrouwbaar zijn en heeft op basis van deze bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het hem tenlastegelegde feit heeft begaan."
3.4. Toen de hiervoor weergegeven, tot bewijs gebezigde, verklaringen van [het slachtoffer] en van [getuige 1] door de politie werden opgenomen, was van kracht de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik van
30 november 2004, Stcrt. 2005, nr. 17, p. 12 (hierna "de Aanwijzing").
3.5. De Aanwijzing houdt in, voor zover thans van belang:
"Achtergrond
(...) Met seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties worden die vormen van misbruik bedoeld waarbij handelingen plaatsvinden met een seksuele lading en waarbij het slachtoffer in een afhankelijkheidsrelatie staat of stond tot de dader (...)
1. Voorfase in het onderzoek naar seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties
(...) Gezien de complexiteit van misbruik in afhankelijkheidsrelaties is het wenselijk de aanloop tot een aangifte te omschrijven aan de hand van onderwerpen die aan de orde moeten komen in het informatieve gesprek (zie bijlagen 1 en 2). In dit gesprek worden mede de consequenties van het doen van een aangifte besproken. Het informatieve gesprek en de aangifte kunnen samenvallen. (...)
2. De aangifte
(...) Indien de vertrouwenspersoon bij het informatieve gesprek aanwezig was, is het horen als getuige van deze vertrouwenspersoon onwenselijk.
Bijlage 2: Wat aan de orde moet komen bij het bespreken van de consequenties van een aangifte
(...) Aanbod BEDENKTIJD."
3.6. De door de verdediging betrokken stelling dat de zojuist weergegeven voorschriften van de Aanwijzing niet zijn nageleefd heeft het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk opgevat als onderdeel van het verweer inzake de betrouwbaarheid van de door de politie opgenomen verklaringen. De verwerping van dat verweer is toereikend gemotiveerd, en om de hierna te noemen redenen was het Hof niet gehouden nader in te gaan op hetgeen de verdediging met betrekking tot het niet naleven van de Aanwijzing heeft gesteld.
Het in de Aanwijzing opgenomen voorschrift dat het "wenselijk" is aan de aangifte een informatief gesprek te doen voorafgaan waarin de consequenties van het doen van aangifte worden doorgenomen en bedenktijd aan te bieden, is verbonden aan het onderzoek naar seksueel misbruik in afhankelijkheidsrelaties. Nu de verdediging niet heeft aangevoerd, en ook overigens niet uit de stukken valt af te leiden, dat tussen de aangeefster en de verdachte een afhankelijkheidsrelatie als in de Aanwijzing bedoeld heeft bestaan, valt niet in te zien welk belang de verdediging had bij een nader (gemotiveerd) oordeel omtrent het al dan niet in acht genomen zijn van dit in de Aanwijzing gestelde voorschrift.
Het in de Aanwijzing geformuleerde uitgangspunt dat "onwenselijk" is een vertrouwenspersoon die bij het informatieve gesprek aanwezig is geweest vervolgens als getuige te horen, laat onverlet dat het aan de rechter is voorbehouden de betrouwbaarheid van de door zo een vertrouwenspersoon afgelegde verklaring te beoordelen. Aangezien het Hof een toereikend gemotiveerd oordeel heeft gegeven omtrent de betrouwbaarheid van de door de moeder van de aangeefster afgelegde verklaring, valt evenmin in te zien welk belang de verdediging had bij een afzonderlijke beslissing over het niet in acht nemen van hetgeen de Aanwijzing met betrekking tot een vertrouwenspersoon als getuige voorschrijft.
3.7. De middelen falen.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 maart 2013.