Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [naam1] van 17 december 2019, genummerd PL0600-2019862105-1, pagina 6 en 7 van het politiedossier;Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 17 december 2019, genummerd PL0600-2019562105-3, pagina 21-22 van het politiedossier.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-10-2021, nr. 21-004720-20
ECLI:NL:GHARL:2021:9900
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-10-2021
- Zaaknummer
21-004720-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:9900, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑10‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1767
Uitspraak 13‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Jeugdzaak. Bewijsoverwegingen tweemaal diefstal in vereniging. Minderjarige aangevers dachten via een Instagram account illegaal vuurwerk te kopen maar troffen verdachte en medeverdachte. Na afgifte van het geld door aangevers vertrokken verdachte en medeverdachte met dit geld. Veroordeling tot een voorwaardelijke werkstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004720-20
Uitspraak d.d.: 13 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 24 november 2020 met parketnummer 08-033077-20 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de kinderrechter en vrijspraak van verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M. van Leussen, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De kinderrechter heeft bij vonnis van 24 november 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van tweemaal diefstal in vereniging veroordeeld tot een werkstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.hij op of omstreeks 17 december 2019 te [plaats1] , gemeente [gemeente1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer bankbiljetten (in totaal voor 320 euro), in elk geval enig goed/geld, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.hij op of omstreeks 13 december 2019 te [plaats2] , gemeente [gemeente2] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, één of meer bankbiljetten (in totaal voor 90 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde
Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan tweemaal diefstal in vereniging. Verdachte heeft in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij slechts met medeverdachte [medeverdachte1] is meegegaan naar de afspraken met aangevers ter bescherming van deze medeverdachte. Verdachte was bang dat medeverdachte iets zou overkomen. Met de diefstallen van geld van aangevers had verdachte niets te maken.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van verdachte, nu geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte en daarmee van medeplegen. De advocaat-generaal heeft op dezelfde gronden vrijspraak van verdachte gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals hierna zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud daarvan. Het hof acht de verklaringen van aangevers [naam1] en [naam2] betrouwbaar en zal deze als uitgangspunt nemen voor de beoordeling in deze zaak. Hun verklaringen worden door het hof als betrouwbaar geacht, onder meer gezien het feit dat zij, als minderjarige kopers van illegaal vuurwerk, zich mogelijk in een lastig parket bevonden ten aanzien van de vraag of zij van de diefstal van het geld aangifte zouden doen bij de politie. Anders dan door verdachte ter terechtzitting van het hof is aangevoerd, heeft het hof geen reden om aan te nemen dat verdachte onder zodanige druk heeft gestaan tijdens zijn verhoor bij de politie dat hij daardoor een onbetrouwbare verklaring zou hebben afgelegd, die van het bewijs moet worden uitgesloten. Het hof betrekt hierbij ook dat verdachte in het bijzijn van zijn raadsman is gehoord. Deze verklaring van verdachte biedt bovendien op onderdelen steun aan de verklaringen van aangevers.
Bewijsmiddelen
Het onder 1 ten laste gelegde
Aangever [naam1] had op 17 december 2019 afgesproken met de eigenaar van het Instagram account " [naam3] " om (illegaal) vuurwerk te kopen. Bij het treinstation in [plaats1] zou de persoon achter het Instagram account voor € 320,- aan vuurwerk komen brengen. Op de afgesproken tijd hoorde aangever dat hij bij een steegje moest komen. In het steegje stonden twee getinte jongens (het hof begrijpt: verdachte en medeverdachte). De jongen zonder baardje (het hof begrijpt: medeverdachte) vroeg of hij het geld kon controleren op echtheid. Nadat aangever het geld liet zien, pakte de jongen zonder baardje het af en stak het in zijn broekzak. De jongens liepen naar de elektrische fiets van aangever, één van hen deed deze op slot en haalde de sleutel uit het slot. Vervolgens zag aangever dat de jongens hard wegliepen. Aangever heeft de politie gebeld en verdachte en medeverdachte zijn aangehouden. Medeverdachte bleek het geld van aangever in zijn jaszak en onderbroek te hebben gestopt. Aangever heeft van de politie zijn geld teruggekregen.1.
Verdachte heeft bij de kinderrechter verklaard dat hij is meegegaan met medeverdachte naar [plaats1] . Medeverdachte had gezegd dat hij daar "geld ging pakken". Medeverdachte zei tegen de jongen: "Geef mij het geld", pakte het geld en zei tegen verdachte: "we gaan nu weg".2.Bij de politie heeft verdachte op een vraag van de verbalisant of hij bekent dat hij samen met medeverdachte geld had weggenomen van de aangever in [plaats1] , geantwoord: “ja”. Op de vraag hoe vaak hij dit samen met medeverdachte heeft gedaan, geantwoord: "ik denk twee keer of zo".3.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de beheerder was van het Instagram account " [naam3] ". Bovendien heeft medeverdachte verklaard: "We zouden vuurwerk aan hem verkopen, die jongen, maar we hebben geen vuurwerk. Ik vroeg aan die jongen of hij kon laten zien of het geld echt was. Dit deed hij en hij gaf het geld aan mij. Vervolgens zijn we weggerend."4.
Het onder 2 ten laste gelegde
Aangever [naam2] had op 13 december 2019 afgesproken met de eigenaar van het Instagram account " [naam3] " om (illegaal) vuurwerk te kopen. Ze hadden afgesproken bij de kooi in de wijk [wijk] (het hof begrijpt: in [plaats2] ). Aangever zou voor € 90,- aan vuurwerk kopen. Op de afgesproken tijd zag aangever twee jongens staan (het hof begrijpt: verdachte en medeverdachte). Eén van hen vroeg aangever of hij het geld bij zich had. Aangever liet hierop het geld zien. Eén van de jongens vroeg of het geld echt was en of aangever het geld wilde geven. Aangever gaf daarop het geld. De jongens vertelden dat ze gingen controleren of het geld echt was en ze liepen weg. Aangever is achter de jongens aan gelopen. Aangever heeft nog gezegd dat het niet enkel zijn eigen geld was, maar ook dat van zijn vrienden. Aangever zag dat de jongens gewoon doorliepen en deden alsof ze niets hoorden. Toen de jongens doorhadden dat aangever achter ze aan kwam, liepen ze de andere kant op.5.
Verdachte heeft bij de kinderrechter verklaard dat hij is meegegaan met medeverdachte naar [plaats2] .6.Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij in [plaats2] de hele tijd met medeverdachte is geweest en dat verdachte gewoon naast medeverdachte stond. Verdachte wist dat het om een nep vuurwerk deal ging; dat heeft medeverdachte aan verdachte verteld. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte een beetje van het geld aan hem heeft gegeven.7.
Medeverdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de beheerder was van het Instagram account " [naam3] ".8.
Bewijsoverwegingen
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte was vooraf op de hoogte dat medeverdachte "geld ging pakken" bij een neppe vuurwerkdeal. Verdachte en medeverdachte verschenen steeds samen op de met aangevers gemaakte afspraken en stonden steeds samen tegenover aangevers. Hoewel verdachte niet degene was die het geld afpakte of in ontvangst nam, was hij er wel steeds bij om zijn medeverdachte te "beschermen", waardoor zij tegenover de (jongere) aangevers getalsmatig en fysiek de overhand hadden. Na afloop van het onder 1 tenlastegelegde zijn verdachte en medeverdachte samen weggerend. Na het ontvangen van het geld in het kader van het onder 2 tenlastegelegde zijn verdachte en medeverdachte ook samen weggelopen. Verdachte heeft een deel van het bij het onder 2 tenlastegelegde buitgemaakte geldbedrag van medeverdachte ontvangen.
Het hof acht gelet op het voorgaande bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Immers is er sprake geweest van een rolverdeling tussen verdachte en de medeverdachte en een gezamenlijke uitvoering, terwijl verdachte zich beide keren niet heeft teruggetrokken op een daartoe geëigend moment. Het hof is voorts van oordeel dat de bijdrage van verdachte aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde diefstallen van voldoende gewicht is om van medeplegen te kunnen spreken.
Conclusie
Het hof verwerpt het verweer van de verdediging en acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.hij op 17 december 2019 te [plaats1] tezamen en in vereniging met een ander bankbiljetten (in totaal voor 320 euro), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [naam1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.hij op 13 december 2019 te [plaats2] , gemeente [gemeente2] , tezamen en in vereniging met een ander, bankbiljetten (in totaal voor 90 euro), die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [naam2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte twee keer schuldig gemaakt aan diefstal. Via een social media account is telkens contact gelegd en is afgesproken met de minderjarige slachtoffers die illegaal vuurwerk wilden kopen. Op deze afspraken troffen zij vervolgens verdachte en medeverdachte. Onder het mom van controle van de echtheid van het contante geld, dat voor de koop van illegaal vuurwerk was bestemd, gaven aangevers steeds het geldbedrag aan medeverdachte. Vervolgens vertrokken verdachte en medeverdachte met dit geld. Verdachten wilden makkelijk geld verdienen en hadden op dat moment uitsluitend oog voor hun eigen financieel gewin. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke geraffineerde praktijken daar lange tijd geestelijk last van kunnen hebben. Dit klemt te meer nu het hier twee minderjarige slachtoffers betreft. Naast de gevolgen voor de slachtoffers zorgen dergelijke feiten voor algemene gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft verder gelet op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 22 juli 2021, 13 november 2020 en 21 april 2020. De Raad adviseert in de rapporten van 22 juli 2021 en 13 november 2020 om verdachte geen straf of maatregel op te leggen, nu er geen zorgen waren en zijn op de meeste leefgebieden, behoudens de schoolgang van verdachte. In het geval dat strafoplegging toch aan de orde moet zijn, adviseert de Raad om verdachte een werkstraf op te leggen.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte volgt een kappersopleiding en heeft voor het afronden daarvan na dit schooljaar nog één jaar te gaan. Verdachte loopt momenteel stage in de kapsalon van zijn moeder. Verdachte is gemotiveerd om zijn opleiding succesvol af te ronden.
De raadsman heeft verzocht om, indien het hof tot een bewezenverklaring zou komen, de zaak af te doen op grond van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. Het hof is van oordeel dat, gezien de ernst van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in deze zaak niet aan de orde is.
De ernst van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde diefstallen in vereniging en in het bijzonder de sluwe wijze waarop de minderjarige aangevers geld afhandig is gemaakt, rechtvaardigt in beginsel veroordeling van verdachte tot een hogere straf dan de straf die hem in eerste aanleg is opgelegd. Het hof betrekt daarentegen ook dat medeverdachte [medeverdachte1] – die door het hof als de hoofdverdachte van de bewezenverklaarde feiten wordt aangemerkt – in eerste aanleg (onherroepelijk) is veroordeeld tot dezelfde straf als verdachte. Het hof acht het van belang dat de straf die verdachte wordt opgelegd niet te zeer uit de pas loopt met de straf die aan de medeverdachte is opgelegd.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 28 uren, subsidiair 14 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 1 jaar, zoals door de kinderrechter bepaald, passend. Deze voorwaardelijke straf beoogt verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom schuldig te maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 28 (achtentwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 14 (veertien) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat de werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 1 (één) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 13 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 13‑10‑2021
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de kinderrechter van 24 november 2020.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 19 december 2019, genummerd PL0600-2019562105-19, pagina 91 van het politiedossier.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte1] van 18 december 2019, genummerd PL0600-2019562105-10, pagina 55 en 56 van het politiedossier.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door [naam2] van 13 december 2019, genummerd PL0600-2019555653-1, pagina 4 en 5 van het politiedossier.
De verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de kinderrechter van 24 november 2020.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 19 december 2019, genummerd PL0600-2019562105-19, pagina 90-91 van het politiedossier.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte1] van 19 december 2019, genummerd PL0600-2019562105-18, pagina 60 van het politiedossier.